Bij dit kort geding inleidende dagvaarding van 23 november 2004 heeft Newbay, tezamen met vier vennoten van deze vennootschap, de Staat voor de voorzieningenrechter in de rechtbank 's-Gravenhage gedagvaard en heeft - samengevat - gevorderd de Staat te veroordelen tot betaling van:
(i) £ 581.961,21 ter zake van de verkoop van het Hove Excelsior Hotel in Engeland tijdens het op dat hotel gelegde conservatoir derdenbeslag;
(ii) £ 40.000,-- ten behoeve van aan de Engelse firma Christie & Co te betalen taxatiekosten;
(iii) € 35.000,-- ter zake van de kosten voor rechtsbijstand, vertaalkosten en griffierechten van Newbay in deze kortgedingprocedure, en
(iv) € 65.000,-- ter zake van de kosten voor rechtsbijstand en griffierechten in verband met de door Newbay aan te spannen bodemprocedure;
een en ander bij wijze van voorschot op de nog te bepalen schadevergoeding ter zake van dat beslag, althans tot betaling van een zodanig bedrag de voorzieningenrechter in goede justitie zal vermenen te behoren, met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding tot en met de dag der voldoening.
De Staat heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van eisers in hun vorderingen, althans tot afwijzing van die vorderingen, met veroordeling van de advocaat van Newbay, mr. P.H. Bakker Schut, in de aan de zijde van de Staat gevallen kosten, althans met veroordeling van eisers in die kosten, zulks met verklaring dat die kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad zal zijn.
Bij, uitvoerbaar bij voorraad verklaard, vonnis van 5 januari 2005 heeft de voorzieningenrechter de Staat veroordeeld tot betaling aan Newbay van een voorschot ten bedrage van £ 300.000,-- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der voldoening, onder de opschortende voorwaarde omschreven in rov. 4.8 van dit vonnis, met veroordeling in de kosten van het geding en onder afwijzing van het meer of anders gevorderde.
De Staat is, bij op 19 januari 2005 aan Newbay uitgebracht exploot van spoedappeldagvaarding, van dit vonnis in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage en heeft gevorderd het vonnis waarvan beroep te vernietigen en, opnieuw recht doende, de vordering van Newbay alsnog af te wijzen, met veroordeling van Newbay in de proceskosten van beide instanties en met verklaring dat die proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad zullen zijn.
Bij incidentele memorie tot schorsing ex art. 351 Rv., subsidiair tot zekerheidstelling ex art. 235 Rv. heeft de Staat geconcludeerd tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van de voorzieningenrechter van 5 januari 2005 tot de datum waarop door het hof arrest zou worden gewezen in het door de Staat tegen genoemd vonnis ingestelde hoger beroep, subsidiair tot het stellen van de voorwaarde dat evenbedoeld vonnis slechts ten uitvoer mag worden gelegd, indien en nadat door Newbay zekerheid in de vorm van een bankgarantie ten bedrage van £ 330.000,-- zou worden gesteld, één en ander met uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het door het hof in het incident te wijzen arrest.
Bij incidentele memorie van antwoord heeft Newbay geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de Staat, althans afwijzing van de incidentele vordering tot schorsing ex art. 351 Rv. respectievelijk van de subsidiaire incidentele vordering tot zekerheidstelling ex art. 235 Rv.
Na overlegging van produkties en behandeling van het incident ter terechtzitting van het hof op 14 maart 2005, heeft het hof bij arrest van 31 maart 2005 de primaire vordering afgewezen en bepaald dat het bestreden vonnis slechts ten uitvoer mag worden gelegd indien en nadat door Newbay zekerheid wordt gesteld in de vorm van een bankgarantie van £ 330.000,--, te verlenen door een in Nederland gevestigde te goeder naam en faam bekend staande handelsbank, waarbij het dit arrest wat betreft de zekerheidstelling uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard, met verwijzing van de zaak naar de rol voor het nemen van een memorie van antwoord in de hoofdzaak en aanhouding van iedere verdere beslissing.
Newbay heeft in de hoofdzaak een memorie van antwoord genomen en daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld.
Nadat partijen de hoofdzaak ter terechtzitting van het hof op 4 juni 2007 hadden bepleit, heeft het hof bij arrest van 9 augustus 2007 in het principaal en het incidenteel hoger beroep de uitspraak waarvan beroep bekrachtigd, met veroordeling van de Staat in de kosten van het principaal appel, die van het incident daaronder begrepen, en met veroordeling van Newbay in de kosten van het incidenteel appel.