Overwegingen
1. Op grond van artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de bestuursrechter belanghebbenden in de gelegenheid stellen aan het geding deel te nemen. Dit artikel strekt er niet toe belanghebbenden tot het geding toe te laten aan wie kan worden verweten dat zij niet zelfstandig beroep tegen het besluit hebben ingesteld (artikel 6:13 van de Awb) danwel die anderszins niet-ontvankelijk in dat beroep zouden zijn verklaard. Gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting beoogt de werknemer met zijn deelname als derde belanghebbende dat de aan hem toegekende IVA-uitkering op een eerdere datum in zal gaan dan thans in het bestreden besluit is vervat (16 juli 2015). De rechtbank is van oordeel dat het in dat geval in de rede had gelegen dat de werknemer zelfstandig beroep had ingesteld tegen het bestreden besluit. Nu de werknemer eerst bij brief van 20 juni 2016 (derhalve na het verstrijken van de beroepstermijn) heeft aangeven dat hij wenst deel te nemen aan het onderhavige geding, bestaat er geen aanleiding die brief ambtshalve als beroepschrift tegen het bestreden besluit aan te merken. Gelet op het voorgaande staat het bepaalde in artikel 6:13 van de Awb er aan in de weg om de werknemer als derde belanghebbende tot het geding toe te laten.
2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
3. De werknemer was laatstelijk werkzaam bij eiseres als timmerman. Op 27 oktober 2008 is hij voor dat werk uitgevallen. Met ingang van 24 januari 2011 is de werknemer in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 77%. De werknemer heeft zich per 20 april 2011 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Bij besluit van 30 juni 2011 heeft verweerder vastgesteld dat het arbeidsongeschiktheidspercentage 100% is, maar dat de hoogte van de loongerelateerde WGA-uitkering daardoor niet wijzigt. Het door de werknemer hiertegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 17 november 2011 ongegrond verklaard. Bij besluit van 19 november 2013 heeft verweerder de werknemer medegedeeld dat de loongerelateerde WGA-uitkering op 24 februari 2014 eindigt en dat hij vanaf die datum recht heeft op een WGA-loonaanvullingsuitkering.
4. Bij brief van 29 juni 2015 (door verweerder ontvangen op 1 juli 2015) heeft eiseres met betrekking tot de werknemer een verzoek om herbeoordeling per datum van de aanvraag gedaan. Na een medisch onderzoek op 16 juli 2015 heeft de verzekeringsarts G. Hoogsteen geconcludeerd dat de werknemer onveranderd volledig, maar niet duurzaam, arbeidsongeschikt is te achten. Tegen het primaire besluit van 20 juli 2015, waarin dit standpunt is neergelegd, heeft eiseres bezwaar gemaakt.
5. De verzekeringsarts B&B heeft op 2 maart 2016 een medisch onderzoek verricht en heeft de benutbare mogelijkheden en beperkingen van de werknemer neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). In zijn rapport van 1 april 2016 concludeert de verzekeringsarts B&B dat deze beperkingen duurzaam zijn. In bezwaar heeft de arbeidsdeskundige B&B vervolgens vastgesteld dat voor de werknemer geen functies te duiden zijn, en om die reden sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid.
6. Bij het bestreden besluit van 8 april 2016 heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard en is vastgesteld dat de werknemer per 16 juli 2015 recht heeft op een IVA-uitkering.
7. In geschil is of verweerder terecht 16 juli 2015 als ingangsdatum voor de IVA-uitkering heeft genomen.
8. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder gehouden was te onderzoeken op welke datum de werknemer duurzaam arbeidsongeschikt is geworden. Voorts heeft eiseres er op gewezen dat de verzekeringsarts destijds in zijn rapport van 1 juni 2011 een medisch heronderzoek na 6 maanden aangewezen achtte. Verweerder heeft onzorgvuldig gehandeld door de geplande herbeoordeling niet te verrichten en deze pas te verrichten op het moment dat eiseres daarom heeft verzocht. Daarnaast kan uit de voorhanden zijnde medische gegevens worden afgeleid dat bij de werknemer al eerder dan op 16 juli 2015, namelijk al in 2011, sprake was van duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid.
9. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres heeft verzocht om een herbeoordeling per datum van de aanvraag en hij om die reden niet gehouden was te onderzoeken op welk moment de situatie van duurzame arbeidsongeschiktheid is ingetreden. Bovendien is niet gebleken van evidente onjuistheden bij het vaststellen van de ingangsdatum van de IVA-uitkering.
10. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
11. In de Memorie van Toelichting bij de Wet WIA (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004‑2005, 30 064, nr. 3, p. 34), voor zover hier van belang, is vermeld dat in het nieuwe stelsel geen sprake meer is van wettelijke periodieke herbeoordelingen. Mede gelet op de artikelen 47 en 56 van de wet WIA heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank evenwel de wettelijke taak om te beoordelen op welk moment zich een situatie voordoet waarin een WGA-uitkering dient te eindigen en een IVA-uitkering dient te worden toegekend. Gelet hierop, en mede gelet op de belangen van eiseres als eigenrisicodrager, lag het naar het oordeel van de rechtbank op de weg van verweerder om te onderzoeken met ingang van welke datum de werknemer als volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is aan te merken. Verweerder heeft zich derhalve ten onrechte beperkt tot de datum van de aanvraag om herbeoordeling. De rechtbank merkt daarbij overigens op dat de betreffende aanvraag op 1 juli 2015 door verweerder is ontvangen. Waar verweerder van mening was zich tot de datum van de aanvraag te kunnen beperken, had het in de rede gelegen dat de besluitvorming zich op 1 juli 2015 had gericht en niet op de datum van het onderzoek door de primaire verzekeringsarts. (16 juli 2015).
12. Gelet op het vorenstaande kan het bestreden besluit, als berustend op een ondeugdelijke motivering, niet in stand blijven.
13. De rechtbank zal vervolgens nagaan of zij op basis van de gedingstukken kan komen tot een finale afdoening van het geschil.
14. De rechtbank stelt daarbij allereerst vast dat tegen het besluit van 19 november 2013, waarin aan de werknemer per 24 februari 2014 een WGA-loonaanvullingsuitkering is toegekend, geen rechtsmiddelen zijn aangewend. Met dit besluit staat naar het oordeel van de rechtbank in rechte vast dat op 24 februari 2014 van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid van de werknemer nog geen sprake was. Dat aan dit besluit geen medisch en/of arbeidskundig onderzoek van verweerder ten grondslag ligt, doet hier niet aan af. Gelet hierop zal een IVA-uitkering in elk geval niet eerder kunnen ingaan dan per 25 februari 2014.
14. Daarnaast acht de rechtbank het volgende van belang. In artikel 64, eerste lid, van de wet WIA is bepaald dat het UWV op aanvraag vaststelt of een recht op uitkering op grond van artikel 47 of artikel 54 van die wet ontstaat. Op grond van het elfde lid kan het recht op uitkering, behoudens de aanwezigheid van een bijzonder geval, niet worden vastgesteld over perioden gelegen vóór 52 weken voorafgaand aan de dag waarop de aanvraag werd ingediend. Op grond van het twaalfde lid is het elfde lid van overeenkomstige toepassing indien het WIA-recht later ontstaat dan wel herleeft of indien de WIA-uitkering wordt verhoogd.
16. Zoals de rechtbank eerder heeft geoordeeld (ECLI:NL:RBOBR:2015:5265) is er geen reden genoemde bepalingen niet ook van toepassing te achten bij een melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid die uiteindelijk tot een toekenning van IVA-uitkering met terugwerkende kracht leidt. In zo’n geval kan (kort gezegd) het recht op IVA-uitkering in beginsel niet met een verder terugwerkende kracht dan 52 weken voorafgaand aan de dag van de aanvraag worden vastgesteld. De rechtbank is van oordeel dat hetzelfde heeft te gelden in een situatie als de onderhavige, waarin niet de werknemer maar de (voormalige) werkgever een (laattijdige) aanvraag om herbeoordeling indient die er uiteindelijk toe leidt dat met terugwerkende kracht een IVA-uitkering aan de werknemer wordt toegekend. Gelet op de wetsgeschiedenis (Memorie van Toelichting bij de Verzamelwet SZW-wetgeving 2009, kamerstukken 31811, nr. 3), waarbij het twaalfde lid aan artikel 64 van de wet WIA is toegevoegd, is deze beperking in terugwerkende kracht bij een laattijdige aanvraag door een belanghebbende dan wel een laattijdige ambtshalve vaststelling door verweerder uitdrukkelijk door de wetgever beoogd. 17. In de omstandigheid dat verweerder in december 2011 een professionele herbeoordeling achterwege heeft gelaten, ondanks dat de verzekeringsarts destijds in zijn rapport van 1 juni 2011 een medisch heronderzoek na 6 maanden aangewezen achtte, ziet de rechtbank geen reden een bijzonder geval, als bedoeld in artikel 64, elfde lid, van de wet WIA aanwezig te achten. Gelet hierop zal een eventueel recht op IVA-uitkering eerst per 1 juli 2014 kunnen worden vastgesteld (zijnde 52 weken voor het moment dat de aanvraag werd ingediend). De rechtbank zal daarom nagaan of de voorhanden zijnde medische gegevens voldoende steun bieden voor de stelling van eiseres dat reeds eerder (dus ook op 1 juli 2014) een situatie van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid bij de werknemer aan de orde was.
18. De verzekeringsarts B&B heeft in zijn rapport van 1 april 2016 aangegeven dat hij de beperkingen - anders dan de primaire verzekeringsarts - duurzaam acht omdat de werknemer niet of nauwelijks baat zal hebben bij een multidisciplinaire revalidatiebehandeling. De werknemer verkeert al bijna zeven jaar in een situatie waarin hij zonder werk zit. Er zal een gewenning en een bepaald leefpatroon zijn opgetreden die gezien de duur van de situatie volgens de verzekeringsarts B&B moeilijk te doorbreken zullen zijn. De werknemer is 60 jaar oud en de behandelaars hebben hem in de loop der jaren weinig hoop op verbetering gegeven. De huisarts van de werknemer heeft in 2011 al negatief geadviseerd over een dergelijke behandeling en in zijn brief van 14 maart 2016 geeft de huisarts ook nu aan dat de kans dat een dergelijke behandeling een relevante verbetering teweegbrengt eerder gering dan kansrijk is. De longarts geeft aan dat het resultaat van een multidisciplinair revalidatieprogramma moeilijk is in te schatten. De verzekeringsarts B&B concludeert dat er op basis van deze gronden, die in samenhang moeten worden bezien, geen of nauwelijks verbetering van het door de primaire verzekeringsarts voorgestelde multidisciplinaire revalidatietraject is te verwachten. De verzekeringsarts B&B concludeert dan ook dat de beperkingen duurzaam zijn.
19. Bovenstaande motivering van de verzekeringsarts B&B biedt naar het oordeel van de rechtbank voldoende steun voor de aanname dat niet alleen op 16 juli 2015, maar ook reeds op 1 juli 2014, van een multidisciplinair behandeltraject geen verbetering van de belastbaarheid van de werknemer meer te verwachten viel. Gelet hierop zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien door de ingangsdatum van de IVA-uitkering op 1 juli 2014 te stellen.
20. De rechtbank ziet aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank kent ter zake van verleende rechtsbijstand 2,5 punt toe (beroepschrift 1 punt, verschijnen gemachtigde ter zitting 1 punt, verschijnen arts-gemachtigde ter zitting 0,5 punt) met wegingsfactor 1 en een waarde per punt van € 496,-. De kosten van de deskundige Hofman die aan eiseres verslag heeft uitgebracht stelt de rechtbank vast op (1,5 uur x € 116,09 =) €174,14. Voor een verhoging van het uurtarief met 21% omzetbelasting is geen aanleiding, nu eiseres die belasting als vooraftrek in mindering kan brengen (zie onder meer: ECLI:NL:HR:1999:AA2804). Dat feitelijk niet aan eiseres wordt gefactureerd maar aan de verzekeraar waar eiseres haar WGA-risico heeft verzekerd, maakt dit niet anders.