ECLI:NL:RBNNE:2022:880

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 maart 2022
Publicatiedatum
25 maart 2022
Zaaknummer
199419
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid en uitleg van overeenkomst in het kader van een geldlening of investering

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 9 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en een gedaagde over de vraag of de gedaagde persoonlijk aansprakelijk is voor een niet terugbetaald bedrag van € 100.000,-. De eiser, woonachtig in Hongarije, stelde dat hij dit bedrag had verstrekt aan de gedaagde Beheer B.V. in het kader van een geldleningsovereenkomst, terwijl de gedaagde betwistte dat er sprake was van een lening en stelde dat het bedrag bedoeld was als investering in de dochteronderneming, [gedaagde] Merge B.V. De rechtbank heeft vastgesteld dat de partijen op 8 november 2018 in contact zijn gekomen en dat de eiser op 19 november 2018 het bedrag heeft overgemaakt aan de gedaagde Beheer B.V. De rechtbank heeft de uitleg van de overeenkomst onderzocht en geconcludeerd dat de bedoeling van partijen was dat het bedrag als investering zou worden aangewend en niet als een lening die terugbetaald diende te worden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gedaagde niet persoonlijk aansprakelijk kan worden gehouden, omdat er geen bewijs was dat hij wist of behoorde te weten dat de gedaagde Beheer B.V. haar verplichtingen niet zou kunnen nakomen. De vorderingen van de eiser zijn afgewezen, en hij is veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/199419 / HA ZA 20-126
Vonnis van 9 maart 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. W.M. van Agt te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. J. Scholtens te Stadskanaal.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 3 november 2021,
  • het B8-formulier met producties 31 t/m 33, ingediend door [eiser] ,
  • het B8-formulier met producties 8 en 9, ingediend door [gedaagde] ,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 14 februari 2022 met inbegrip van de pleitaantekeningen van beide partijen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] was bestuurder van de besloten vennootschap [gedaagde] Beheer B.V. [gedaagde] Merge B.V. is de dochtervennootschap van [gedaagde] Beheer B.V.
2.2.
[gedaagde] Beheer B.V. en [gedaagde] Merge B.V. hebben zich de laatste jaren bezig gehouden met de ontwikkeling van de ‘Air Gravity Mill’ (AGM), een innovatieve molen gericht op het opwekken van energie.
2.3.
[gedaagde] en [eiser] zijn op enig moment met elkaar in contact gekomen via de heer [naam 1] (zakenpartner van [gedaagde] , hierna: [naam 1] ).
2.4.
Op 8 november 2018 heeft [eiser] [naam 1] en [gedaagde] in de werkplaats van [gedaagde] Beheer/ [gedaagde] Merge bezocht. [gedaagde] heeft een rondleiding gegeven en partijen hebben daarna tijdens een lunch gesproken over de ontwikkeling van AGM en een (eventuele) investering van [eiser] . Partijen hebben daarna notaris [notaris] (hierna: de notaris) bezocht.
2.5.
[gedaagde] heeft op 9 november 2018 de notaris een e-mail gezonden en daarin - voor zover relevant - het volgende geschreven:
“Had het idee gisteren dat je heel erg druk was en heb je maar even niet aangesproken en ik hoop dat je goed bent hersteld.
(…)
Heb gisteren de informatie van [eiser] achter gelaten. Hij zal in de toekomst nog veel meer geld gaan investeren maar begint nu met 100,000€ in [gedaagde] Merge B.V. (NL) tegen een mooie aanbieding nu. Hij gaat [naam 1] ondersteunen en later in zijn eigen regio uitbreiden met investeringen. Het gaat nu dus om 10 aandelen [gedaagde] Merge B.V. 10.000 euro per stuk. (…) Graag ziet hij de stukken tegemoet en de bankrekening waar het geld naar toe moet worden gestort.”
2.6.
Op 19 november 2018 heeft [eiser] een bedrag van € 100.000,- overgemaakt op de rekening van [gedaagde] Beheer B.V. onder de vermelding “
loan”. [gedaagde] heeft in een e-mail van 20 november 2018 bevestigd dat het bedrag is ontvangen.
2.7.
Op 21 november 2018 heeft [eiser] een e-mail naar [gedaagde] gestuurd waarin hij schrijft:
“Please find attached the loan agreement in word and also in pdf format. Please print them and sign them, then send me back one in pdf by e-mail and 2-3 copies with original ink signature by post to me. I will also sign them by ink and will post you back 1-2 copies.
The agreement is without interest to avoid any additional tax problems.”
2.8.
Op 22 november 2018 heeft [gedaagde] de geldleningsovereenkomst namens [gedaagde] Beheer B.V. getekend. De overeenkomst is geantedateerd en vermeldt als datum 1 november 2018. In de overeenkomst, die zowel in het Hongaars als het Engels is geschreven, is – voor zover relevant – het volgende bepaald:
“1.1 The Parties agree that based on the present loan agreement, the Creditor
[rechtbank: [eiser] ]
paysEUR 100 000as loan to the Debtor[rechtbank:
[gedaagde] Beheer B.V.]
via bank transfer to its bank account no.
[bankrekeningnummer]within 15 calander days subsequent to the signature
of the present loan agreement by both Parties.
1.2
The Parties agree that the Debtor repays the amount of the loan specified
In Section 1.1. in lump-sum until 30 November 2019 (…)”
2.9.
In een e-mail van 10 december 2018 schrijft [eiser] aan [gedaagde] :
“(…) Do you have any news from your notary and do you know when I can get reply regarding my questions?”
2.10.
In een e-mail van 20 december 2018 schrijft [eiser] aan [gedaagde] :
“Any news from the notary and regarding the business plan? I think if there are no persuasive answers I would rather stay out. So I would like to ask you to transfer me back the 100.000.€.”
2.11.
Op 23 januari 2019 schrijft de notaris in een e-mail aan [eiser] , voor zover relevant:
“My apologies that you had to wait for some time.
You have bought 10 shares in [gedaagde] Merge B.V. for the amount of € 100.000,00. The amount has already been paid and is for the time being a loan.”
2.12.
Op 1 maart 2019 brengt [eiser] samen met [naam 2] , private capital investor, een tweede bezoek aan [gedaagde] .
2.13.
[eiser] e-mailt [gedaagde] op 2 maart 2019:
“Based on my previous and present visit considering my possibilities, capacities and rights as well as the potential returns and risks of the money I wanted to invest I made the decision, that I will not buy the shares in [gedaagde] Merge and want you to transfer the 100.000 € I borrowed you by next week.”
En op 4 maart 2019:
“As I do not have any interest to invest into your company because the conditions were not clear I am asking you again to transfer my money back latest by the end of March.
I offered this loan just for the period to decide on the investment and you were aware of it.”
2.14.
In de periode van 4 maart 2019 tot november 2019 heeft [gedaagde] meerdere keren aan [eiser] toegezegd het geld terug te betalen zodra de middelen daartoe beschikbaar zijn. [gedaagde] Beheer B.V. heeft het bedrag niet terugbetaald.
2.15.
[eiser] is een Europees Betalingsbevel procedure gestart tegen [gedaagde] Beheer B.V. Er is een bevel afgegeven. Op 21 april 2020 is de executoriale titel en een bevel tot betaling aan [gedaagde] Beheer B.V. betekend. [gedaagde] heeft daarop contact opgenomen met [eiser] en aangegeven dat [gedaagde] Beheer B.V. niet aan haar betalingsverplichtingen kon voldoen en [gedaagde] daarom het faillissement van [gedaagde] Beheer B.V. heeft aangevraagd.
2.16.
De advocaat van [eiser] heeft op 1 mei 2020 een brief aan [gedaagde] gestuurd, waarin hij [gedaagde] aansprakelijk heeft gesteld voor de door [eiser] geleden schade als gevolg van het handelen van [gedaagde] als bestuurder van [gedaagde] Beheer B.V. uit hoofde van bestuurdersaansprakelijkheid en/of uit hoofde van een persoonlijke onrechtmatige daad. [gedaagde] heeft aansprakelijkheid van de hand gewezen.
2.17.
Op 2 juni 2020 is het faillissement van [gedaagde] Beheer B.V. uitgesproken en op 13 juli 2020 is het faillissement van [gedaagde] Merge B.V. uitgesproken.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat - een verklaring voor recht dat [gedaagde] persoonlijk aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden en te lijden schade, [gedaagde] te veroordelen om aan [eiser] een bedrag van € 100.000,- te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rechte daarover vanaf 1 december 2019, en [gedaagde] te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.

4.De beoordeling

Internationaal karakter

4.1.
Nu [eiser] woonachtig is in Hongarije, heeft de zaak een internationaal karakter. In het vonnis in incident van 10 maart 2021 heeft de rechtbank al geoordeeld dat zij bevoegd is kennis te nemen van de vorderingen van [eiser] en dat het Nederlandse recht van toepassing is. De rechtbank verwijst naar de rechtsoverwegingen 4.1. t/m 4.4. van dat vonnis.
Inleiding
4.2.
Deze zaak gaat over de overeenkomst die [gedaagde] Beheer B.V. in november 2018 met [eiser] heeft gesloten, naar aanleiding waarvan [eiser] op 19 november 2018 € 100.000,- aan [gedaagde] Beheer B.V. heeft overgemaakt. [eiser] betoogt dat hij dit bedrag uit hoofde van een geldleningsovereenkomst aan [gedaagde] Beheer B.V. ter beschikking heeft gesteld en dat [gedaagde] Beheer B.V. is tekortgeschoten in de nakoming van deze overeenkomst door het bedrag niet aan [eiser] terug te betalen. [eiser] stelt [gedaagde] , als bestuurder van [gedaagde] Beheer B.V., in deze procedure persoonlijk aansprakelijk voor de schade die [eiser] stelt te hebben geleden als gevolg van de toerekenbare tekortkoming aan de zijde van [gedaagde] Beheer B.V.
4.3.
[gedaagde] betwist allereerst dat partijen een geldleningsovereenkomst zijn aangegaan. Volgens [gedaagde] was het de bedoeling van partijen dat [eiser] het bedrag van € 100.000,- zou investeren en daarmee tien aandelen in [gedaagde] Merge B.V. zou verkrijgen. Volgens [gedaagde] kan daarbij van bestuurdersaansprakelijkheid geen sprake zijn, kort gezegd omdat [gedaagde] ten tijde van het aangaan van de overeenkomst niet wist of behoorde te weten dat [gedaagde] Beheer B.V. tekort zou schieten in de nakoming daarvan.
Uitleg van de overeenkomst
4.4.
Gelet op de standpunten van partijen ziet de rechtbank zich allereerst voor de vraag gesteld wat de inhoud is van de tussen [eiser] en [gedaagde] Beheer B.V. gesloten overeenkomst. Aan de beantwoording van de vraag of [gedaagde] als bestuurder persoonlijk aansprakelijk kan worden gehouden voor de schade die [eiser] stelt te hebben geleden, wordt immers pas toegekomen indien vaststaat dat [gedaagde] Beheer B.V. toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van die overeenkomst.
4.5.
[eiser] , op wie ten aanzien van het bestaan van de gestelde geldleningsovereenkomst op grond van artikel 150 Rv de stelplicht en bewijslast rust, stelt zich op het standpunt dat hij met [gedaagde] Beheer B.V. een overeenkomst van geldlening heeft gesloten met een looptijd van een jaar. Hij verwijst daartoe naar de schriftelijke overeenkomst die gedateerd is op 1 november 2018 (zie rov. 2.8) en stelt dat [gedaagde] Beheer B.V. uit hoofde hiervan de geldlening uiterlijk op 30 november 2019 ‘lump sum’ diende terug te betalen. Volgens [eiser] stond het partijen voor ogen dat [eiser] het bedrag van € 100.000,- uiteindelijk zou aanwenden om te investeren in [gedaagde] Merge B.V. en had de geldlening slechts het doel aan te tonen dat [eiser] hier serieus over was en over het geld beschikte. Na het bestuderen van het businessplan met betrekking tot de AGM heeft [eiser] verschillende vragen gesteld en [gedaagde] op 20 december 2018 meegedeeld dat als hij geen antwoord op deze vragen zou krijgen, hij zou afzien van de investering. Uiteindelijk heeft [eiser] naar aanleiding van zijn tweede bezoek aan [gedaagde] op 1 maart 2019 definitief besloten af te zien van de investering en heeft hij [gedaagde] verzocht de geldlening terug te betalen.
4.6.
[gedaagde] daarentegen betoogt dat [eiser] het geld niet aan [gedaagde] Beheer B.V. heeft uitgeleend, maar dat hij het bedrag in [gedaagde] Beheer B.V. heeft betaald ten behoeve van een investering in [gedaagde] Merge B.V. Volgens [gedaagde] hebben partijen op 8 november 2018 mondeling overeenstemming bereikt over de koop van tien aandelen in [gedaagde] Merge B.V. [gedaagde] en [eiser] zijn dezelfde dag nog naar de notaris gereden om een en ander vast te leggen. Omdat de notaris echter niet op korte termijn tijd had de aandelen uit te geven, heeft [eiser] het bedrag alvast aan [gedaagde] Beheer B.V. overgemaakt, zodat zij verder kon met de ontwikkeling van de AGM. Later stelde [eiser] dat hij enige vorm van zekerheidsstelling wilde, waarna op initiatief van [eiser] de overeenkomst van geldlening is opgesteld en ondertekend. Het is echter uitdrukkelijk nooit de bedoeling van partijen geweest dat [gedaagde] Beheer B.V. dit bedrag aan [eiser] terug zou betalen. [gedaagde] Beheer B.V. had immers geen behoefte aan een kortdurende lening; zij had alleen baat bij investeerders die langdurig in het project wilden investeren. Dat is - volgens [gedaagde] - dan ook wat [eiser] heeft gedaan.
4.7.
De rechtbank stelt bij de uitleg van de tussen [eiser] en [gedaagde] Beheer B.V. gesloten overeenkomst voorop dat de Hoge Raad in het Haviltex-arrest [1] heeft overwogen, dat de uitleg over wat partijen zijn overeengekomen niet alleen wordt gegeven op grond van een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen in de overeenkomst, maar het tevens aankomt op de zin die partijen in gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de gebruikte bewoordingen mochten toekennen en op wat zij daaromtrent redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van de partijen verwacht kan worden.
Bij de uitleg zijn alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de redelijkheid en billijkheid meebrengen telkens van beslissende betekenis. [2] Bij de uitleg van een overeenkomst moet worden gelet op de omstandigheden van het concrete geval ten tijde van het aangaan van de overeenkomst. In het algemeen kunnen echter ook omstandigheden die hebben plaatsgevonden nadat een rechtshandeling is verricht, medebepalend zijn voor de uitleg daarvan. [3] Zo kan met name het gedrag van partijen bij de uitvoering van een overeenkomst aanwijzingen geven omtrent de wijze waarop zij hun afspraak hebben opgevat en omtrent hetgeen zij met hun afspraak hebben beoogd.
4.8.
Met inachtneming van deze maatstaf overweegt de rechtbank het volgende. Tussen partijen is niet in geschil dat de schriftelijke geldleningsovereenkomst van 1 november 2018 is geantedateerd. Uit de stellingen van partijen leidt de rechtbank af dat [eiser] en [gedaagde] voor het eerst op 8 november 2018 met elkaar in contact zijn getreden en dat zij bij die gelegenheid gesproken hebben over de mogelijke investering van [eiser] in [gedaagde] Merge B.V. door aandelen in [gedaagde] Merge B.V. te kopen van [gedaagde] Beheer B.V. Van belang is daarbij dat [gedaagde] Merge B.V. een zogenaamde ‘startup’ betreft, het bedrijf hield zich bezig met de ontwikkeling van een vernieuwende vorm van energieopwekking door middel van de AGM. Inherent aan dit type onderneming is dat er in de ontwikkelingsfase geïnvesteerd moet worden voordat er sprake is van (mogelijke) opbrengsten. Voor investeerders geldt dat zij geld steken in een bedrijf waarbij ze een bovengemiddeld risico lopen dat hun investering op niets uitdraait. Aan de andere kant kunnen zij na een succesvolle ontwikkeling met een relatief kleine investering veel geld verdienen. [eiser] heeft op 8 november 2018 het businessplan van [gedaagde] Merge B.V. bestudeerd. Uit dit plan blijkt dat voor de gehele ontwikkeling van de AGM een bedrag van veertig miljoen euro noodzakelijk werd geacht. Het businessplan vermeldt in dit verband:
“The process of starting up the enterprise will be financed by the sale of shares of [gedaagde] Merge B.V. that are currently in ownership of [gedaagde] Beheer B.V. being the main shareholder. It is anticipated that a total of 600 of the 1400 [gedaagde] Merge B.V. shares will be sold. This sale is expected to generate over € 20 million. (…) In addition to the € 20 million that will be raised in 2019 from the sale of shares, a further funding of € 20 million will be needed for the second phase in 2020. This € 20 million will be raised using finance of additional shares will be issued.”Uit het businessplan blijkt dus dat voor de ontwikkeling van de AGM veel geld nodig was en dat dit geld enkel gegenereerd zou worden door middel van de verkoop van aandelen in [gedaagde] Merge B.V. Gelet op dit ( [eiser] bekende) businessplan en de daarin omschreven beoogde wijze van financieren door middel van de verkoop van aandelen in [gedaagde] Merge B.V. acht de rechtbank aannemelijk dat het partijen voor ogen heeft gestaan dat [eiser] het bedrag van € 100.000,- zou investeren en niet slechts aan [gedaagde] zou uitlenen. Gelet op het type onderneming dat [gedaagde] dreef - een startup - was immers alleen behoefte aan (langdurige) investeerders en niet aan kortlopende leningen. [eiser] heeft daarbij niet weersproken dat hij en [gedaagde] op 8 november 2018 na afloop van hun bespreking een bezoek hebben gebracht aan de notaris. Uit de e-mail van [gedaagde] aan de notaris van 9 november 2018 (rov. 2.5) blijkt dat dit bezoek erop gericht was de investering van [eiser] juridisch vast te leggen. Gelet op dit alles gaat de rechtbank er vanuit dat het bedrag dat [eiser] vervolgens op 19 november 2018 aan [gedaagde] Beheer B.V. heeft overgemaakt, bedoeld was om te investeren. Pas nadat [eiser] het bedrag aan [gedaagde] Beheer B.V. heeft overgemaakt, heeft hij aan [gedaagde] een schriftelijke geldleningsovereenkomst toegezonden. Gelet op deze gang van zaken acht de rechtbank, conform de lezing van [gedaagde] , aannemelijk dat deze schriftelijke geldleningsovereenkomst achteraf is opgesteld om aan [eiser] enige zekerheid te bieden voor de terugbetaling van het bedrag, indien [gedaagde] iets zou overkomen voordat de aandelen in [gedaagde] Merge B.V. aan hem zouden worden geleverd. Tussen partijen is daarbij niet in geschil dat over de inhoud van deze schriftelijke geldleningsovereenkomst, waaronder de looptijd daarvan, niet is onderhandeld. [eiser] heeft vervolgens in e-mails van 10 en 20 december 2018 bij [gedaagde] geïnformeerd of er al nieuws van de notaris was, daarbij kennelijk doelend op de voortgang van de uitgifte van de aandelen. De notaris schrijft vervolgens op 23 januari 2019 aan [eiser] : “
You have bought 10 shares in [gedaagde] Merge B.V. for the amount of € 100.000,00. The amount has already been paid and is for the time being a loan.”Ook dit wijst erop dat partijen de bedoeling hadden dat het bedrag van € 100.000,- zou worden geïnvesteerd en niet op korte termijn door [gedaagde] Beheer B.V. behoefde te worden terugbetaald.
4.9.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat tussen partijen weliswaar een akte van geldlening is getekend, maar dat het daarbij de bedoeling van partijen is geweest dat deze lening zou worden ingezet als investering van [eiser] waarbij hij tien aandelen in [gedaagde] Merge B.V. zou verkrijgen. Daarmee heeft het partijen bij het aangaan van de overeenkomst voor ogen gestaan dat [gedaagde] Beheer B.V. het ter beschikking gestelde bedrag in beginsel niet aan [eiser] behoefde terug te betalen. Daarvan zou alleen sprake zijn als de levering van de aandelen in [gedaagde] Merge B.V. onverhoopt geen doorgang zou vinden. Dat in de schriftelijke geldleningsovereenkomst die gedateerd is op 1 november 2018 is opgenomen dat [gedaagde] Beheer B.V. gehouden is het gehele bedrag op 30 november 2019 terug te betalen maakt dit niet anders. Vast staat dat deze tekst eenzijdig door [eiser] is opgesteld en dat partijen hierover niet hebben onderhandeld. In het licht van de hiervoor geschetste omstandigheden, waaruit naar het oordeel van de rechtbank blijkt dat de schriftelijke overeenkomst alleen is opgesteld ter zekerheidsstelling voor het ter beschikking gestelde bedrag, kan aan deze bepaling geen doorslaggevende betekenis worden toegekend.
4.10.
[eiser] heeft begin maart 2019 verklaard af te zien van de investering in [gedaagde] Merge B.V. Daarmee was de uitgifte van de aandelen in [gedaagde] Merge B.V. aan [eiser] van de baan. [gedaagde] heeft vervolgens aan [eiser] toegezegd dat [gedaagde] Beheer B.V. het bedrag van € 100.000,- terug zal betalen. Zo schreef [gedaagde] op 4 maart 2019 aan [eiser] :
“ [gedaagde] Beheer B.V. will transfer the money immediately if it is available within the coming weeks or months.”Deze boodschap heeft [gedaagde] daarna meerdere keren herhaald. Vaststaat dat [gedaagde] Beheer B.V. het bedrag niet aan [eiser] heeft terugbetaald en dat, als gevolg van het faillissement van [gedaagde] Beheer B.V., geen betaling aan [eiser] meer is te verwachten. Daarmee is duidelijk dat [gedaagde] Beheer B.V. jegens [eiser] tekort is geschoten in de nakoming van haar verbintenis uit de geldleningsovereenkomst. [eiser] stelt dat [gedaagde] als bestuurder van [gedaagde] Beheer B.V. aansprakelijk is voor de schade die [eiser] dientengevolge heeft geleden.
Bestuurdersaansprakelijkheid - het juridisch kader
4.11.
Indien een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, is uitgangspunt dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor de daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden is evenwel, naast aansprakelijkheid van die vennootschap, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de vennootschap. Voor het aannemen van die aansprakelijkheid is vereist dat de bestuurder ter zake van de benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Daarmee gelden voor het aannemen van aansprakelijkheid van een bestuurder naast de vennootschap hogere eisen dan in het algemeen het geval is. Een hoge drempel voor aansprakelijkheid van een bestuurder tegenover een derde wordt gerechtvaardigd door de omstandigheid dat ten opzichte van de wederpartij primair sprake is van handelingen van de vennootschap en door het maatschappelijk belang dat wordt voorkomen dat bestuurders hun handelen in onwenselijke mate door defensieve overwegingen laten bepalen. Het antwoord op de vraag of de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt, is afhankelijk van de aard en ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval. [4]
4.12.
In geval van benadeling van een schuldeiser van een vennootschap door het onbetaald en onverhaalbaar blijven van diens vordering kan volgens vaste rechtspraak [5] naast de aansprakelijkheid van de vennootschap mogelijk ook, afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval, grond zijn voor aansprakelijkheid van degene die als bestuurder (i) namens de vennootschap heeft gehandeld dan wel (ii) heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. In beide gevallen mag in het algemeen alleen dan worden aangenomen dat de bestuurder jegens de schuldeiser van de vennootschap onrechtmatig heeft gehandeld waar hem, mede gelet op zijn verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening als bedoeld in artikel 2:9 BW, een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt. [6]
4.13.
Voor de onder (i) bedoelde gevallen is in de rechtspraak de maatstaf aanvaard dat, kort gezegd, persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder van de vennootschap kan worden aangenomen wanneer deze bij het namens de vennootschap aangaan van verbintenissen wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden, behoudens door de bestuurder aan te voeren omstandigheden op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat hem ter zake van de benadeling geen persoonlijk verwijt gemaakt kan worden. Deze maatstaf wordt de ‘Beklamelnorm’ [7] genoemd. Voor aansprakelijkheid op grond van schending van deze norm is niet voldoende dat de bestuurder enkel wist of behoorde te begrijpen dat de vennootschap de gesloten overeenkomst niet zou kunnen nakomen; ook dient vast te staan da de bestuurder wist of behoorde te begrijpen dat de vennootschap geen verhaal zou bieden ter zake van de door de wanprestatie veroorzaakte schade.
4.14.
In de onder (ii) bedoelde gevallen kan de betrokken bestuurder voor schade van de schuldeiser aansprakelijk worden gehouden indien zijn handelen of nalaten als bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van een dergelijk ernstig verwijt zal in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelswijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. Er kunnen zich echter ook andere omstandigheden voordoen op grond waarvan een ernstig persoonlijk verwijt kan worden aangenomen. In dit onder (ii) bedoelde geval draait het, kort gezegd, om frustratie van betaling en verhaal.
4.15.
Het ligt daarbij bij zowel de hiervoor onder (i) als de onder (ii) bedoelde gevallen op de weg van de benadeelde crediteur, in dit geval [eiser] , om per aangesproken bestuurder te stellen, en zo nodig te bewijzen, dat de betreffende bestuurder, in dit geval [gedaagde] , persoonlijk jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld. [8]
Is [gedaagde] als bestuurder aansprakelijk?
4.16.
[eiser] is van mening dat [gedaagde] persoonlijk jegens hem aansprakelijk is en verplicht is de door hem geleden schade (die bestaat uit het niet terugbetaalde bedrag van € 100.000,-) te vergoeden. Het verwijt van [eiser] komt er in de kern op neer dat [gedaagde] wist of behoorde te weten dat [gedaagde] Beheer B.V. de overeenkomst van november 2018 niet zou kunnen nakomen, dat [gedaagde] [eiser] door onjuiste informatie in het businessplan bewogen heeft tot het verstrekken van de lening, dat [gedaagde] heeft bewerkstelligd dat [gedaagde] Beheer B.V. haar terugbetalingsverplichting niet is nagekomen en dat [gedaagde] vele betalingstoezeggingen heeft gedaan die niet zijn nagekomen. [eiser] beroept zich in zijn betoog dat [gedaagde] als bestuurder aansprakelijk is daarmee op beide hiervoor (in rov. 4.12 t/m 4.15 genoemde gevalstypen.
Eerste gevalstype
4.17.
Het eerste gevalstype betreft schending van de Beklamelnorm. [eiser] betoogt dat [gedaagde] ten tijde van het sluiten van de overeenkomst tussen [gedaagde] Beheer B.V. en [eiser] wist dan wel behoorde te weten dat [gedaagde] Beheer B.V. de geldlening niet zou kunnen terugbetalen. Deze stelling baseert [eiser] , zo begrijpt de rechtbank, op de omstandigheid dat [gedaagde] Beheer B.V. het ter beschikking gestelde bedrag meteen heeft aangewend terwijl het haar pas was toegestaan dit bedrag uit te geven op het moment dat de investering van [eiser] in [gedaagde] Merge B.V. rond zou zijn - het ‘leeghalen’ van de vennootschap - en uit het feit dat [gedaagde] Beheer B.V. ten tijde van het aangaan van de overeenkomst en ook daarna geen inkomen genereerde en over weinig liquide middelen beschikte. Daarnaast meent [eiser] willens en wetens door [gedaagde] te zijn opgelicht, doordat [gedaagde] onjuiste feiten in het businessplan heeft opgenomen en heeft nagelaten [eiser] daarover op voorhand te informeren.
4.18.
De rechtbank stelt voorop dat hiervoor (onder rov. 4.8 en 4.9) is geoordeeld dat partijen weliswaar een geldleningovereenkomst hebben gesloten, maar dat zij daarbij de bedoeling hebben gehad dat deze lening op korte termijn zou worden ingezet als een investering van [eiser] in [gedaagde] Merge B.V. Onder die omstandigheden behoefde [gedaagde] er ten tijde van het ter beschikking stellen van het bedrag door [eiser] geen rekening mee te houden dat [gedaagde] Beheer B.V. dit bedrag aan [eiser] zou moeten terugbetalen. Kapitaalverschaffing door een aandeelhouder (waartoe partijen over wilden gaan) geeft immers in het algemeen geen garantie op het terugontvangen van het verschafte kapitaal. Anders dan [eiser] meent, blijkt uit niets dat het [gedaagde] Beheer B.V. op grond van de overeenkomst niet vrij stond het bedrag al voordat de aandelentransactie rond was aan te wenden ten behoeve van de ontwikkeling van de AGM. Integendeel, naar het oordeel van de rechtbank is voldoende vast komen te staan dat dit nu juist de bedoeling van partijen was. [eiser] heeft in dit kader tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank ook verklaard dat hij het bedrag naar [gedaagde] Beheer B.V. heeft overgemaakt nog voordat de aandelentransactie rond was, zodat zij dit kon aanwenden voor het uitvoeren van een software-update ten behoeve van de AGM. [eiser] wist dus dat het bedrag onmiddellijk zou worden uitgegeven. Uit de omstandigheid dat [gedaagde] Beheer B.V. het geld kort na de betaling daarvan heeft uitgegeven kan dan ook niet worden afgeleid dat [gedaagde] wist dat [gedaagde] Beheer B.V. niet aan haar verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst zou kunnen voldoen.
4.19.
Die objectieve wetenschap kan ook niet worden afgeleid uit het feit dat [gedaagde] Beheer B.V. geen inkomen genereerde en onvoldoende saldo op haar bankrekening had om het bedrag aan [eiser] terug te betalen. [eiser] heeft weliswaar uitvoerig onderbouwd dat de financiële situatie van [gedaagde] Beheer B.V. slecht was, zowel bij het aangaan van de overeenkomst als daarna, maar dat is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om tot de slotsom te komen dat [gedaagde] in november 2018 wist of redelijkerwijs kon begrijpen dat [gedaagde] Beheer B.V. haar verplichtingen aan [eiser] niet zou kunnen nakomen. Zoals hiervoor geoordeeld is behoefde [gedaagde] er immers geen rekening mee te houden dat [gedaagde] Beheer B.V. het bedrag aan [eiser] terug diende te betalen omdat de het bedoeling van partijen was dat de lening op korte termijn zou worden ingezet als een investering. Daarbij was de situatie waarin [gedaagde] Beheer B.V. geen inkomen genereerde feitelijk inherent aan het wezen van een startup: een startup heeft per definitie een periode waarin er wel schulden zijn maar nog geen operationele kasstroom. Gesteld noch gebleken is dat in november 2018 al duidelijk was dat de startup geen toekomstkansen had.
4.20.
Ten aanzien van de stelling van [eiser] dat hij door onjuiste voorlichting in het businessplan is bewogen tot het verstrekken van het geld overweegt de rechtbank als volgt. De omstandigheid dat het businessplan vermeldt dat op 1 juni 2018 een werkende AGM aan de zustervennootschap zou worden verkocht voor € 600.000,- en dat verwacht werd dat op 1 oktober 2018 een werkende AGM aan een derde zou worden verkocht voor € 900.000,-, is onvoldoende om op grond daarvan aan te nemen dat [gedaagde] in november 2018 wist of redelijkerwijs behoorde te begrijpen dat [gedaagde] Beheer B.V. niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en daarvoor geen verhaal zou bieden. Het businessplan dateerde immers van maart 2018 en geeft geen garantie dat de daarin uitgesproken prognoses en verwachtingen ook daadwerkelijk zullen worden gehaald. [eiser] wist bovendien dat van een werkende AGM in november 2018 nog geen sprake was; hij stelde het geld immers ter beschikking voor het uitvoeren van een daartoe noodzakelijke software-update. [gedaagde] heeft daarbij verklaard dat het businessplan is ingehaald door de tijd waardoor de in het plan opgenomen prognoses in november 2018 achterhaald bleken te zijn. Een ernstig persoonlijk verwijt valt daaruit naar het oordeel van de rechtbank niet af te leiden.
4.21.
Gelet op dit alles luidt de conclusie dat [eiser] zijn stelling dat [gedaagde] bij het in november 2018 aangaan van de geldleningsovereenkomst wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat [gedaagde] Beheer B.V. haar verplichtingen niet zou kunnen nakomen en geen verhaal zou bieden voor de daaruit voortvloeiende schade, onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd. De rechtbank neemt daarbij nog in aanmerking dat ook uit de faillissementsverslagen van de curator niet blijkt van geconstateerde onregelmatigheden.
Tweede gevalstype
4.22.
Het tweede gevalstype betreft de situatie waarin het handelen of nalaten van de bestuurder zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt. Naar de rechtbank begrijpt is volgens [eiser] aan deze eis van ernstige verwijtbaarheid voldaan omdat (i) [gedaagde] Beheer B.V. het geld heeft aangewend voordat de investering was afgerond waardoor [gedaagde] wist dat [gedaagde] Beheer B.V. geld uitgaf waar zij nog niet over kon beschikken en [gedaagde] wist dat [gedaagde] Beheer B.V. door dit handelen haar verplichtingen in de toekomst niet zou kunnen nakomen en (ii) [gedaagde] vele betalingstoezeggingen aan [eiser] heeft gedaan waarmee hij heeft voorkomen dat [eiser] eerder tot rechts- en executiemaatregelen is overgegaan.
4.23.
De rechtbank is van oordeel dat ook aansprakelijkheid op basis van dit tweede gevalstype in dit geval niet aan de orde kan zijn. De rechtbank heeft hiervoor onder rov. 4.18 t/m 4.21. al geoordeeld dat van de geobjectiveerde wetenschap dat [gedaagde] Beheer B.V. niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen niet is gebleken. Alleen al daarom is van een ernstige verwijtbaarheid in die zin geen sprake. De rechtbank passeert daarbij de tweede stelling van [eiser] , inhoudende dat hij misleid is door de e-mails van [gedaagde] waarin hij betalingstoezeggingen heeft gedaan. [gedaagde] heeft in dit verband aangevoerd dat alles binnen [gedaagde] Beheer B.V. en [gedaagde] Merge B.V. erop gericht was enerzijds de AGM verder te ontwikkelen en anderzijds voldoende middelen daarvoor binnen te halen. Op het moment dat [gedaagde] [eiser] de toezeggingen deed het bedrag terug te betalen liepen de gesprekken met mogelijke nieuwe investeerders nog steeds door. Gelet op dit verweer van [gedaagde] heeft [eiser] naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd dat [gedaagde] de bewuste bedoeling had [eiser] te misleiden met betalingstoezeggingen die [gedaagde] Beheer B.V. niet kon waarmaken. Uit niets blijkt dat [gedaagde] zich ten tijde van die toezeggingen al realiseerde dat dat de vennootschappen ten onder zouden gaan. De uiteindelijke faillissementen zijn pas in juni en juli 2020 uitgesproken. De toezeggingen het bedrag aan [eiser] terug te betalen zodra de middelen daartoe beschikbaar waren, waren naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet misleidend, maar gaven uiting aan een (naar achteraf bleek: ten onrechte) gevoeld optimisme van [gedaagde] .
Is [gedaagde] in persoon aansprakelijk?
4.24.
[eiser] heeft tot slot nog gesteld dat [gedaagde] een persoonlijk op hem rustende zorgvuldigheidsnorm jegens [eiser] heeft geschonden. Ook dit betoog wordt door de rechtbank verworpen. Uit de stellingen van [eiser] kan de rechtbank niet anders afleiden dan dat [eiser] zich kritisch heeft uitgelaten over het handelen van [gedaagde] als (indirect) bestuurder. [eiser] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat [gedaagde] in een andere hoedanigheid dan die van bestuurder enig verwijt door [eiser] kan worden gemaakt, bijvoorbeeld omdat [gedaagde] [eiser] persoonlijk zou hebben benaderd of van advies zou hebben gediend dan wel anderszins buiten zijn hoedanigheid van bestuurder jegens [eiser] zou hebben gehandeld. Een situatie als bedoeld in het Spaanse Villa-arrest [9] doet zich hier dan ook niet voor. [10]
De slotsom
4.25.
De conclusie is dat de vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen.
4.26.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, waaronder de kosten van het incident. De gevorderde nakosten zullen eveneens worden toegewezen. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 83,00
- salaris advocaat
2.533,50(4,5 punt × tarief II)
Totaal € 2.616,50

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 2.616,50,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.B. Faber-Siermann en in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2022. [11]

Voetnoten

1.HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158 (Haviltex)
2.HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427 (DSM/Fox)
3.Vgl. HR 18 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2741
4.HR 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2627 (RCI Financial Services/K.)
5.Zie met name HR 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758 (Ontvanger/Roelofsen)
6.Vgl. HR 18 februari 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA4873
7.Naar HR 6 oktober 1989, ECLI:NL:HR:1989:AB9521 (Beklamel), zie ook HR 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2627 (RCI Financial Services/K.)
8.Vgl. gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 29 juni 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:6378
9.HR 23 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5881
10.Vgl. wederom gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 29 juni 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:6378
11.coll: 907