Beoordeling
1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 85,- opgelegd ter zake van “voertuig laten staan in een park, plantsoen of openbare beplantingen of groenstrook”, welke gedraging zou zijn verricht op 9 juli 2012 om 11:02 uur op de P.C. Hooftstraat te Rosmalen met het voertuig met het kenteken [kenteken].
2. De betrokkene ontkent de gedraging te hebben verricht. De betrokkene voert aan dat zijn voertuig stond geparkeerd op een gedeelte dat hoort bij de weg. Verboden uit de APV voor het parkeren op groenstroken kunnen slechts van toepassing zijn op groenstroken die geen deel uitmaken van de openbare weg in de zin van artikel 10 van het RVV, aldus de betrokkene. Als vuistregel dient te worden gehanteerd dat onder het begrip 'weg' alles valt wat tussen de bermsloten - indien aanwezig - ligt, oftewel alles wat op de weg aanwezig is behoort bij de weg. In deze situatie gaat het om een grasstrook die gelegen is tussen het trottoir en de rijbaan. De rijbaan en het trottoir maken deel uit van de weg en hiermee is - aldus de betrokkene - gegeven dat de groenstrook op de weg ligt en dus ook deel uitmaakt van de weg.
De betrokkene voert verder aan dat de kantonrechter ten onrechte onderscheid heeft gemaakt tussen de termen berm en groenstrook. De kantonrechter heeft onbegrijpelijk overwogen dat indien een grasstrook van de rijbaan is afgescheiden door middel van een trottoirband er niet langer sprake is van een berm maar van een groenstrook die geen deel uitmaakt van de weg. De betrokkene verwijst naar de kennisbank van de politie academie waar een uitleg wordt gegeven over het parkeren in groenstroken. Daarin wordt vermeld dat groen dat deel uitmaakt van de weg nooit onder een APV kan vallen en dat van een groenstrook als bedoeld in de APV sprake is als het gaat om een daartoe aangelegd speelgroen of plantsoen. Ook wijst de betrokkene naar het digitaal loket van de gemeente 's-Hertogenbosch waarin is vermeld wat onder openbaar groen moet worden begrepen. Tevens voert de betrokkene aan dat het hem bekend is dat het verkeershandhavingsteam van de nationale politie regio Oost-Brabant niet verbaliseert in betreffende situaties. De kantonrechter heeft ten onrechte geoordeeld dat het artikel niet relevant is omdat het een andere situatie zou zijn. Hetzelfde geldt voor de door de betrokkene aangehaalde uitspraak van een kantonrechter in Haarlem. Tot slot heeft de betrokkene foto's bijgevoegd van de situatie ter plaatse. De betrokkene bestrijdt dat de groenstrook verhoogd is aangelegd.
3. Voor zover de betrokkene heeft aangevoerd dat APV bepaling niet van toepassing is omdat het voertuig stond geparkeerd op een gedeelte behorende bij de openbare weg, en het parkeren op delen van de openbare weg al strafbaar is gesteld in het RVV 1990, overweegt het hof als volgt. Normen opgenomen in APV kunnen slechts gedragingen betreffen die niet worden geregeld door hogere regelgeving, waaronder in het onderhavige geval moet worden begrepen de WVW 1994 en het daarop gebaseerde RVV 1990. De bepaling in de APV verbiedt expliciet het laten stilstaan van een voertuig in een park, plantsoen, openbare beplantingen of groenstroken. Een dergelijke specifieke bepaling is niet opgenomen in de WVW 1994 of het RVV 1990. Het verweer van de betrokkene treft reeds daarom geen doel.
4. In WAHV-zaken biedt de ambtsedige verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de ambtsedige verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
5. De ambtsedige verklaring van de verbalisant, zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB houdt, zakelijk weergegeven, in dat op voormelde datum, tijd en plaats het voertuig met voornoemd kenteken met twee wielen stond geparkeerd in een groenstrook.
6. De ambtsedige verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het aanvullend proces-verbaal d.d. 16 januari 2012 houdt onder meer het volgende in:
"Tijdens mijn controle op genoemde locatie, zag ik het voertuig met het kenteken, [kenteken] van het merk Citroën C2, geparkeerd staan op de groenstrook gelegen aan de P.C. Hoofstraat (het hof begrijpt: Hooftstraat), gemeente 's-Hertogenbosch. Deze groenstrook is zichtbaar gemaakt door middel van een verhoging in de weg. Het regulier onderhoud van deze groenstrook wordt 18x per jaar uitgevoerd door de afdeling R&B van de gemeente 's-Hertogenbosch."
7. Bij het aanvullend proces-verbaal heeft de verbalisant een foto van de gedraging bijgevoegd. Op de foto's is te zien dat een voertuig met twee wielen op een ietwat verhoogde grasstrook, naast een boom, staat geparkeerd.
8. In het aanvullend proces-verbaal d.d. 16 januari 2012 heeft de verbalisant op ambtseed het volgende verklaard, voor zover van belang: "Nogmaals wil ik benadrukken dat deze groenstrook wordt los gekoppeld door middel van een verhoging. Dit is gedaan door stenen. Er staat nergens omschreven dat de verhoging alleen maar doormiddel van een stoepband zichtbaar gemaakt mag worden. Daarnaast wil ik nogmaals aangeven dat hier ter plaatse sprake is van regulier onderhoud, waardoor de benaming berm niet meer van toepassing is."
9. De onderhavige gedraging betreft een overtreding van het bepaalde in artikel 5:10 van de APV van de gemeente 's-Hertogenbosch. Dit artikel luidt - voor zover van belang - als volgt:
"1. Het is verboden met een voertuig te rijden door dan wel deze te doen of te laten staan in een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.
2. Het verbod geldt niet:
b. voor voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid;
c. voor voertuigen, waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd. (…)"
10. Om te kunnen vaststellen of de onder 1. genoemde gedraging is verricht moet komen vast te staan, voor zover hier van belang, dat de plaats waar de betrokkene haar voertuig heeft geparkeerd kan worden aangemerkt als groenstrook, zoals bedoeld in de APV van de gemeente 's-Hertogenbosch. De APV geeft geen definitie van het begrip groenstrook.
11. Naar het oordeel van het hof dient, bij de interpretatie van het begrip groenstrook, met het oog op een juiste toepassing van de wegenverkeersregelgeving, mede te worden betrokken hetgeen onder berm wordt verstaan.
12. Op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 moet onder het begrip wegen worden verstaan:
“Alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten”.
13. Artikel 10, eerste lid, van het RVV 1990 luidt als volgt:
“Andere bestuurders dan die genoemd in de artikelen 5 tot en met 8 gebruiken de rijbaan. Deze bestuurders en voetgangers die een aanhangwagen voortbewegen die kennelijk bestemd is om door een motorvoertuig te worden voortbewogen, mogen voor het parkeren van hun voertuig tevens andere weggedeelten gebruiken, behalve het trottoir, het voetpad, het fietspad, het fiets/bromfietspad of het ruiterpad.”
14. Uit voormelde bepalingen volgt dat, in bepaalde gevallen, de berm een weggedeelte is waar geparkeerd mag worden.
15. Uit de door de betrokkene overgelegde foto's blijkt het volgende. Aan de zijde van de P.C. Hooftstraat - waar de betrokkene haar voertuig heeft geparkeerd - zijn evenwijdig aan de P.C. Hooftstraat meerdere stroken gras aangelegd. De stroken gras worden meerdere keren onderbroken door bestrating om opritten te creëren ten behoeve van de woonhuizen. Op elke strook gras staan een of meerdere bomen die - ten opzichte van elkaar - in een rechte lijn zijn gepland. De P.C. Hooftstraat, de bestrating ten behoeve van de opritten en de grasstroken worden gescheiden door een enigszins verhoogde opsluitrand. Voorts is tussen de woonhuizen en de grasstroken/bestrating een voetpad aangelegd. De P.C. Hooftstraat, het voetpad en het gedeelte tussen de grasstroken ten behoeve van de opritten is allemaal voorzien van andere bestrating. De grasstroken met de geplante bomen in samenhang bezien, is het hof van oordeel dat de strook gras waar het voertuig van de betrokkene stond geparkeerd, zich voordoet als een groenstrook. Dat de rijbaan en de groenstrook niet door een verhoogde een trottoirband zijn gescheiden, maakt niet zonder meer dat de groenstrook zich voordoet als een tot de weg behorende berm en ook als zodanig heeft te gelden.
16. Het hof ziet geen aanleiding om de sanctie achterwege te laten of te matigen. Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de WAHV zijn de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen ambtenaren bevoegd tot het opleggen van een sanctie ter zake van de door hen of op geautomatiseerde wijze vastgestelde gedragingen aan personen die de leeftijd van twaalf jaren hebben bereikt. Die discretionaire bevoegdheid houdt in dat de betreffende ambtenaar een zekere ruimte heeft om te beslissen of hij een sanctie oplegt of daarvan afziet. Dat een verkeershandhavingsteam van de Nationale Politie niet verbaliseert in situaties als de onderhavige, betekent - wat daar verder ook van zij - niet dat de betrokkene in het onderhavige geval waarbij vaststaat dat de gedraging is verricht van een sanctie gevrijwaard zou moeten blijven.
17. Met betrekking tot het door de betrokkene aangehaalde uitspraak van de rechtbank Haarlem d.d. 30 maart 2006 (ECLI: NL:RBHAA:2006:AY5320, gepubliceerd op rechtspraak.nl) overweegt het hof als volgt. In de door de betrokkene aangehaalde uitspraak is - net als in de onderhavige zaak - een sanctie opgelegd op grond van de APV. Uit de beslissing van de kantonrechter volgt dat het in die zaak een grasstrook betrof die was gelegen tussen een openbare rijbaan en een fietspad, zodat daarmee- aldus de kantonrechter - is gegeven dat de betreffende groenstrook deel uitmaakt van de weg in de zin van artikel 10 RVV en de APV niet van toepassing is. Het hof acht zich niet gebonden aan deze uitspraak, die niet in hoger beroep is voorgelegd.
18. Gelet op het voorgaande ziet het hof in hetgeen de betrokkene heeft aangevoerd geen aanleiding tot het achterwege laten of matigen van de sanctie. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter dan ook bevestigen.
19. Nu de betrokkene niet in het gelijk wordt gesteld, zal het hof het verzoek tot vergoeding van kosten afwijzen.