ECLI:NL:RBNNE:2023:1279

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 maart 2023
Publicatiedatum
31 maart 2023
Zaaknummer
C/18/214205 / HA ZA 22-130
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van bepalingen uit een aandeelhoudersovereenkomst en mediationbeding in geschil tussen aandeelhouders

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland op 29 maart 2023, staat de uitleg van bepalingen uit een aandeelhoudersovereenkomst centraal. De eiser, een aandeelhouder in IQS Group B.V., vordert een verklaring voor recht dat zij niet in gebreke is met de nakoming van haar verplichtingen uit de aandeelhoudersovereenkomst. De gedaagden, waaronder Provionis B.V. en IQS Group B.V., voeren verweer en stellen dat de eiser niet heeft voldaan aan haar verplichtingen. De rechtbank oordeelt dat de eiser ontvankelijk is in haar vorderingen, ondanks het mediationbeding in de overeenkomst. De rechtbank legt de bepalingen van de aandeelhoudersovereenkomst uit en komt tot de conclusie dat de eiser niet tekort is geschoten in haar verplichtingen. De rechtbank wijst de vorderingen van de gedaagden af en veroordeelt hen in de proceskosten. Tevens wordt een deskundige benoemd om de waarde van de aandelen te bepalen, waarbij de kosten door alle aandeelhouders gezamenlijk worden gedragen.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Groningen
Zaaknummer: C/18/214205 / HA ZA 22-130
Vonnis van 29 maart 2023
in de zaak van
[eiser],
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in (voorwaardelijke) reconventie,
hierna te noemen [eiser] ,
advocaat: mr. H.J. de Groot te Groningen,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
2. PROVIONIS B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 3] ,
3. IQS GROUP B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 4] ,
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in (voorwaardelijke) reconventie,
hierna samen te noemen [gedaagden] , dan wel afzonderlijk [gedaagde sub 1] , Provionis of IQS Group,
advocaat: mr. J.W. Kastelein te Groningen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 24 augustus 2022,
- de conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie,
- de mondelinge behandeling van 22 november 2022 waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt. Deze aantekeningen zijn tezamen met de spreekaantekeningen van mrs. De Groot en Kastelein aan het procesdossier toegevoegd.
1.2.
De rechtbank heeft de procedure na de mondelinge behandeling aangehouden tot de rolzitting van 7 december 2022 om partijen in de gelegenheid te stellen onderling tot een vergelijk te komen. Omdat partijen niet tot elkaar hebben kunnen komen, hebben zij de rechtbank verzocht om vonnis. Het vonnis is nader bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
De besloten vennootschap IQS Group is opgericht bij notariële akte van 15 maart 2013. [eiser] en [gedaagde sub 1] waren medeoprichters van IQS Group.
2.2.
Artikel 6.2 lid 5 van de statuten van IQS Group bepaalt:
“5. prijsbepaling
a. Partijen stellen in onderling overleg de prijs van de aangeboden aandelen vast.
Komen partijen niet binnen vier weken na de verzending van de mededeling van
het bestuur bedoeld in lid 4 onder f tot overeenstemming over de prijs, dan is de
prijs gelijk aan de intrinsieke waardeen wordt deze vastgesteld door drie
deskundigen, van wie ten minste één een accountant moet zijn. De deskundigen
worden door partijen in onderling overleg aangewezen en bij gebreke van overeenstemming daarover binnen twee weken na verloop van de hiervoor vermelde vier weken, worden de deskundigen benoemd door de kantonrechter in wiens ambtsgebied de vennootschap statutair is gevestigd, op verzoek van de meest gerede partij.
De intrinsieke waarde van een aandeel wordt berekend door de bezittingen van de vennootschap op te tellen, daar de eventuele schulden van de vennootschap van af te halen en het saldo te delen door het aantal uitgegeven aandelen, waarbij de boekwaarden van de activa tegen actuele marktwaarde dienen te worden gewaardeerd en de passiva gewaardeerd dienen te worden naar contante waarde en waarbij geen rekening wordt gehouden met goodwill.”
2.3.
Artikel 7.4 van de statuten van IQS Group bepaalt:
“Aandeelhoudersverplichtingen en - eisen
Er zijn geen verplichtingen en/of eisen als bedoeld in artikel 2:192 lid 1 onder a respectievelijk artikel 2:192 lid 1 onder b Burgerlijk Wetboek aan het aandeelhouderschap verbonden.”
2.4.
Provionis is vanaf 19 december 2019 aandeelhouder in IQS Group waarna [eiser] , Provionis en [gedaagde sub 1] ieder 25% van de aandelen is gaan houden. Daarnaast houdt IQS Group 25% van de aandelen in haar eigen kapitaal. Enig aandeelhouder van [eiser] , [gedaagde sub 1] en Provionis is respectievelijk [aandeelhouder 1] , [aandeelhouder 2] en [aandeelhouder 3] . Zij worden ook wel aangeduid als Uiteindelijk Aandeelhouders.
2.5.
IQS Group staat aan het hoofd van een groep rechtspersonen. Zij houdt 100% van de aandelen in IQ Support BV (hierna: IQ Support) en AIMZ BV (hierna: AIMZ).
2.6.
De aandeelhouders, inclusief IQS Group, hebben een overeenkomst gesloten ter zake van hun rechtshouding als aandeelhouders in de vennootschap (hierna: de aandeelhoudersovereenkomst) welke is vastgelegd in de akte van 13 december 2016. Hierin staat, voor zover relevant:
“Het bij oprichting geplaatst kapitaal van de Vennootschap, bedraagt op grond van de Statuten € 30.000, bestaande uit 30.000 aandelen met een nominale waarde van € 1 waarvan 30.000 aandelen bij de Aandeelhouders zijn geplaatst. Bij latere akte van uitgifte zijn nogmaals 10.000 aandelen van € 1,- geplaatst zodat het gestort kapitaal thans € 40.000 bedraagt;
(…)
Artikel 4 - Verplichtingen aandeelhouders
4.1
Partijen 1 [ [eiser] , rechtbank], 2 [ [gedaagde sub 1] , rechtbank] en 3 [Provionis, rechtbank] en zullen in hun hoedanigheid van bestuurder van de
Vennootschap een Managementovereenkomst met de Vennootschap aangaan,
waarin de door hun te verrichten werkzaamheden, alsmede de voorwaarden
waaronder zij deze verrichten, worden vastgelegd. De Managementovereenkomst
dient door alle Aandeelhouders te worden goedgekeurd alvorens zij werking heeft.
4.2
Iedere Aandeelhouder is gehouden in gelijke mate bij te dragen aan het eigen
vermogen van de Vennootschap.
(…)
Artikel 7 - Overdracht van Aandelen
7.1
Een Aandeelhouder zal geen Aandelen vervreemden of anderszins overdragen,
behalve indien en voor zover:
- de in de Statuten opgenomen aanbiedingsregeling wordt nageleefd;
- de overdracht van de Aandelen geschiedt in overeenstemming met het
bepaalde in deze Overeenkomst; en
- de Derde aan wie de desbetreffende Aandelen worden overgedragen, zichzelf
en de Verbonden Personen, zal verbinden tot naleving van de bepaling van de
Overeenkomst en de Statuten ten opzichte van de Aandeelhouder(s) en de
Vennootschap door ondertekening van een nader door de overige
aandeelhouder op te stellen akte van toetreding.
7.2
Een Aandeelhouder zal de door hem gehouden Aandelen niet bezwaren of enig
beperkt recht daarop vestigen, tenzij met voorafgaande schriftelijke goedkeuring
van de andere Aandeelhouder(s).
7.3
Een Aandeelhouder kan haar Aandelen alleen overdragen aan één van haar
groepsmaatschappijen, dan wel aan één van de andere Aandeelhouders van de
Vennootschap, in geval zij schriftelijke toestemming van de overige
Aandeelhouders heeft verkregen. De overige Aandeelhouders zullen hun
medewerking verlenen behoudens in geval zij wezenlijke bezwaren hebben uit
hoofde van hun eigen - of het Vennootschapsbelang.
7.4
Onverminderd de aanbiedingsverplichting zoals opgenomen in artikel 6.2 van de
Statuten van de Vennootschap, dienen Aandelen in de Vennootschap conform
hetgeen daaromtrent in de Statuten en in deze Overeenkomst is bepaald door de
betreffende Aandeelhouder aan de overige Aandeelhouders te worden aangeboden
in geval:
(…)
vii. van overlijden of pensionering van een Uiteindelijk Aandeelhouder;
viii. niet nakoming van één van de verplichtingen door een Aandeelhouder uit
de Overeenkomst, behoudens voor zover de overige Aandeelhouders
daarvan schriftelijk afzien.
7.5
Indien de Managementovereenkomst als bedoeld in artikel 4.1 wordt beëindigd, is de Aandeelhouder verplicht om uiterlijk 4 weken na beëindiging van bedoelde
overeenkomst zijn aandelen aan te bieden aan de overige Aandeelhouders, die
alsdan pro rata gehouden zijn de aandelen van de Aandeelhouder te betalen en af
te nemen. De Vennootschap is in een zodanig geval te allen tijde bevoegd de
Aandelen in te kopen, in welk geval een aanbieding aan de Vennootschap geacht
zal worden een aanbieding aan de overige Aandeelhouders te vormen. De
Vennootschap is verplicht de aangeboden Aandelen af te nemen en de koopprijs te
voldoen indien sprake is van beëindiging van de pensionering of aanhoudende
arbeidsongeschiktheid op grond waarvan de aandelen moeten worden
aangeboden. Tenzij in deze Overeenkomst niet uitdrukkelijk wordt afgeweken van
hetgeen in de Statuten van de Vennootschap is bepaald omtrent aanbieding van
de Aandelen, is deze regeling van overeenkomstige toepassing.
(…)
Artikel 8 - Waardering Aandelen in geval van aanbieding
Ingeval van aanbieding op grond van het bepaalde in artikel 7, vierde lid, onderdeel i, ii, iii, iv en viii, wordt, zulks in afwijking in zoverre van de statuten en het elders in deze overeenkomst bepaalde, gesteld op de nominale waarde van de aandelen. Indien de aandelen op andere gronden zoals opgenomen in deze Overeenkomst en/of de Statuten moeten worden aangeboden, zal de prijs zal worden bepaald conform het bepaalde in artikel 6 van de Statuten, met dien verstande dat - zulks in zoverre in afwijking van het bepaalde in de statuten van de Vennootschap en het bepaalde in artikel 2:192 BW – de deskundigen de waarde van de Aandelen bepalen op basis van het intrinsieke vermogen van de vennootschap en bij de waardebepaling van de aandelen geen rekening gehouden wordt met goodwill van de Vennootschap en/of haar dochtermaatschappijen.
Artikel 19 - Slotbepalingen
(…)
19.2
Deze Overeenkomst bevat, naast hetgeen ter zake is vastgelegd in de Statuten en de door het daartoe bevoegde orgaan vastgestelde reglement(en), alle afspraken
tussen Partijen met betrekking tot hun verhouding als Aandeelhouders in de
Vennootschap, en treedt in de plaats van alle andere eerdere schriftelijke en
mondelinge afspraken welke Partijen ter zake hebben gemaakt.
Artikel 20 - Rechts- en forumkeuze
(…)
20.2
Alle geschillen welke mochten ontstaan naar aanleiding van deze Overeenkomst zullen worden beslecht door de bevoegde rechter te Noord-Nederland, locatie Groningen. Ingeval van geschillen zullen partijen eerst trachten door middel van mediation een einde aan het geschil te maken.”
2.7.
Naast de aandeelhoudersovereenkomst is een managementovereenkomst tussen partijen tot stand gekomen welke is vastgelegd in de akte van 13 november 2018. Op grond van die overeenkomst waren [eiser] en [gedaagden] naast aandeelhouders en bestuurders van IQS Group tevens opdrachtnemer van werkzaamheden en diensten van opdrachtgever IQS Group. De werkzaamheden en diensten werden feitelijk uitgevoerd door [aandeelhouder 1] , [aandeelhouder 2] en [aandeelhouder 3] . In de managementovereenkomst is opgenomen, voor zover relevant:
“Artikel 1 - Verplichtingen Opdrachtnemer
1.1
Opdrachtnemer zal met ingang van heden de werkzaamheden en diensten zoals
mondeling tussen partijen Is overeengekomen ("de Diensten") ten behoeve van
Opdrachtgever verrichten. Opdrachtnemer zal tevens als onbezoldigd bestuurder
van de Opdrachtgever worden benoemd en de wettelijke en statutaire taken van
de bestuurder uitoefenen. Opdrachtnemer zal tevens worden benoemd als
gemachtigde van Opdrachtgever en zal ook de in het kader van deze functie
voorkomende werkzaamheden verrichten.
1.2
De Diensten zullen worden verricht door de heer [aandeelhouder 1] , hierna te noemen
"de Manager". Opdrachtnemer is bevoegd naast of in plaats van de Manager een andere persoon in te zetten voor de feitelijke uitvoering van de Diensten mits deze andere over de benodigde kwalificaties beschikt om de Diensten te kunnen verrichten. De persoon die de Manager vervangt, zal tevoren de hierin door Opdrachtnemer aanvaarde verplichtingen schriftelijk als de zijne hebben verklaard.
(…)
Artikel 4 – Vergoeding
4.1
Opdrachtgever is aan iedere Opdrachtnemer ter zake van de door Opdrachtnemer
verrichte werkzaamheden een vergoeding verschuldigd € 100.800 per jaar exclusief BTW. Dit bedrag kan jaarlijks worden geïndexeerd.
4.2
Indien Opdrachtnemer minder diensten verricht dan genoemd in artikel 1.3 dan zal de vergoeding genoemd in artikel 4.1. naar rato worden verminderd.
(…)
Artikel 7 – Overige bepalingen
(…)
7.1
Geschillen voortvloeiende uit of verband houdende met deze overeenkomst zullen
in eerste instantie doormiddel van mediation getracht te worden beslecht. De kosten voor mediation zullen door IQS Group B.V. worden gedragen.
2.8.
De managementovereenkomst met [eiser] is per 1 augustus 2021 beëindigd.
2.9.
Bij brief van 6 december 2021 heeft de advocaat van [eiser] aan [gedaagde sub 1] en Provionis geschreven, voor zover relevant:
“Aan de orde is een aanbod van mijn cliënte aan [gedaagde sub 1] B.V. (hierna: [gedaagde sub 1]
) en Provionis B.V. (hierna: Provionis) tot overname van de aandelen die mijn
cliënte houdt in IQS Group B.V. (hierna: de Aandelen resp. IQS Group). Tot dit aanbod
was mijn cliënte gehouden wegens de beëindiging van de managementovereenkomst die
zij had met IQS Group. Inmiddels bestaat er overeenstemming over het feit dat deze
managementovereenkomst per 1 augustus 2021 is geëindigd. Voor zover nog geen
sprake was van een aanbod in de zin van artikel 6.2 sub 2a van de statuten van IQS
Group gelieve u deze brief aan te merken als schriftelijke mededeling aan het bestuur.”
2.10.
In reactie op de brief van 6 december 2021 hebben [gedaagden] geschreven, voor zover relevant:
“Wij bevestigen dat de managementovereenkomst per 1 augustus 2021 is geëindigd, en
beschouwen uw brief als aanbod in de zin van artikel 6.2 sub 2a. Voor de volledigheid
melden wij dat dit aanbod binnen vier weken na beëindiging managementovereenkomst
had moeten plaats vinden. Het voornemen is dat de vennootschap (IQS Group) de koper
zal zijn (zie art. 7.5 van de aandeelhoudersovereenkomst). Graag bevestiging dat uw
cliënte daarmee instemt.”
2.11.
Bij brief van 22 december 2021 heeft de advocaat van [eiser] vervolgens aan [gedaagde sub 1] geschreven, voor zover relevant:
“Ingevolge artikel 6.2 lid 2 sub b van de statuten had dit aanbod binnen twee weken door
het bestuur ter kennis van de overige aandeelhouders moeten worden gebracht. Nu de
bestuurders allen tevens aandeelhouder zijn van IQS Group en u als aandeelhouder door
mijn brief van 6 december jl. op de hoogte bent van het aanbod van mijn cliënte kan
deze loze formaliteit achterwege blijven en moet de reflectietermijn van artikel 6.2 lid 3
van de statuten geacht worden te zijn ingegaan op 6 december jl.
In uw brief d.d. 15 december jl. schrijft u: "Het voornemen is dat de vennootschap (IQS Group B.V.) de koper zal zijn (zie artikel 7.5 van de aandeelhoudersovereenkomst)." Op grond van dat artikel is IQS Group te allen tijde bevoegd de aandelen in te kopen. Het
aanbod van mijn cliënte d.d. 6 december mag u beschouwen als aanbod gericht aan IQS
Group. Uw aangehaalde mededeling beschouwt mijn cliënte als de mededeling van JQS
Group aan het bestuur -binnen de reflectietermijn- dat IQS Group alle aandelen van mijn
cliënte wenst te verkrijgen.”
2.12.
[gedaagden] heeft geen medewerking willen verlenen aan het benoemen van deskundigen ten einde de waarde van de aandelen vast te stellen omdat [eiser] volgens hen niet heeft voldaan aan haar verplichtingen op grond van de aandeelhoudersovereenkomst dat zij in gelijke mate dient bij te dragen aan het vermogen van de vennootschap.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiser] vordert - samengevat - een verklaring voor recht dat zij niet in gebreke of verzuim is met de nakoming van verplichtingen die voor haar voortvloeien uit de aandeelhoudersovereenkomst zoals nader staat omschreven in de dagvaarding onder 8. Verder vordert zij de veroordeling van [gedaagden] in de kosten van de procedure, te vermeerderen met rente, en nakosten. Aan haar vorderingen legt [eiser] , beknopt weergegeven, ten grondslag dat de stellingname van [gedaagden] dat [eiser] in verzuim is met de nakoming van de aandeelhoudersovereenkomst onjuist is en dit de weg voor [eiser] naar de kantonrechter om tot benoeming van deskundigen te komen blokkeert.
3.2.
[gedaagden] voeren verweer. Zij concluderen tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure alsmede de nakosten.
in (voorwaardelijke) reconventie
3.3.
[gedaagden] vorderen - samengevat -, voor het geval het mediationbeding niet aan de ontvankelijkheid van [eiser] in de weg staat, een verklaring voor recht dat de peildatum voor de bepaling van de intrinsieke waarde van de door [eiser] in IQS Group gehouden aandelen 1 augustus 2021 is, met de veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure alsmede de nakosten. Voorts vorderen [gedaagden] een verklaring voor recht dat aan de opzegging van de aandeelhoudersovereenkomst van IQS Group door [eiser] een onwerkbare situatie ten grondslag lag en dat IQS Group niet verplicht is om die aandelen op grond van het bepaalde in artikel 7.5 van de aandeelhoudersovereenkomst af te nemen en de (intrinsieke) koopprijs te voldoen. Tot slot vordert IQS Group dat de rechtbank [eiser] , primair, veroordeelt om aan IQS Group te betalen een bedrag van € 166.852,00 te vermeerderen met rente dan wel, subsidiair, veroordeelt om aan IQS Group te betalen een bedrag van € 163.292,00 te vermeerderen met rente. Zowel primair als subsidiair vordert IQS Group dat [eiser] in de kosten van de procedure wordt veroordeeld te vermeerderen met nakosten dan wel een oordeel te geven ten aanzien van de vorderingen zoals de rechtbank zal menen te behoren.
3.4.
[eiser] voert verweer. Zij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [gedaagden] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagden] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [gedaagden] in de kosten van deze procedure.
in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat de vordering van [eiser] zo zal worden gelezen dat [eiser] een verklaring voor recht vordert dat zij niet in gebreke of in verzuim is in de nakoming van de verplichtingen die voor haar voortvloeien uit artikel 4.2 van de aandeelhoudersovereenkomst zoals reeds ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is door de rechtbank is aangegeven. Partijen hebben toen kenbaar gemaakt dat zij instemmen met deze lezing van de vordering van [eiser] .
4.2.
De managementovereenkomst is ten aanzien van [eiser] met ingang van 1 augustus 2021 beëindigd. [eiser] heeft de door haar gehouden aandelen in IQS Group aangeboden aan [gedaagde sub 1] en Provionis. Niet in geschil is dat dit aanbod mocht worden beschouwd als een aanbod aan IQS Group. Kern van het geschil tussen partijen is de waarde van de door [eiser] gehouden aandelen. In het kader van de waardering van de aandelen, houdt partijen verdeeld op welke wijze artikel 4.2 van de aandeelhoudersovereenkomst moet worden uitgelegd.
4.3.
De eerste vraag die evenwel ter beoordeling voorligt, is of [eiser] in haar vorderingen kan worden ontvangen gelet op het tussen partijen overeengekomen mediationbeding zoals is neergelegd in artikel 20.2 van de aandeelhoudersovereenkomst en 7.10 van de managementovereenkomst. De rechtbank overweegt dat het partijen vrijstaat om bij overeenkomst een mediationbeding overeen te komen. Partijen zijn in dat geval in beginsel gehouden een voorkomend geschil aan een mediator voor te leggen. Dit betekent echter niet zonder meer dat, als dit niet gebeurt, de rechtbank onbevoegd is om van het geschil kennis te nemen. Mediation is gebaseerd op, en heeft ook alleen kans van slagen bij, vrijwilligheid en vrijblijvendheid. Een partij kan afzien van mediation en het is in een voorkomend geval niet aan de rechter om de motieven van die partij te toetsen. Dit strookt met het oordeel van de Hoge Raad in zijn arrest van 20 januari 2006 waaruit volgt dat het beide partijen, gelet op de aard van het middel van mediation, te allen tijde vrij staat hun medewerking daaraan te onthouden, dan wel die om hen moverende redenen te beëindigen. [1] Uit de conclusie van de A-G mr. Rank-Berenschot bij het arrest van de Hoge Raad van 8 mei 2009 blijkt voorts dat eenzijdige opzegging of verbreking van een mediationovereenkomst niet tot gevolg heeft dat de opzeggende of verbrekende partij niet kan worden ontvangen door de rechter. [2] Het niet nakomen van een mediationovereenkomst staat niet in de weg aan de grondwettelijk vastgelegde toegang tot de rechter. [eiser] is daarmee ontvankelijk in haar vorderingen.
4.4.
Partijen gaan beide uit van een andere lezing van het bepaalde in artikel 4.2 van de aandeelhoudersovereenkomst. [eiser] stelt dat artikel 4.2 moet worden uitgelegd in die zin dat de participatie van de aandeelhouders in IQS Group gelijk dient te zijn. Dit was zo en is zo gebleven, aldus [eiser] . Het begrip ‘vermogen’ heeft volgens [eiser] betrekking op het saldo van activa en overige passiva van een onderneming. Een gelijke bijdrage aan het eigen vermogen, staat los van een gelijke bijdrage door partijen aan het resultaat, aldus [eiser] .
[gedaagden] verweren zich door te stellen dat [eiser] vanaf 2020 geen bijdrage heeft geleverd aan de omzet en daarmee niet aan het eigen vermogen van IQS Group. De bepaling in artikel 4.2 van de aandeelhoudersovereenkomst moet volgens [gedaagden] zo worden uitgelegd dat iedere aandeelhouder gelijk dient bij te dragen aan de resultaten en daarmee aan het eigen vermogen waarbij het eigen vermogen bestaat uit het gestorte aandelenkapitaal maar ook de winst en overige reserves. Tot 2020 hield ieders bijdrage een gelijke tred maar in 2020 zakte de bijdrage van [eiser] volgens [gedaagden] naar nihil terwijl hij wel aanspraak bleef maken op de managementvergoeding en dit ook aan hem is uitbetaald. Daarmee is [eiser] tekort gekomen in de nakoming van de verplichting uit artikel 4.2 van de aandeelhoudersovereenkomst. [gedaagden] voert aan dat dit artikel bescherming beoogt te bieden tegen onderpresterende vennoten, alsmede de mogelijkheid voor aandeelhouders om bij onderpresteren alsnog te kunnen voldoen aan de verplichtingen door bij te storten.
4.4.1.
Wat betreft de uitleg van onderhavige bepaling staat naar het oordeel van de rechtbank voorop dat het voor het antwoord op de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding tussen partijen is geregeld aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, waarbij van belang kan zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht (Haviltex). [3] Daarbij zijn telkens van beslissende betekenis alle concrete omstandigheden van het geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. Dit betekent onder meer dat de uitleg van een schriftelijk contract niet dient plaats te vinden op grond van alleen maar de taalkundige betekenis van de bewoordingen waarin het is gesteld. In praktisch opzicht is de taalkundige betekenis die deze bewoordingen, gelezen in de context van dat geschrift als geheel, in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben, bij de uitleg van dat geschrift echter vaak wel van groot belang. [4] Voor een taalkundige/grammaticale uitleg bestaat eerder aanleiding indien het een zuiver commerciële transactie betreft tussen professionele partijen. [5]
4.4.2.
De rechtbank stelt voorop dat partijen met de persoon die de overeenkomst voor hen heeft geredigeerd, te weten mr. P.A.Th. Kostwinder (hierna: mr. Kostwinder), niet over de betreffende bepaling hebben gesproken. De bedoeling van mr. Kostwinder bij de betreffende bepaling is daarom niet redengevend. Daar komt bij dat mr. Kostwinder ook geen partij is bij de overeenkomst en ook in die zin aan zijn bedoeling geen gewicht wordt toegekend. Gesteld noch gebleken is verder dat partijen onderling met elkaar hebben gesproken over de betekenis van de betreffende bepaling. Door [eiser] is bovendien onbetwist aangedragen dat artikel 4.2 een standaardbepaling is die ook opgenomen is geweest in een voorloper van de huidige aandeelhoudersovereenkomst.
4.4.3.
Artikel 19.2 van de aandeelhoudersovereenkomst behelst een zogenoemde entire agreement-clausule. Deze bepaling, in samenhang bezien met het feit dat de aandeelhoudersovereenkomst een commerciële overeenkomst is, pleit er naar het oordeel van de rechtbank voor dat het voorshands volstaat om de tekst van het contract taalkundig uit te leggen tenzij een van partijen voldoende feiten en omstandigheden stelt waaruit volgt dat de bedoeling anders is geweest dan de taalkundige uitleg van de bepaling. [6] Dit klemt temeer gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad dat een zorgvuldig tot stand gekomen commercieel contract tussen professionele partijen, waarvan hier sprake is, moet worden uitgelegd aan de hand van de hiervoor aangehaalde Haviltex-maatstaf, [7] maar dat de rechter in dat geval voorshands (behoudens tegenbewijs) ‘zwaar gewicht’ mag toekennen aan de taalkundige uitleg. [8] Het voorgaande wordt naar het oordeel van de rechtbank nog eens bevestigd door het feit dat er door partijen niet afzonderlijk over de inhoud van artikel 4.2 is gesproken wat eveneens pleit voor een taalkundige benadering van die bepaling.
4.4.4.
De rechtbank is tegen deze achtergrond van oordeel dat de bepaling zoals opgenomen in artikel 4.2 van de aandeelhoudersovereenkomst moet worden uitgelegd zoals door [eiser] is gesteld inhoudende dat iedere aandeelhouder gehouden is in gelijke mate bij te dragen aan het eigen vermogen van IQS Group. Dat [aandeelhouder 1] in zijn e-mail van 28 november 2021 heeft geschreven dat de gegenereerde omzet van de aandeelhouders in het perspectief moet worden gezien van de totale looptijd van de samenwerking, kan hieraan niet af doen. Dit is immers een e-mail die geruime tijd na het sluiten van de overeenkomst is verzonden en deze passage ziet bovendien op de gegenereerde omzet en niet op het eigen vermogen van IQS Group. Dat [aandeelhouder 1] met deze passage duidde op de bijdrage van [eiser] aan het eigen vermogen, is gelet op het verweer van [eiser] in dit kader en het ontbreken van een nadere onderbouwing door [gedaagden] , niet gebleken. Ook als er wel van uit zou moeten worden gegaan dat [aandeelhouder 1] in zijn e-mail van 28 november 2021 van dezelfde lezing van artikel 4.2 van de aandeelhoudersovereenkomst als [gedaagden] is uitgegaan, wat daar ook van zij, maakt dat niet zonder meer dat zij thans daarop niet terug zou kunnen komen zodat ook om die reden dit verweer faalt.
4.4.5.
Verder weegt de rechtbank in dit oordeel mee dat de betreffende passage is opgenomen in de aandeelhoudersovereenkomst en niet in de managementovereenkomst die partijen hebben gesloten. Aandeelhouders zijn wettelijk alleen verplicht tot storting van de nominale waarde van de door hen gehouden aandelen. Niet gebleken is dat partijen in de statuten anderszins overeen zijn gekomen zodat [eiser] als aandeelhouder ook om die reden niet kan worden verplicht tot betaling van meer dan de nominale waarde van haar aandelen. Integendeel, artikel 7.4 van de statuten bepaalt dat er juist geen nadere vereisten aan het aandeelhouderschap zijn verbonden. Of [eiser] als opdrachtnemer ten opzichte van IQS Group al dan niet tekort is gekomen, is een omstandigheid die hier los van staat. Ook de uitleg van [gedaagden] dat artikel 4.2 in de aandeelhoudersovereenkomst is opgenomen om te beschermen tegen onderpresterende vennoten, kan niet worden gevolgd omdat door hen geen aanknopingspunten zijn gegeven op grond waarvan partijen bij het aangaan van de overeenkomst die uitleg aan de betreffende bepaling hebben willen geven.
4.4.6.
Tot slot ziet de rechtbank in de wijze waarop partijen in het verleden om zijn gegaan met de door de afzonderlijke aandeelhouders al dan niet geleverde bijdrage aan de omzet van de IQS Group een bevestiging dat artikel 4.2 zo moet worden uitgelegd dat dit louter ziet op een bijdrage in het vermogen en niet aan de omzet. Zo is ter gelegenheid van de mondelinge behandeling door [gedaagden] erkend dat [aandeelhouder 1] , [aandeelhouder 2] en [aandeelhouder 3] in het verleden niet jaarlijks om tafel zijn gaan zitten om te kijken wat ieders financiële bijdrage aan de winst c.q. verlies is geweest terwijl hier, indien de uitleg van [gedaagden] gevolgd zou worden, te meer aanleiding toe zou zijn geweest omdat bij de ontwikkeling van een nieuw product de financiële bijdrage van de ontwikkelaar nihil dan wel negatief is. Uit de totale resultaten van de vennootschap (productie 1 van [gedaagden] ) volgt dat er over de jaren grote verschillen zijn geweest in de bijdragen aan de omzet door [aandeelhouder 1] , [aandeelhouder 2] en [aandeelhouder 3] in hun aandeel aan het totale resultaat.
4.5.
Nu niet is gesteld dat [eiser] de nominale waarde van de door haar gehouden aandelen niet heeft betaald, is daarmee komen vast te staan dat geen sprake is van een tekortkoming aan de haar zijde in de nakoming van het bepaalde in artikel 4.2 van de aandeelhoudersovereenkomst. Daarmee is de gevraagde verklaring voor recht toewijsbaar.
4.6.
Als de in het ongelijk te stellen partijen in deze procedure, worden [gedaagden] in de kosten van de procedure veroordeeld. Deze kosten worden tot op heden aan de kant van [eiser] vastgesteld op:
- griffierecht
676,00
- explootkosten
118,57
- salaris advocaat
1.126,00
(2,00 punten × € 563,00)
Totaal
1.920,57
4.7.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten is toewijsbaar zoals in het dictum is aangegeven. De door [eiser] gevorderde vergoeding van de nakosten (en de rente daarover) wordt geacht begrepen te zijn in de proceskostenveroordeling, zodat daarop niet afzonderlijk behoeft te worden beslist. [9]
in (voorwaardelijke) reconventie
4.8.
Zoals in conventie is beslist, staat het mediationbeding niet aan een vordering van partijen in de weg. Daarmee is aan de voorwaarde voldaan waaronder [gedaagden] hun vorderingen hebben ingesteld en komt de rechtbank toe aan de beoordeling daarvan.
4.9.
Artikel 7.5 van de aandeelhoudersovereenkomst bepaalt, beknopt weergegeven, dat een aandeelhouder in IQS Group gehouden is zijn aandelen aan de overige aandeelhouders aan te bieden als de managementovereenkomst wordt beëindigd. De vennootschap is verplicht, als de beëindiging is ingegeven door pensionering of aanhoudende arbeidsongeschiktheid, de aangeboden aandelen af te nemen en de koopprijs te voldoen. Partijen hebben geen overeenstemming kunnen bereiken over de te betalen koopprijs.
4.10.
[gedaagden] vorderen allereerst een verklaring voor recht dat de rechtbank de peildatum voor de bepaling van de intrinsieke waarde van de door [eiser] gehouden aandelen bepaalt op 1 augustus 2021 nu deze datum tussen partijen overeen is gekomen. Volgens [eiser] ligt die datum als peildatum niet (meer) vast.
4.11.
De eerste vraag die derhalve voorligt, is of partijen overeenstemming hebben bereikt over de peildatum 1 augustus 2021. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend. Hiertoe wordt overwogen dat de datum van 1 augustus 2021 tussen partijen is genoemd in het kader van onderhandelingen om in onderling overleg tot een oplossing te komen. Hieraan kunnen thans, nu de zaak ter beoordeling voorligt aan de rechtbank, geen rechten worden ontleend. Dat de datum van 1 augustus 2021 passend zou zijn in het licht van de aanbiedingsverplichting bij uittreding van de aandelen, kan evenmin worden gevolgd gelet op het in r.o. 4.12. omschreven uitgangspunt dat in beginsel zoveel moet worden aangesloten bij de datum van de overdracht van de aandelen.
4.12.
Anders dan [eiser] aanvoert, is de vaststelling van de peildatum een juridische beslissing en geen beslissing die bij een deskundige bij de waardering van de aandelen voorligt. De wet kent geen regels omtrent de vaststelling van de peildatum. De rechtbank is vrij om in redelijkheid het tijdstip te bepalen waarop zij de prijs vaststelt. [10] Als uitgangspunt geldt evenwel de datum van de overdracht althans een datum die daar zo dicht mogelijk bij ligt. De achterliggende gedachte hiervan is dat het risico voor de waardeverandering van de aandelen voor rekening moet komen van degene die de aandelen houdt. Dat de managementovereenkomst per 1 augustus 2021 is geëindigd, is naar het oordeel van de rechtbank een omstandigheid die hier los van staat. De beëindiging van die overeenkomst doet immers niet af aan de rechten c.q. verplichtingen die [eiser] heeft als aandeelhouder. Daarmee is haar positie als aandeelhouder immers niet aangetast. Omdat op dit moment niet vast staat wat de waarde is van de door [eiser] gehouden aandelen, kunnen deze nog niet worden overgedragen. Een redelijke peildatum is daarom naar het oordeel van de rechtbank de datum vlak na de datum van dit vonnis. De verklaring voor recht zal in die zin worden toegewezen dat als peildatum 1 april 2023 dient te worden aangehouden.
Ten aanzien van de overige vorderingen van [gedaagden]
4.13.
De rechtbank stelt ter zake de vorderingen van [gedaagden] waar zij een verklaring voor recht vorderen dat de opzegging van de aandeelhoudersovereenkomst door [eiser] is ingegeven door een onwerkbare situatie voorop dat (zoals is besproken tijdens de mondelinge behandeling) aldus moet worden gelezen dat het gaat om de opzegging van de managementovereenkomst en niet, zoals in het petitum is opgenomen, de aandeelhoudersovereenkomst. Ditzelfde geldt voor zover deze vordering ziet op het bepaalde in artikel 7.5 van de aandeelhoudersovereenkomst, hier dient ook managementovereenkomst te worden gelezen.
4.14.
[eiser] voert ter verweer aan dat de managementovereenkomst in onderling overleg is beëindigd. Van een opzegging, laat staan de gestelde grondslag aan die opzegging, is daarmee geen sprake, aldus [eiser] .
4.15.
De rechtbank overweegt dat [eiser] ter onderbouwing van haar standpunt dat het einde van de managementovereenkomst in goed overleg heeft plaatsgevonden, onder meer naar een tweetal e-mailberichten van 13 augustus en 2 september 2021 verwijst. In de e-mail van 13 augustus 2021 van [aandeelhouder 2] en [aandeelhouder 3] aan werknemers staat, voor zover relevant:
“Beste collega’s,
[aandeelhouder 1] [ [aandeelhouder 1] , rechtbank] heeft aangegeven na zijn vakantie met pensioen te willen gaan. Na goed overleg in het directieteam van 12 augustus hebben wij besloten dit te respecteren en het per direct te laten ingaan.
[aandeelhouder 1] is mede grondlegger van ons bedrijf en heeft de afgelopen jaren samen met ons een prachtig bedrijf neergezet en daar zijn wij hem zeer erkentelijk voor. Met zijn unieke project management kwaliteiten heeft hij aansprekende projecten gerealiseerd voor onze nationale en internationale klanten. We zullen de korte en to-the-point e-mails van hem gaan missen.”
In de e-mail van 2 september 2021 schrijft [aandeelhouder 3] aan [aandeelhouder 1] , voor zover relevant:
“In verband met je pensionering ontvang je hierbij ons voorstel voor de afwikkeling ervan.
(…)
Voordat we de overdacht van de aandelen bij een notaris gaan regelen moeten we het eens worden over de hoogte van de intrinsieke waarde van IQS Group. (…)
De intrinsieke waarde van jouw aandeel van de aandelen (…) bedraagt daarmee € 168.500. Volgens de overeenkomst mogen we de uitbetaling aan je beheer BV spreiden over 2 jaar. Ondanks onze liquide positie willen we toch voorstellen om in één termijn je uit te kopen. Ons voorstel is om bij overdacht van de aandelen € 160.000 over te maken aan je beheer BV als zijnde de waarde van je aandelen.”
4.16.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt met name uit de e-mail van 2 september 2021 waarin een voorstel tot uitkoop aan [eiser] is gedaan, niet dat de managementovereenkomst is beëindigd als gevolg van een onwerkbare situatie. Over de gestelde onwerkbare relatie wordt in die e-mail met geen woord gerept. Mogelijk was er verschil van inzicht in de wijze van het uitvoeren van het werk, maar dat er sprake was van een onwerkbare situatie, is niet komen vast te staan. Niet alleen wordt er in de communicatie gesproken over de pensionering als aanleiding voor het uitkoopvoorstel, ook is er door [gedaagden] geen enkel voorbehoud gemaakt. Dat zou in de rede hebben gelegen indien de beëindiging zou zijn ingegeven door een vermeende tekortkoming aan de kant van [eiser] .
4.17.
De gevorderde verklaring voor recht is, tegen de achtergrond van het voorgaande, daarom niet toewijsbaar.
Ten aanzien van de vorderingen van IQS Group
4.18.
Primair vordert IQS Group dat [eiser] wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 166.852,00 waaraan zij ten grondslag legt dat [eiser] - tegen de achtergrond van het bepaalde in artikel 4.2 van de aandeelhoudersovereenkomst - niet aan haar verplichtingen zou hebben voldaan omdat zij niet tijdig tot betaling/aanzuivering van het eigen vermogen van IQS Group is overgegaan. [eiser] weerspreekt de vordering. De rechtbank is van oordeel dat deze vordering dient te worden afgewezen en verwijst hiervoor naar hetgeen in conventie is overwogen en beslist over de uitleg van artikel 4.2 van de aandeelhoudersovereenkomst in samenhang met het oordeel dat [eiser] niet tekort is geschoten in de nakoming van de verplichtingen op grond van dat artikel.
4.19.
Subsidiair vordert IQS Group de veroordeling van [eiser] tot betaling van een bedrag van € 163.292,00 wegens een tekortkoming in de nakoming van haar verplichtingen uit de managementovereenkomst.
4.19.1.
Naar het oordeel van de rechtbank ligt ook deze vordering voor afwijzing gereed. Artikel 1 van de managementovereenkomst bepaalt niet welke werkzaamheden en diensten de opdrachtnemer, in dit geval [eiser] , dient te verrichten. Partijen komen dit mondeling nader overeen. Dat partijen afspraken hebben gemaakt over te behalen omzet of resultaten, is gesteld noch gebleken.
4.19.2.
[eiser] weerspreekt dat er sprake is van een tekortkoming aan haar zijde, volgens haar moet de managementovereenkomst als een inspanningsverbintenis worden beschouwd. Zij weerspreekt eveneens gemotiveerd de door IQS Group gevorderde schade. Daargelaten het antwoord op de vraag of IQS Group heeft voldaan aan haar verplichtingen voortvloeiend uit artikel 6:89 BW en of zij [eiser] in gebreke heeft gesteld waarna verzuim is ontstaan, is de rechtbank van oordeel dat het op de weg lag van IQS Group haar schadevordering nader uiteen te zetten. De enkele stelling van IQS Group dat [eiser] uit hoofde van de managementovereenkomst in de periode 1 januari 2020 tot 1 augustus 2021 een bedrag van € 163.292,00 meer ontving dan zij als resultaat bijdroeg, is, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, hiervoor volstrekt onvoldoende.
4.19.3.
De ter zitting naar voren gebrachte aanvullende grondslag voor deze vordering dat is gebleken dat [eiser] vanaf 1 april 2020 tot 1 augustus 2021 drie dagen per week werkte in plaats van vier dagen, maakt evenmin dat de vordering, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, voor toewijzing gereed ligt. Ook hier hebben [gedaagden] verzuimd om een cijfermatige uiteenzetting te geven van de gevolgen van deze vermindering van inzet.
4.20.
Als de grotendeels in het ongelijk te stellen partijen in deze procedure, worden [gedaagden] in de kosten van de procedure veroordeeld. Deze kosten worden tot op heden aan de kant van [eiser] vastgesteld op:
- salaris advocaat
563,00
(2,00 punten × 0,5 × € 563,00)
Totaal
563,00
in conventie en in reconventie
4.21.
Partijen hebben de rechtbank verzocht welwillend te zijn door tegemoet te komen aan de behoefte van partijen een deskundige te benoemen die de waarde van de aandelen bindend vaststelt zonder dat zij daarvoor een gang naar de kantonrechter hoeven te maken.
4.22.
Met het oordeel van de rechtbank in conventie dat er geen sprake is van een tekortkoming aan de zijde van [eiser] en er in zoverre tussen partijen geen geschil meer bestaat, ligt de weg open voor een verzoek tot een welwillendheidsbeslissing. De rechtbank stelt voorop dat het nemen van een welwillendheidsbeslissing niet is gebaseerd op een wettelijke bepaling. De grond voor het nemen van deze beslissing moet daarom worden gevonden in de gezamenlijke wil van partijen. Naar het oordeel van de rechtbank hebben partijen voldoende belang bij hun verzoek. Niet is gebleken van verdere beletselen tegen inwilliging, zodat het verzoek zal worden toegewezen. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling hebben partijen kenbaar gemaakt dat het aan de rechtbank is een deskundige aan te wijzen die voor partijen als bindend adviseur op zal treden. Voor de goede orde merkt de rechtbank op dat het derhalve niet gaat om een gerechtelijk deskundige. De rechtbank heeft als adviseur prof. dr. W.G.M. (Wim) Holterman, hoogleraar business valuation, verbonden aan de faculteit Economie en Bedrijfskunde van de Rijksuniversiteit Groningen, bereid gevonden een benoeming als bindend adviseur als zodanig te aanvaarden zodat dienovereenkomstig zal worden beslist. De adviseur zal vanuit zijn onderneming Value Insights te Amsterdam de opdracht uitvoeren.
4.23.
De rechtbank zal bepalen dat de kosten voor de te benoemen adviseur gezamenlijk moeten worden gedragen door alle aandeelhouders en wel door ieder van hen voor 25%.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat dat [eiser] niet in gebreke of in verzuim is in de nakoming van de verplichtingen die voor haar voortvloeien uit artikel 4.2 van de aandeelhoudersovereenkomst,
5.2.
veroordeelt [gedaagden] in de kosten van de procedure aan de zijde van [eiser] , welke tot op heden zijn vastgesteld op € 1.920,57, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten indien deze niet binnen veertien dagen na vandaag zijn voldaan, vanaf het verstrijken van deze termijn tot aan de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling onder r.o. 5.2. uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.4.
verklaart voor recht dat de peildatum voor de bepaling van de intrinsieke waarde van de door [eiser] gehouden aandelen in IQS Group gehouden aandelen 1 april 2023 is,
5.5.
veroordeelt [gedaagden] in de kosten van de procedure aan de zijde van [eiser] , welke tot op heden zijn vastgesteld op € 563,00,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in conventie en in reconventie
5.7.
wijst aan als adviseur:
prof. dr. W.G.M. (Wim) Holterman, hoogleraar business valuation, verbonden aan de faculteit Economie en Bedrijfskunde van de Rijksuniversiteit Groningen,
kantoorhoudende te (1077 WE) Amsterdam, Herman Gorterstraat 17,
telefoon: +31(0)653376220,
e-mail: wim.holterman@valueinsights.nl,
5.8.
bepaalt dat de kosten van de adviseur in verband met de door hem te verrichten waardevaststelling ten aanzien van de door [eiser] gehouden aandelen gezamenlijk door partijen moeten worden gedragen en wel ieder voor 25%.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.B. Faber-Siermann en in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2023.
593/eh