ECLI:NL:HR:2006:AU3724
Hoge Raad
- Cassatie
- D.H. Beukenhorst
- H.A.M. Aaftink
- E.J. Numann
- W.A.M. van Schendel
- F.B. Bakels
- Rechtspraak.nl
Partneralimentatie na echtscheiding en de afdwingbaarheid van mediationovereenkomsten
In deze zaak gaat het om de partneralimentatie na echtscheiding en de vraag of een overeenkomst tot mediation in hoger beroep afdwingbaar is, wanneer één van de partijen haar medewerking daaraan om emotionele redenen alsnog onthoudt. De man, verzoeker tot cassatie, heeft in 2003 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank te Breda om de door de rechtbank eerder opgelegde alimentatiebijdrage aan de vrouw, verweerster in cassatie, te wijzigen. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen, waarna de man in hoger beroep ging bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Het hof verklaarde de man niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep, wat leidde tot het cassatieberoep van de man.
Tijdens de mondelinge behandeling van het hoger beroep hebben beide partijen aangegeven dat zij onder begeleiding van een mediator tot een oplossing wilden komen. Echter, kort daarna heeft de vrouw laten weten definitief af te zien van mediation, wat de man in een lastige positie bracht. Het hof betreurde dit standpunt van de vrouw, maar oordeelde dat voor een succesvolle verwijzing naar mediation de instemming van beide partijen vereist is, wat in dit geval ontbrak. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de vrouw, door haar emotionele redenen, niet verplicht kan worden om mee te werken aan mediation.
De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep van de man, waarbij het hof terecht heeft geoordeeld dat de vrouw haar medewerking aan mediation kan onthouden. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken op 20 januari 2006, waarbij de vice-president en de raadsheren de uitspraak hebben gedaan.