Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
2. Een geschrift, zijnde Gemeenteblad van de gemeente Amsterdam, Nr. 90914 van 1 oktober 2015 bevattende Messenverbod (3B, 2015, 194).
BESLUIT: Gelet op artikel 2.5 van de Algemene Plaatselijke Verordening. De burgemeester van Amsterdam brengt ter algemene kennis dat hij op 28 september 2015 heeft besloten:
I te bepalen dat het in de hierna onder II aangewezen gebieden verboden is messen of andere voorwerpen die als steekwapen kunnen worden gebruikt bij zich te hebben, tenzij deze zodanig zijn ingepakt dat deze niet voor dadelijk gebruik kunnen worden aangewend;
II te bepalen dat het verbod van kracht is voor de volgende gebieden: het gebied in Amsterdam Centrum.”
2. Het verbod geldt niet voor wapens als bedoeld in artikel 2 van de Wet wapens en munitie en evenmin voor andere zaken die als steekwapen kunnen worden gebruikt mits deze zaken zodanig zijn ingepakt dat zij niet geschikt zijn voor onmiddellijk gebruik.”
(...)
(...).”
Categorie I
(...).”
(Kamerstukken II 2009/10, 32206, nr. 3, p. 1, 2 en 4)
Gelet op de strekking van deze bepaling en op wat in de conclusie van de advocaat-generaal onder 23 en 24 is opgemerkt over het wettelijke systeem en de wetsgeschiedenis brengt een redelijke uitleg van artikel 2.5 lid 2 APV mee dat het in het eerste lid bedoelde verbod niet geldt voor wapens als bedoeld in artikel 2 WWM en ook niet voor andere voorwerpen die zodanig zijn ingepakt dat zij niet geschikt zijn voor onmiddellijk gebruik.
Door anders te oordelen en aan te nemen dat de in artikel 2.5 lid 2 APV neergelegde uitzonderingsbepaling niet van toepassing is op messen, heeft het hof blijk gegeven van een te beperkte en dus onjuiste uitleg van artikel 2.5 lid 2 APV.
De bepaling strekt ertoe rechtsonzekerheid te voorkomen wanneer na de totstandkoming van een regeling in een gemeentelijke verordening wordt voorzien in een hogere regeling met betrekking tot hetzelfde onderwerp.
De nationale wetgever heeft daarmee ten aanzien van die specifieke messen in een landelijke regeling willen voorzien. Uit de onder 2.3.5 weergegeven wetsgeschiedenis blijkt dat niet is beoogd dat bestaande voorschriften in plaatselijke verordeningen die het dragen van alle soorten messen in aangewezen gebieden verbieden, als gevolg van deze wetswijziging komen te vervallen. Hooguit zou, zo brengt die wetsgeschiedenis tot uitdrukking, van zo’n verval sprake kunnen zijn als na deze wetswijziging een concreet in zo’n verordening opgenomen voorschrift gelet op de Gemeentewet niet verenigbaar is met de WWM. Gelet op deze wetsgeschiedenis en in aanmerking genomen dat artikel 2.5 APV een verbod inhoudt dat betrekking heeft op andere messen dan de messen die onder het bereik van de WWM vallen, ziet artikel 2.5 APV niet op een onderwerp dat de nationale wetgever met de onder 2.3.4 aangeduide wetswijziging aan zich heeft getrokken en is artikel 2.5 APV niet op grond van artikel 122 Gemeentewet van rechtswege komen te vervallen.
3.Beoordeling van de overige cassatiemiddelen
Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het eerste cassatiemiddel niet nodig.
4.Beslissing
15 december 2020.