Uitspraak
6 oktober 1989.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 oktober 1989 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Stimulan B.V. en een verweerder, die als directeur van Beklamel B.V. werd aangesproken voor een onrechtmatige daad. Stimulan had in 1981 voeder verkocht aan Beklamel, maar de betaling bleef uit. Na een faillissement van Beklamel heeft Stimulan de directeur van Beklamel, de verweerder, aangesproken voor de schade die zij had geleden door het niet nakomen van de betalingsverplichtingen. De Rechtbank te Almelo had de vorderingen van Stimulan afgewezen, maar het Gerechtshof te Arnhem bekrachtigde dit vonnis. Stimulan heeft vervolgens cassatie ingesteld.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling gekeken naar de persoonlijke aansprakelijkheid van de directeur. De kernvraag was of de verweerder bij het aangaan van de overeenkomst met Stimulan had moeten weten dat Beklamel niet aan haar verplichtingen kon voldoen. Het Hof had de juiste maatstaf aangelegd door te overwegen dat de verweerder redelijkerwijs had moeten begrijpen dat Beklamel niet in staat zou zijn om aan de verplichtingen te voldoen. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten van Stimulan niet tot cassatie konden leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft het beroep van Stimulan verworpen en haar veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verweerder zijn begroot op ƒ 656,30 aan verschotten en ƒ 2.500,-- voor salaris. Dit arrest is gewezen door de vice-president Martens als voorzitter en de raadsheren De Groot, Hermans, Verburgh en Boekman, en in het openbaar uitgesproken door Mr. Hermans.