ECLI:NL:RBOBR:2015:5265

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
7 september 2015
Publicatiedatum
7 september 2015
Zaaknummer
15 _ 1507
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen ingangsdatum IVA-uitkering en schadevergoeding wegens nalatigheid UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 7 september 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkgever en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de ingangsdatum van een IVA-uitkering voor een werknemer. De werknemer had op 14 mei 2014 melding gemaakt van toegenomen arbeidsongeschiktheid, terwijl het Uwv had vastgesteld dat er recht op een IVA-uitkering bestond per 14 mei 2013. De rechtbank moest beoordelen of de ingangsdatum van de IVA-uitkering correct was vastgesteld en of er bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de hoofdregel rechtvaardigden.

De rechtbank overwoog dat de melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid analoog moest worden behandeld als een aanvraag voor een uitkering, en dat de hoofdregel van artikel 64, elfde lid, van de Wet WIA van toepassing was. Eiseres, de werkgever, voerde aan dat de ingangsdatum van de IVA-uitkering eerder had moeten zijn, namelijk op 7 oktober 2010, omdat er op dat moment een professionele herbeoordeling had moeten plaatsvinden. De rechtbank oordeelde echter dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de hoofdregel rechtvaardigden.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De rechtbank concludeerde dat het Uwv terecht de IVA-uitkering had toegekend met terugwerkende kracht van 52 weken, en dat eiseres zelf verantwoordelijk was voor het niet indienen van bezwaar tegen eerdere besluiten. De uitspraak werd gedaan door mr. L.R.H. Koekoek, in aanwezigheid van griffier mr. P.D.H. Selhorst, en is openbaar uitgesproken op 7 september 2015.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 15/1507

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 september 2015 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaats], eiseres

(gemachtigde: M.E. Kühne-Vermeer),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: M.J.H. Maas).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[werknemer], te [plaats] (werknemer).

Procesverloop

Bij besluit van 12 december 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder de loongerelateerde WGA-uitkering van de werknemer op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ongewijzigd in stand gelaten.
Bij besluit van 13 april 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit van 12 december 2014 herroepen en vastgesteld dat er recht op een uitkering bestaat op grond van de Inkomensverzekering volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) (met terugwerkende kracht) per 14 mei 2013.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 augustus 2015. Eiseres is verschenen, vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij is niet verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. De werknemer was werkzaam als medewerkster studio bij [eiseres] Op 20 augustus 2007 heeft zij zich ziek gemeld wegens
(over)vermoeidheid en neurologische klachten.
Op 20 november 2009 is aan de werknemer een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. Bij besluit van 19 januari 2012 is vastgesteld dat de loongerelateerde WGA-uitkering eindigt op 17 april 2012 en dat de werknemer vanaf deze datum in aanmerking komt voor een WGA-loonaanvullingsuitkering. Op 14 mei 2014 heeft de werknemer een melding gedaan van toegenomen arbeidsongeschiktheid en een herbeoordeling van haar WGA-uitkering aangevraagd.
2. Het geschil beperkt zich tot de ingangsdatum van de IVA-uitkering.
3. Eiseres voert aan dat zij zich niet kan verenigen met de ingangsdatum van de IVA-uitkering van 14 mei 2013. De ingangsdatum moet volgens eiseres 7 oktober 2010 zijn. Eiseres voert aan dat er op 7 oktober 2010 een professionele herbeoordeling had moeten plaatsvinden door verweerder. Deze datum is één jaar na de datum van het arbeidsdeskundig rapport behorend bij de WIA-toekenningsbeschikking. Indien verweerder deze herbeoordeling had uitgevoerd, had per die datum het recht op een IVA-uitkering voor de werknemer bestaan. Eiseres voert voorts aan dat verweerder verplicht is een dergelijke herbeoordeling te verrichten en daarom in strijd heeft gehandeld met het zorgvuldigheidsbeginsel. Eiseres heeft zich mede gebaseerd op de medische herbeoordeling door arts-gemachtigde drs. I. Özkan, die in zijn rapporten van 11 april 2014 en 25 februari 2015 heeft geconcludeerd dat de werknemer al in oktober 2010 80-100% arbeidsongeschikt was. Volgens eiseres kan daarom gesteld worden dat wanneer de professionele herbeoordeling in oktober 2010 wel had plaatsgevonden, er toen al sprake geweest moet zijn van recht op een IVA-uitkering.
Eiseres voert ten slotte aan dat zij schade lijdt omdat verweerder in oktober 2010 niet is overgegaan tot een professionele herbeoordeling. De schade in de periode 7 oktober 2010 tot en met 13 mei 2013 bedraagt € 20.303,43. Eiseres wijt deze schade aan nalatigheid van verweerder en verzoekt de rechtbank verweerder te veroordelen tot deze schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat beide belanghebbende partijen hebben kennisgenomen van de besluiten van 20 november 2009 en van 19 januari 2012. Beide partijen hebben geen rechtsmiddel aangewend tegen deze besluiten. Met het uitblijven van bezwaar hebben deze beslissingen rechtskracht. Pas in de eerste helft van 2014 (twee jaar na de bekendmaking van het besluit van 19 januari 2012) heeft eiseres het initiatief genomen om de werknemer te bewegen tot het doen van een aanvraag voor een IVA-uitkering.
In artikel 64, elfde lid, van de Wet WIA is neergelegd dat een IVA-uitkering niet eerder aanvangt dan 52 weken voorafgaand aan de dag waarop de aanvraag om een uitkering werd ingediend. Verweerder stelt dat een melding toegenomen arbeidsongeschiktheid gelijk gesteld moet worden met een aanvraag en dat het hiervoor genoemde artikel daarom analoog van toepassing is. Van deze bepaling kan worden afgeweken indien sprake is van een bijzonder geval. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van een bijzonder geval en dat er daarom ook geen reden is om af te wijken van de hoofdregel in artikel 64, elfde lid, van de Wet WIA.
Verweerder wijst er nog op dat cliënten met een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer niet meer worden (her)beoordeeld. Belanghebbenden dienen zelf relevante wijzigingen door te geven. Indien een belanghebbende bezwaar aantekent tegen een beschikking bij overgang van de loongerelateerde uitkering naar een andere uitkering wordt bezien of een nieuw medisch en arbeidsdeskundig onderzoek uitgevoerd moet worden.
5. De rechtbank overweegt als volgt. Strikt genomen is artikel 64, elfde lid (en daarmee in samenhang het twaalfde lid) van de Wet WIA niet van toepassing op een melding toegenomen arbeidsongeschiktheid. De rechtbank acht een melding toegenomen arbeidsongeschiktheid echter vergelijkbaar met een aanvraag. Het neergelegde in de genoemde wettelijke bepaling moet daarom analoog worden toegepast op een melding toegenomen arbeidsongeschiktheid. In bijzondere gevallen kan worden afgeweken van de periode van 52 weken zoals genoemd in artikel 64, elfde lid, van de Wet WIA. Naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) kan van een bijzonder geval sprake zijn, indien de betrokken verzekerde wat betreft de verlate aanvraag (in dit geval de verlate melding toegenomen arbeidsongeschiktheid) redelijkerwijs gesproken niet kan worden geacht in verzuim te zijn geweest (bijvoorbeeld de uitspraak van 17 september 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN7819).
Volgens eiseres is er sprake van een bijzonder geval, omdat er een professionele herbeoordeling had moeten plaatsvinden op 7 oktober 2010. Uit de uitspraak van 10 juli 2015 van de CRvB (ECLI:NL:CRVB:2015:2337) valt af te leiden dat er geen wettelijke verplichting bestaat voor een herbeoordeling. De rechtbank heeft geen reden in deze zaak anders te oordelen. De rechtbank laat in het midden of er hier sprake is van een zelfde situatie als in de uitspraak van de rechtbank van 10 juli 2012, zoals aangevoerd door eiseres. In de huidige zaak hebben de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige immers in algemene bewoordingen gesteld dat een herbeoordeling over één jaar aan de orde zou zijn. Als aan een dergelijke mededeling betekenis zou moeten worden gehecht, had het voor de hand gelegen dat eiseres bezwaar had gemaakt tegen het besluit van 19 januari 2012. Dat zij dit heeft nagelaten, is voor haar risico. Hetgeen door eiseres ter zitting naar voren is gebracht, namelijk dat er eerder geen reden was om bezwaar te maken en dat de gezondheid van de werknemer geleidelijk verslechterde, doet daar niet aan af. Daar komt bij dat eiseres zelf op elk moment om een herbeoordeling had kunnen vragen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 17 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:CA2154).
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat er geen sprake is van een dermate bijzondere omstandigheid dat een uitzondering op de hoofdregel van artikel 64, elfde lid, van de Wet WIA moet worden gemaakt. Verweerder heeft terecht de IVA-uitkering toegekend met een terugwerkende kracht van 52 weken.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Omdat het beroep ongegrond is, wijst de rechtbank het verzoek van eiseres om schadevergoeding af.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.R.H. Koekoek, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.D.H. Selhorst, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 september 2015.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen. rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.