In deze zaak heeft de gemeente Oostzaan een bestuurlijke boete opgelegd aan betrokkenen voor het negeren van een verbod op sluipverkeer in de Kerkstraat. Betrokkenen hebben bezwaar gemaakt tegen deze boete, waarna de gemeente het bezwaar ongegrond verklaarde. De kantonrechter heeft op 25 juni 2024 een voorlopig oordeel gegeven dat de gemeente Oostzaan niet bevoegd was om de boete op te leggen. De kantonrechter heeft partijen de gelegenheid gegeven om binnen vier weken op dit oordeel te reageren. De zaak is behandeld op de zitting van 28 mei 2024, waar de gemachtigde van betrokkenen, mr. I.N.D.J. Rissema, aanwezig was. De gemeente Oostzaan legde een boete van € 100,00 op, omdat betrokkenen op meerdere data het verbod op sluipverkeer zouden hebben overtreden. De kantonrechter oordeelde dat de gemeente geen grondslag had om een boete op te leggen aan kentekenhouders voor overtredingen van verkeersvoorschriften, en dat de relevante artikelen in de Gemeentewet en de APV niet deugden. De kantonrechter concludeerde dat de verordening van de gemeente Oostzaan onverbindend was, en dat de handhaving van het sluipverkeer alleen mogelijk is via de Wegenverkeerswet en de Wahv. De uitspraak heeft grote gevolgen voor de handhaving van verkeersvoorschriften door de gemeente.