Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
1.[eiser 1] ,
[eiser 2],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 24 april 2019,
- het proces-verbaal van comparitie en mondelinge uitspraak ex artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van 13 mei 2019,
- de akte tot vermindering van eis in reconventie van 12 juni 2019,
- de akte na tussenvonnis van 12 juni 2019.
2.De verdere beoordeling
in conventie en in reconventie
ECLI:NL:HR:1998:ZC2602, NJ 1998/512 en HR 17 maart 2000,
ECLI:NL:HR:2000:AA5169, NJ 2000/353).
ECLI:NL:HR:1996:ZC2215, NJ 1997/684, en HR 30 mei 2008,
ECLI:NL:HR:2008:BC5012, NJ 2008/311, rov. 3.2.3).
ECLI:NL:HR:1991:ZC0228, NJ 1991/456, rov. 3.3 slot, en HR 30 mei 2008,
ECLI:NL:HR:2008:BC5012, NJ 2008/311).
nietovergelegde jaarstukken is daarvoor onvoldoende. De rechtbank is bovendien van oordeel dat [eisers] meer dan voldoende tijd heeft gehad om zich voor te bereiden op dit eindvonnis. Maar gesteld noch gebleken is dat hij enige voorbereidingsmaatregel heeft getroffen.