In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 7 september 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkgever en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de ingangsdatum van een IVA-uitkering voor een werknemer. De werknemer had op 14 mei 2014 melding gemaakt van toegenomen arbeidsongeschiktheid, terwijl het Uwv had vastgesteld dat er recht op een IVA-uitkering bestond per 14 mei 2013. De rechtbank moest beoordelen of de ingangsdatum van de IVA-uitkering correct was vastgesteld en of er bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de hoofdregel rechtvaardigden.
De rechtbank overwoog dat de melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid analoog moest worden behandeld als een aanvraag voor een uitkering, en dat de hoofdregel van artikel 64, elfde lid, van de Wet WIA van toepassing was. Eiseres, de werkgever, voerde aan dat de ingangsdatum van de IVA-uitkering eerder had moeten zijn, namelijk op 7 oktober 2010, omdat er op dat moment een professionele herbeoordeling had moeten plaatsvinden. De rechtbank oordeelde echter dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de hoofdregel rechtvaardigden.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De rechtbank concludeerde dat het Uwv terecht de IVA-uitkering had toegekend met terugwerkende kracht van 52 weken, en dat eiseres zelf verantwoordelijk was voor het niet indienen van bezwaar tegen eerdere besluiten. De uitspraak werd gedaan door mr. L.R.H. Koekoek, in aanwezigheid van griffier mr. P.D.H. Selhorst, en is openbaar uitgesproken op 7 september 2015.