ECLI:NL:RBOBR:2014:2338
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de boete opgelegd aan eiseres wegens schending van de informatieplicht in het kader van de Toeslagenwet
In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 6 mei 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over een opgelegde boete. Eiseres had in verband met het schenden van de informatieplicht in de periode van 3 januari 2011 tot en met 30 april 2013 een boete opgelegd gekregen ter hoogte van het benadelingsbedrag. De rechtbank oordeelt dat eiseres in beginsel mag worden bestraft volgens het per 1 januari 2013 geldende, zwaardere boeteregime, maar dat bij het bepalen van het boetebedrag rekening moet worden gehouden met het feit dat vóór 1 januari 2013 een specifiek strafmaximum was opgenomen. De rechtbank matigt de boete tot een bedrag dat is gebaseerd op het maximumbedrag van € 2269,- voor de periode tot 1 januari 2013 plus het bedrag waarvoor verweerder is benadeeld in de periode daarna. De rechtbank ziet ook reden tot verdere matiging van de boete in verband met de evenredigheid.
Het procesverloop begon met een besluit van 5 augustus 2013, waarin de toeslag van eiseres op grond van de Toeslagenwet werd beëindigd en een boete van € 8.695,02 werd opgelegd. Eiseres maakte bezwaar tegen deze besluiten, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 18 maart 2014 is eiseres verschenen, bijgestaan door haar zoon en twee anderen, terwijl verweerder zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres vanaf 3 januari 2011 een uitkering ontving en dat zij ten onrechte had vermeld dat zij geen andere inkomsten had. De rechtbank oordeelt dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden en dat er geen dringende redenen zijn om van de intrekking van de toeslag of de terugvordering van het onverschuldigd betaalde bedrag af te zien. De rechtbank concludeert dat de opgelegde boete van € 8.695,02 niet evenredig is en herroept het besluit, waarbij een boete van € 2000,- wordt opgelegd. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.