ECLI:NL:GHARL:2016:3450

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 april 2016
Publicatiedatum
28 april 2016
Zaaknummer
WAHV 200.164.803
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. de Witt
  • A. van der Meulen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onverbindendheid van gemeentelijke parkeerverordening in relatie tot RVV 1990

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 april 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Gelderland van 29 oktober 2014. De zaak betreft een administratieve sanctie van € 85,- die aan de betrokkene was opgelegd wegens het parkeren zonder vergunning op een parkeerplaats voor vergunninghouders in Nijmegen. De betrokkene was het niet eens met de beslissing van de kantonrechter en heeft hoger beroep ingesteld. De advocaat-generaal heeft geen verweerschrift ingediend, en de betrokkene heeft op 27 oktober 2015 aangegeven af te zien van een behandeling ter zitting.

Het hof heeft beoordeeld of artikel 9 van de Parkeerverordening 2007 van de gemeente Nijmegen onverbindend is, omdat het dezelfde materie regelt als artikel 24, eerste lid, aanhef en onder g, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990). Het hof concludeert dat beide bepalingen dezelfde strekking hebben en dat er voor gemeentelijke verbodsbepalingen die dezelfde materie regelen als het RVV 1990 geen ruimte bestaat. Daarom heeft het hof artikel 9, derde lid, aanhef en onder a, van de Parkeerverordening 2007 verbindende kracht ontzegd.

Het hof vernietigt de beslissing van de kantonrechter en verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond, evenals het beroep tegen de inleidende beschikking. De bezwaren van de betrokkene behoeven geen verdere bespreking, en er zijn geen kosten voor vergoeding in het kader van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het hof heeft bepaald dat hetgeen door de betrokkene tot zekerheid is gesteld, aan hem wordt gerestitueerd.

Uitspraak

WAHV 200.164.803
28 april 2016
CJIB 160506003
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
locatie Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Gelderland
van 29 oktober 2014
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats] [land] ).

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing vernietigd en het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaard.

Het procesverloop

De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Bij het beroepschrift is verzocht om een behandeling ter zitting.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
De betrokkene heeft op 27 oktober 2015 telefonisch bericht af te zien van het verzoek om een behandeling ter zitting.
Op 10 november 2015 is een schriftelijk standpunt van de advocaat-generaal ingekomen.
De betrokkene is in de gelegenheid gesteld om te reageren op het standpunt van de
advocaat-generaal. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 85,- opgelegd ter zake van “parkeren op parkeerplaats voor vergunninghouders zonder (duidelijk zichtbare) parkeervergunning of in strijd met verbonden voorwaarden (feitcode R592)”, welke gedraging zou zijn verricht op 22 maart 2012 om 19.38 uur op de Parkweg te Nijmegen met het voertuig met het kenteken [kenteken] Uit het brondocument blijkt dat de volgende gedraging is geconstateerd: "Voertuig parkeren op een parkeerplaats voor vergunninghouders zonder parkeervergunning".
2. De betrokkene is het niet eens met de beslissing van de kantonrechter en voert daartoe het volgende aan. In het kader van de Wet openbaarheid van bestuur heeft de betrokkene onder meer verzocht om het besluit dat ten grondslag ligt aan het aanwijzen van de parkeerplaats voor vergunninghouders en om de akte van beëdiging van de verbalisant. De betrokkene stelt dat het op de weg van het openbaar ministerie ligt om dit bewijs te leveren. Ook voert de betrokkene aan dat hij ten onrechte niet is gehoord door de officier van justitie. Voorts stelt de betrokkene dat hij de overtreding niet heeft gepleegd. Er is hiervoor geen enkel bewijs. Er zijn geen foto's of getuigenverklaringen. Tot slot betoogt de betrokkene dat de gang van zaken tijdens de zitting bij de kantonrechter slechts een doelredenering was, waarbij reeds voor de zitting een oordeel was geveld.
3. De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat artikel 9, derde lid, aanhef en onder a, van de Parkeerverordening 2007 van de gemeente Nijmegen onverbindend moet worden geacht, omdat deze bepaling dezelfde materie regelt als artikel 24, eerste lid onder g, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990).
4. Ingevolge artikel 121 van de Gemeentewet blijft de bevoegdheid tot het maken van gemeentelijke verordeningen ten aanzien van het onderwerp waarin door wetten, algemene maatregelen van bestuur of provinciale verordeningen is voorzien, gehandhaafd, voor zover de verordeningen met die wetten, algemene maatregelen van bestuur en provinciale verordeningen niet in strijd zijn.
5. Artikel 9, derde lid, aanhef en onder a, van de Parkeerverordening 2007 van de gemeente Nijmegen luidt: (3.) Het is verboden op een parkeerplaats voor uitsluitend vergunninghouders te parkeren: (a.) zonder vergunning.
6. Artikel 24, eerste lid, aanhef en onder g, van het RVV 1990 luidt: "De bestuurder mag zijn voertuig niet parkeren: (g.) op een parkeerplaats voor vergunninghouders, aangeduid door verkeersbord E9 van bijlage I, indien voor zijn voertuig geen vergunning tot parkeren op die plaats is verleend".
7. Het hof stelt vast dat laatstgenoemde bepaling in de ''Tekstenbundel voor misdrijven, overtredingen en Muldergedragingen'' is gekoppeld aan feitcode R397i met de omschrijving: ''als bestuurder een voertuig parkeren op een parkeerplaats voor vergunninghouders aangeduid door verkeersbord E9 zonder dat voor dat voertuig een vergunning tot parkeren op die plaats was verleend''.
8. Het hof overweegt dat het parkeerverbod zoals neergelegd in artikel 9, derde lid, aanhef en onder a, van de Parkeerverordening 2007 dezelfde strekking heeft als het parkeerverbod in artikel 24, eerste lid, aanhef en onder g, van het RVV 1990. Beide bepalingen dienen het belang van het reguleren van parkeervoorzieningen. Voor gemeentelijke verbodsbepalingen die dezelfde materie regelen als het RVV 1990 bestaat geen ruimte. Gelet hierop is het hof van oordeel dat aan artikel 9, derde lid, aanhef en onder a, van de Parkeerverordening 2007 Nijmegen verbindende kracht moet worden ontzegd, wegens strijd met artikel 24, eerste lid, aanhef en onder g, van het RVV 1990. Dit brengt mee dat de inleidende beschikking, waarbij de sanctie is opgelegd, niet in stand kan blijven.
9. Gezien de fase waarin de procedure zich thans bevindt, ziet het hof geen aanleiding om de gedraging te wijzigen in de gedraging behorende bij feitcode R397.
10. Gelet op het voorgaande zal het hof, met vernietiging van de beslissing van de kantonrechter, het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaren en die beslissing vernietigen, alsmede, met gegrondverklaring van het beroep daartegen, de inleidende beschikking. De bezwaren van de betrokkene behoeven in verband hiermee geen bespreking.
11. Niet gebleken is van kosten die met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond en vernietigt deze beslissing;
verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking gegrond en vernietigt deze beschikking met CJIB-nummer 160506003.
bepaalt dat hetgeen door de betrokkene op de voet van artikel 11 WAHV tot zekerheid is gesteld door de advocaat-generaal aan hem wordt gerestitueerd.
Dit arrest is gewezen door mr. De Witt, in tegenwoordigheid van mr. Van der Meulen als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.