ECLI:NL:CRVB:2012:BX4894

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-4505 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van artikel 38b, tweede lid, van de Ziektewet met betrekking tot toekenning van ziekengeld met terugwerkende kracht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 augustus 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van ziekengeld op basis van artikel 38b van de Ziektewet (ZW). De zaak betreft een geschil tussen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant) en een werkgever (betrokkene) over de uitleg van de wetgeving met betrekking tot de terugwerkende kracht van ziekengeld. De werkgever had verzocht om uitbetaling van ziekengeld voor ziekteperiodes van een werkneemster die in 2006 en 2007 waren ontstaan, maar het Uwv had dit geweigerd voor perioden die meer dan een jaar vóór de melding lagen. De rechtbank had het beroep van de werkgever gegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep vernietigde deze uitspraak en verklaarde het beroep ongegrond. De Raad oordeelde dat de wet zo moet worden geïnterpreteerd dat bij een tijdige melding door de werkgever, ziekengeld maximaal tot één jaar voorafgaand aan die melding kan worden verstrekt. Deze uitleg is in lijn met eerdere uitspraken en de systematiek van andere sociale zekerheidsuitkeringen. De Raad verwierp ook het beroep van de werkgever op het gelijkheidsbeginsel, omdat een incidentele fout in de toekenning van ziekengeld niet kan leiden tot een wijziging van het beleid. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een correcte interpretatie van de wet en de voorwaarden waaronder ziekengeld kan worden toegekend.

Uitspraak

10/4505 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 4 augustus 2010, 09/4024 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[Betrokkene] te [vestigingsplaats] (betrokkene)
Datum uitspraak 15 augustus 2012.
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. B. van Bekkum, werkzaam bij Robidus Adviesgroep B.V., een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juli 2012. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. de Jong. Voor betrokkene is mr. Van Bekkum verschenen.
OVERWEGINGEN
1. Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. [naam werkneemster] (werkneemster) is bij betrokkene op 16 januari 2006 in dienst getreden.
1.2. Bij brief van 22 december 2008 heeft betrokkene appellant onder meer verzocht om uitbetaling van uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) in verband met een aantal ziekteperiodes van werkneemster welke zijn aangevangen in 2006 en 2007. Betrokkene heeft in verband met die ziektegevallen aanvankelijk loon bij ziekte aan werkneemster doorbetaald en is er pas later achter gekomen dat zij bij indiensttreding de status van arbeidsgehandicapte had en derhalve recht zou hebben gehad op een uitkering volgens het bepaalde in artikel 29b van de ZW.
1.3. Bij besluiten van 27 en 28 januari 2009 heeft het Uwv werkneemster over die afzonderlijke ziekteperiodes ziekengeld geweigerd voorzover die ziekteperiodes meer dan een jaar vóór de datum van ziekteaangifte liggen. Appellant heeft zich daarbij beroepen op het bepaalde in artikel 38b, tweede lid, van de ZW.
1.4. In voornoemd artikellid, zoals dit luidde ten tijde in geding, is bepaald dat de werkgever zo spoedig mogelijk doch in elk geval niet later dan de vierde dag na het tijdstip waarop het hem redelijkerwijs duidelijk kan zijn dat de werknemer aanspraak op ziekengeld kan maken op grond van artikel 29a of 29b van de ZW, hiervan melding maakt aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De laatste volzin van dit artikellid luidt:
“Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kent alsdan het ziekengeld met terugwerkende kracht over de verstreken periode, doch ten hoogste over een jaar, toe.”
1.5. Bij besluit van 29 april 2009 (bestreden besluit) heeft appellant het besluit van 28 januari 2009 herroepen en vastgesteld dat over de periode van 23 december 2007 tot 14 januari 2008 recht op ziekengeld bestaat. Het bezwaar tegen de besluiten van 27 januari 2009 is ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, met de opdracht aan appellant om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de overwegingen in de uitspraak. De rechtbank heeft vastgesteld dat het geding zich toespitst op de uitleg van de laatste volzin van artikel 38b, tweede lid, van de ZW. Appellant heeft naar het oordeel van de rechtbank in het recente verleden het bestendig beleid gevoerd dat ook over ziekteperiodes die meer dan een jaar vóór de melding van een werkgever zijn gelegen ziekengeld is toegekend. Dit acht de rechtbank ook niet in strijd met de bedoeling van de wetgever, zoals die naar voren komt uit een door de rechtbank aangehaalde passage uit de memorie van toelichting. Hieruit volgt dat het bestreden besluit een draagkrachtige motivering ontbeert.
3.1. Appellant heeft in hoger beroep verwezen naar de uitspraak van de Raad van 28 april 2010, LJN BM2769, waaruit zou blijken dat artikel 38b, tweede lid, van de ZW aldus moet worden opgevat dat bij een tijdige melding door de werkgever alsnog ziekengeld kan worden toegekend enkel tot één jaar vóór de datum van de melding.
3.2. Betrokkene heeft zich daartegen verweerd en daarbij de Raad verzocht het standpunt zoals vastgelegd in voornoemde uitspraak te expliciteren in relatie tot de aangehaalde wetsgeschiedenis.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1. Ook in hoger beroep spitst het geding zich toe op de uitleg van artikel 38b, tweede lid, van de ZW, in het bijzonder de laatste volzin van dit artikellid ten tijde in geding.
4.2. De tekst van artikel 38b, tweede lid, van de ZW, in samenhang bezien met de memorie van toelichting (zie bladzijde 60 en in het bijzonder bladzijde 115 (Kamerstukken II, 2004-2005, 30118, nr. 3)), moet, in aansluiting op hetgeen de Raad in zijn voornoemde uitspraak LJN BM2769 heeft beslist, aldus worden opgevat, dat er bij een tijdige melding door de werkgever maximaal tot één jaar voorafgaand aan die melding van de werkgever (met terugwerkende kracht) ziekengeld kan worden verstrekt. Immers, de tweede volzin van artikel 38b, tweede lid, van de ZW is een vervolg op het bepaalde in de eerste volzin, zodat de zinsneden “over de verstreken periode” en “ten hoogste over één jaar” kennelijk terugslaan op de in de eerste volzin bedoelde melding van de werkgever en geen betrekking hebben op (het begin of) het einde van de ziekteperiode waarop die melding betrekking heeft.
4.3. Deze uitleg komt overeen met de systematiek van de toekenning met terugwerkende kracht van andere sociale zekerheidsuitkeringen zoals vastgelegd in artikel 25, tweede lid, van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, artikel 35, tweede lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidverzekering en artikel 64, elfde lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
4.4. De opvatting van betrokkene en het oordeel van de rechtbank, dat ook verder in het verleden maar wel binnen vijf jaar na indiensttreding liggende ziekteperiodes tot een totaalbeloop van één jaar (vanaf de eerste ziektedag) met toepassing van artikel 38b, tweede lid, van de ZW voor het recht op ziekengeld in aanmerking kunnen worden gebracht, wordt derhalve niet onderschreven.
4.5. Evenmin kan het oordeel van de rechtbank worden gevolgd, dat appellant onder de werking van artikel 38b van de ZW een bestendige gedragslijn heeft gehanteerd of een beleid heeft gevoerd dat afwijkt van de correcte uitleg van dit artikellid en overeenkomt met de uitleg van betrokkene. Het beroep van betrokkene op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. Appellant heeft erkend dat in één van de door betrokkene aangedragen vier gevallen een ZW-uitkering is toegekend die verder teruggaat dan één jaar vóór de melding van de werkgever. Appellant heeft aangegeven dat, zo al sprake is van een vergelijkbaar geval, de verdergaande toekenning van ziekengeld (dan één jaar vóór de melding van de werkgever) op een fout berust. De werking van het gelijkheidsbeginsel gaat volgens vaste rechtspraak van de Raad niet zover dat een incidentele fout door het betrokken bestuursorgaan dient te worden herhaald. Of sprake is van een vergelijkbaar geval wordt daarbij uitdrukkelijk in het midden gelaten.
4.6. Het hiervoor onder 4.1 tot en met 4.5 overwogene leidt tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd en het beroep ongegrond moet worden verklaard.
4.7. Er is geen aanleiding om te komen tot een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en J. Riphagen en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2012.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) Z. Karekezi
EV