ECLI:NL:RBOBR:2013:BY8888

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
16 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 12 / 2463
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wettelijke verplichting tot herbeoordeling van arbeidsongeschikten door het Uwv

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 16 januari 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen Sligro Food Group Nederland B.V. en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het geschil betreft de beëindiging van de WGA-uitkering van een (ex-)werknemer van eiseres, die op 30 mei 2012 inging. Eiseres, Sligro Food Group Nederland B.V., heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uwv om de uitkering te beëindigen, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft onderzocht of het Uwv wettelijk verplicht was om een herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid van de ex-werknemer uit te voeren. Eiseres stelde dat er een dergelijke verplichting bestond, maar de rechtbank oordeelde dat er geen wettelijke basis voor deze verplichting is. De rechtbank concludeerde dat het Uwv niet onzorgvuldig heeft gehandeld door geen herbeoordeling uit te voeren, aangezien er geen wettelijke verplichting tot herbeoordeling bestaat. De rechtbank heeft ook overwogen dat de beroepsgrond van eiseres, dat het Uwv binnen 14 weken na haar verzoek om herbeoordeling een beslissing had moeten nemen, niet kan slagen omdat deze niet eerder in het beroepschrift was aangevoerd.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/2463
uitspraak van de meervoudige kamer van 16 januari 2013 in de zaak tussen
Sligro Food Group Nederland B.V., te Veghel, eiseres,
(gemachtigde: mr. J.P.M. van Zijl),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
(gemachtigde: P.J.L.H. Coenen).
Procesverloop
Bij besluit van 29 maart 2012 (hierna: het primaire besluit) heeft verweerder de WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) van de heer [naam A] (hierna de (ex-)werknemer) met ingang van 30 mei 2012 beëindigd.
Bij besluit op bezwaar van 28 juni 2012 (de bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2012. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en J.M.W.N. Derks, verzekeringsarts. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
De (ex-)werknemer van eiseres is op 21 september 2004 uitgevallen voor zijn werk als logistiek medewerker voor 36 uur per week. Per einde wachttijd, 19 september 2006, heeft verweerder aan eiseres een loondoorbetalingsverplichting voor de duur van 52 weken opgelegd wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen. Op 9 augustus 2007 heeft een medische beoordeling plaatsgevonden naar aanleiding waarvan de (ex-)werknemer met ingang van 17 september 2007 een WGA-uitkering is toegekend. Daarbij is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 100%.
Per 17 juni 2008 heeft de (ex-)werknemer recht op een WGA-loonaanvullingsuitkering. Op 24 juni 2008 en 3 maart 2009 hebben herbeoordelingen door verweerder plaatsgevonden.
Eiseres heeft bij brief van 21 juli 2011 verweerder verzocht om tot herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid en (bij vaststelling van volledige arbeidsongeschiktheid) van de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid van de (ex-)werknemer over te gaan. Op 30 januari 2012 heeft een verzekeringsgeneeskundig heronderzoek plaatsgevonden; de arbeidsdeskundige heeft op 28 maart 2012 haar rapport van het arbeidskundig onderzoek uitgebracht.
2. De kern van het geschil tussen partijen is of voor verweerder een wettelijke verplichting bestaat tot het uitvoeren van herbeoordelingen van (gedeeltelijk) arbeidsongeschikten. Meer specifiek zijn partijen verdeeld over de vraag of verweerder verplicht was na 3 maart 2009 een herbeoordeling uit te voeren van de mate van arbeidsongeschiktheid van de ex-werknemer van eiseres.
3. Eiseres stelt zich in beroep op het standpunt dat een dergelijke wettelijke verplichting voor verweerder bestaat.
In de gedingstukken heeft eiseres daarvoor verwezen naar de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II, 2003/2004, 249 48, nr. 3) bij de Wet wijziging systematiek herbeoordelingen arbeidsongeschiktheidswetten, de Memorie van Toelichting bij de Wet Invoering en financiering Wet WIA (Kamerstukken II, 2004/2005, 30 118, nr. 3), de Memorie van Toelichting bij de Wet WIA (Kamerstukken II, 2004/2005, 30 034, nr. 3) en naar de Evaluatie Wet WIA (Kamerstukken II, 2010/2011, 32 716, nr. 1).
Ter zitting, gevraagd naar een wetsartikel waaruit de betoogde wettelijke verplichting zou volgen, heeft eiseres verwezen naar algemene wettelijke bepalingen, in het bijzonder naar artikel 30 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen en artikel 56 van de Wet WIA.
Voorts heeft eiser een beroep gedaan op uitspraken van deze rechtbank van 10 juli 2012 (LJN: BX1780 en BX 1784).
4. In het bestreden besluit en ter zitting heeft verweerder aangevoerd dat een dergelijke wettelijke verplichting niet bestaat.
5. De rechtbank is van oordeel dat voor een verplichting tot herbeoordeling van (gedeeltelijk) arbeidsongeschikten geen steun is te vinden in de wet. Een wettelijke verplichting daartoe bestaat dan ook niet. De voorheen bestaande verplichte herbeoordeling in de arbeidsongeschiktheidswetten (bijvoorbeeld neergelegd in artikel 34 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering) heeft de wetgever juist welbewust afgeschaft bij de Wet Wijziging systematiek herbeoordelingen arbeidsongeschiktheidswetten. Ook artikel 41 van de Wet WIA, waarin een verplichting voor het Uwv was neergelegd om de verzekerde die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, periodiek te beoordelen, is komen te vervallen per 1 januari 2012.
Wat betreft de verwijzing naar de verschillende Memories van Toelichting overweegt de rechtbank dat daaruit, bij gebreke van een onderliggende wettelijke bepaling waaruit dat blijkt, geen wettelijke verplichting kan voortvloeien. Evenmin valt in de ter zitting genoemde algemene wetsartikelen een verplichting tot herbeoordeling te lezen. Ook in het Beoordelingskader van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen voor verzekeringsartsen, met name het daarin neergelegde zogenoemde stappenplan, ziet de rechtbank geen verplichting zoals door eiseres is betoogd.
Het beroep op de uitspraken van deze rechtbank van 10 juli 2012 kan eveneens niet slagen. In die uitspraken is enkel geoordeeld dat indien een verzekeringsarts of arbeidsdeskundige aangeeft dat op een bepaald moment een herbeoordeling dient plaats te vinden, zoals in die zaken het geval was, dit daadwerkelijk dient te leiden tot een professionele herbeoordeling. De rechtbank verwijst naar rechtsoverweging 3 van de betreffende uitspraken. Anders dan eiseres kennelijk meent, heeft de rechtbank zich in die uitspraken op geen enkele wijze uitgelaten over de vraag of sprake was van een wettelijke verplichting tot herbeoordelen.
6. Nu geen wettelijke verplichting tot het uitvoeren van herbeoordelingen voor verweerder bestaat, behoeven de overige in het verlengde hiervan aangevoerde gronden geen bespreking. De rechtbank is niet gebleken dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld jegens eiseres door niet eerder dan daartoe door eiseres is verzocht een herbeoordeling uit te voeren.
7. Eerst ter zitting heeft eiseres naar voren gebracht dat in elk geval binnen 14 weken na haar verzoek van 21 juli 2011 om een herbeoordeling uit te voeren, verweerder een beslissing had moeten nemen. Deze beroepsgrond volgt niet uit hetgeen eiseres in haar beroepschrift heeft aangevoerd. Eiseres heeft deze grond weliswaar in bezwaar aangevoerd, maar het bezwaar is niet herhaald en ingelast in het beroepschrift. Niet is gebleken dat eiseres deze grond niet eerder heeft kunnen aanvoeren dan ter zitting waardoor verweerder daarop niet adequaat heeft kunnen reageren. Deze beroepsgrond wordt daarom wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing gelaten.
8. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y. van de Kraats, voorzitter, en mr. Y.S Klerk en
mr. I. Ravenschlag, leden, in aanwezigheid van B.V.H. Harperink, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2013.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.