ECLI:NL:RBNHO:2024:2773

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3940
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Douanerechtelijke vergunning voor actieve veredeling en de gevolgen van overschrijding van de vergunde hoeveelheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, gedateerd 28 maart 2024, wordt het beroep van eiseres, een B.V. gevestigd te [vestigingsplaats], tegen de uitspraak op bezwaar van de Inspecteur van de Douane behandeld. De zaak betreft een douaneregeling voor actieve veredeling waarbij eiseres een vergunning had aangevraagd voor het plaatsen van goederen onder deze regeling. De rechtbank beoordeelt of de opgelegde uitnodiging tot betaling (utb) van douanerechten terecht was, gezien het feit dat eiseres de vergunde hoeveelheid goederen had overschreden. De rechtbank stelt vast dat de vergunning een maximumhoeveelheid van 30.000 MT voor de veredeling van goederen bevatte. Eiseres betoogt dat deze hoeveelheid niet aan een maximum gebonden is, maar de rechtbank oordeelt dat de vergunning wel degelijk een maximum bevatte. De rechtbank wijst erop dat eiseres de in de vergunning vermelde hoeveelheid heeft overschreden, waardoor zij niet voldeed aan de voorwaarden voor het plaatsen van de goederen onder de douaneregeling. De rechtbank concludeert dat de utb terecht is opgelegd en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van vergunninghouders om de in de vergunning vastgelegde hoeveelheden niet te overschrijden en de gevolgen van overschrijding van deze hoeveelheden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 21/3940

uitspraak van de meervoudige douanekamer van 28 maart 2024 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigden: M.H.L. Hendriksen en mr. B.A. Kalshoven),
en

de Inspecteur van de Douane, kantoor Breda, verweerder.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de uitspraak op bezwaar van verweerder van 23 juni 2021.
Verweerder heeft op 12 januari 2018 aan eiseres een uitnodiging tot betaling (hierna: utb) opgelegd voor een bedrag van € 1.059.762,22 aan douanerechten en € 23.259,84 aan rente op achterstallen.
Verweerder heeft het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en daarbij de utb gehandhaafd.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Eiseres heeft een nader stuk ingediend dat in afschrift aan verweerder is gestuurd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2024 te Haarlem. Namens eiseres is met bericht van afwezigheid niemand verschenen. Namens verweerder zijn verschenen drs. [naam 1] en mr. [naam 2] .

Feiten

Eiseres houdt zich bezig met de vervaardiging van en handel in onder meer petrochemische producten en andere organische basischemicaliën. Op 7 juli 2014 diende zij bij verweerder een aanvraag in voor een vergunning voor de douaneregeling actieve veredeling in de vorm van het terugbetalingssysteem (hierna: douaneregeling AV/T. In de aanvraag heeft eiseres onder meer het volgende opgenomen:

6 Geldigheidsduur van de vergunning6a Ingangsdatum 07 – 07 – 2014
6b Vervaldatum - -
7 Onder de douaneregeling te plaatsen goederenGoederenomschrijving [goed 1]
GN-code 2910 2000
Hoeveelheid 30 000 MT
Douanewaarde 45 000 000 euro
(…)
10 Economische voorwaarden30 2
(…)
13 Aanzuiveringstermijn12 maanden
(…)
18 Equivalente goederenGN-code 2910 2000
Omschrijving [goed 1] ”.
Bij het aanvraagformulier bevindt zich een toelichting, waarbij onder “7 onder de regeling te plaatsen goederen” onder meer het volgende is vermeld:

HoeveelheidVermeld de geraamde hoeveelheid onder de douaneregeling te plaatsen goederen Deze behoeft niet te worden vermeld wanneer de economische voorwaarde code 30 (zie bijlage) van toepassing is en het niet de bedoeling is gebruik te maken van equivalente goederen
(…)
Let op!
De opgegeven waarde en hoeveelheid (raming) is de bovengrens waarvoor de goederen onder de vergunning kunnen worden geplaatst
(…)
Economische voorwaarden (codes)(…)
30 2 Werkzaamheden in het kader van een loonveredelingscontract”.
3. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft verweerder een initieel onderzoek ingesteld bij eiseres. In het rapport van dat onderzoek is onder meer vastgelegd dat eiseres in de periode van 2008 tot en met 2012 ook beschikte over een vergunning actieve veredeling / terugbetaling, destijds niet alleen voor [goed 1] , maar ook voor [goed 2] . Verder staat in het rapport:

Afspraak 2:[eiseres] B.V. zal voor de gevraagde vergunning geen gebruik maken van equivalentieverkeer. In de vergunningaanvraag heeft zij hiervoor wel toestemming gevraagd.
(…)
3.2 Nieuw douanewetboek van de UnieVanaf 1 mei 2016 treedt het douanewetboek van de Unie, Union Customs Code ( ‘UCC’) in werking. Onder het UCC worden de twee soorten actieve veredeling, schorsing en terugbetaling, samengevoegd tot één met gebruikmaking van de methodiek van schorsing. Het is thans niet bekend of er voor de methodiek van terugbetaling voor de huidige doorlopende vergunning dispensatie wordt verleend tot eind datum van deze vergunning
(…)
3.5
Interne controles op de aangevraagde vergunning(…) Met [eiseres] B.V. zijn als risicogebieden benoemd: de aanzuiveringstermijn van een (1) jaar, recepturen die kunnen veranderen, gebruikmaking van voorafgaande uitvoer en gebruikmaking van equivalentieverkeer. IC’s hierop zullen driemaandelijks worden uitgevoerd.
(…)
5.3 AfsprakenMet [eiseres] B.V. heb ik de volgende afspraken gemaakt:
(…)
2. [eiseres] B.V. zal voor de gevraagde vergunning geen gebruik maken van equivalentieverkeer.
(…)”.
4. In de vergunning actieve veredeling terugbetalingssysteem (hierna: vergunning) met als ingangsdatum 5 maart 2025, onder de werking van het destijds geldende Communautair douanewetboek (hierna: CDW), is onder meer het volgende opgenomen:

6. Geldigheidsduur van de vergunninga. Ingangsdatum5 maart 2015
b. Vervaldatum4 maart 2018
7. Goederen die onder de douaneregeling mogen worden geplaatstGN-code2910.2
Omschrijving[goed 1]
Hoeveelheid30.000 MT
Waarde45.000.000 euro
(…)
10. Economische voorwaardenCode 30.2
(…)
13. Aanzuiveringstermijn12 maanden
(…)
18. Equivalente goederenGN-code29102000
Omschrijving[goed 1]
(…)”.
5. Bij de vergunning is gevoegd een overzicht van de voorwaarden bij de vergunning. Onder het kopje ‘individuele voorwaarden’ is onder meer opgenomen:
“Indien naar aanleiding van een initieel onderzoek nadere schriftelijke afspraken zijn gemaakt, moet u overeenkomstig die afspraken handelen”.
6. Bij brief van 20 september 2017 deelde verweerder aan eiseres mee dat hij voornemens was een utb op te leggen (voornemen) omdat eiseres de hoeveelheid goederen die zij met haar vergunning onder de douaneregeling actieve veredeling mocht brengen had overschreden. Met de plaatsingsaangifte van 28 april 2016 werd de maximale hoeveelheid van 30.000 MT bereikt, waardoor voor de goederen van de daarna ingediende plaatsingsaangiften (in totaal 20.672.068 kg) douaneschulden waren ontstaan voor een bedrag van in totaal € 1.059.762,22.
7. Bij brief van 23 oktober 2017 reageerde eiseres op het voornemen, waarna verweerder bij brief van 12 januari 2018 de utb overeenkomstig het voornemen aan eiseres oplegde. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de utb en heeft daarbij verzocht om aanhouding van de behandeling van de zaak in afwachting van een procedure over een soortgelijke kwestie. Na de betreffende uitspraak van het Hof Amsterdam van 11 februari 2020 (ECLI:NL:GHAMS:2020:980) heeft verweerder de behandeling voortgezet en heeft eiseres een nadere onderbouwing van haar bezwaar ingediend. Op 7 april 2021 heeft het hoorgesprek plaatsgevonden en bij uitspraak van 23 juni 2021 heeft verweerder het bezwaar afgewezen.

Geschil

8. In geschil is of de utb terecht aan eiseres is uitgereikt, meer in het bijzonder is in geschil of het overschrijden van de hoeveelheid veredelingsgoederen die in de vergunning staat genoemd leidt tot een douaneschuld.
9. Eiseres stelt zich primair op het standpunt dat de hoeveelheid en de waarde van de onder de douaneregeling AV/T te plaatsen goederen niet aan een maximum gebonden zijn, omdat de aanvraag wordt gedaan voor een ‘geraamde’ hoeveelheid en waarde en niet voor een maximum. Bovendien geldt voor deze specifieke vergunningvorm (loonveredeling zonder equivalentieverkeer) geen wettelijk maximum.
Zo al een maximum geldt, dan betoogt eiseres subsidiair dat dit niet wordt overschreden, omdat de in de vergunning opgenomen hoeveelheid, dan wel waarde, per jaar geldt. Omdat de hoeveelheid in de vergunning overeenkwam met het aangevraagde was er geen reden om bezwaar te maken. Het was namelijk de bedoeling om 30.000 MT per jaar onder de vergunning te brengen. Dit blijkt ook uit de opgegeven aanzuiveringstermijn van 12 maanden. Per jaar is de hoeveelheid van 30.000 MT ook niet overschreden. Verweerder had dus uit de aanvraag moeten afleiden dat de hoeveelheid per jaar werd aangevraagd. Voor zover de vergunning zou zijn overschreden, heeft verweerder voor het meerdere een vergunning op aangifte verstrekt.
Op 1 mei 2016, bij de wijziging van de vergunning vanwege de inwerkingtreding van het Douanewetboek van de Unie (hierna: DWU) heeft verweerder niets gezegd over het bereiken van het maximum, terwijl wel is gecommuniceerd dat de vergunning voor de douaneregeling AV/T zal worden aangemerkt als een vergunning voor de douaneregeling actieve verdeling (hierna: AV) in de zin van het DWU en over de verdere gevolgen van de overgang van het CDW naar het DWU. Eiseres beroept zich ook op de uitspraak van het Hof Amsterdam van 3 september 2015 (ECLI:NL:GHAMS:2015:4297), waarin het Hof oordeelde dat een vergunning voor de douaneregeling AV niet werd overtreden door het denatureren met een andere olie dan de olie die in de aanvraag werd genoemd onder de ‘voorgenomen werkzaamheden’.
Meer subsidiair betoogt eiseres dat de douaneschuld teniet is gegaan overeenkomstig artikel 124, eerste lid, aanhef en onder k, van het DWU, dan wel dat het verzuim geen werkelijke gevolgen heeft gehad in de zin van artikel 124, eerste lid, aanhef en onder h, van het DWU.
Nog meer subsidiair stelt eiseres zich op het standpunt dat de utb is opgelegd in strijd met de beginselen van rechtszekerheid, proportionaliteit en evenredigheid.
Eiseres doet ook een beroep op artikel 119 van het DWU, waarbij de vergissing van de douaneautoriteiten bestaat uit de onduidelijkheid van de hoeveelheid goederen waarvoor de vergunning is afgegeven. Dat eiseres die onduidelijkheid redelijkerwijs niet had kunnen ontdekken, blijkt uit de vele beroepsprocedures die door verschillende partijen over dit onderwerp wordt gevoerd. Eiseres wijst hierbij op punt (38) uit de considerans van het DWU: “
Het is dienstig rekening te houden met de goede trouw van de betrokkene wanneer door niet-naleving van de douanewetgeving een douaneschuld is ontstaan, en de gevolgen van onzorgvuldigheid van de schuldenaar zoveel mogelijk te beperken”.
Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en de utb en veroordeling van verweerder in de proceskosten.
10. Verweerder stelt zich onder verwijzing naar de uitspraak van Hof Amsterdam van 11 februari 2020 (ECLI:NL:GHAMS:2020:980) op het standpunt dat de hoeveelheid onder de vergunning te brengen goederen wel degelijk aan een maximum is gebonden, want uit het voorgeschreven vergunningmodel en de toelichting daarop volgt dat de hoeveelheid onder de douaneregeling te plaatsen goederen een verplicht deel van de vergunning vormt. De door eiseres genoemde uitspraak van Hof Amsterdam van 3 september 2015 had betrekking op een andere situatie, waarin het ging om de voorgenomen werkzaamheden en niet om een voorwaarde voor de vergunning.
Het in de vergunning opgenomen maximum geldt voor de hele geldigheidsduur van de vergunning en niet per jaar. In de aanvraag heeft eiseres geen vervaldatum vermeld. Dus heeft verweerder de aanvraag terecht opgevat als een aanvraag voor een vergunning met een hoeveelheid die van toepassing is op de gehele geldigheidsduur van de vergunning. Verweerder heeft de vergunning afgegeven voor drie jaar, met de hoeveelheid die door eiseres is opgegeven in haar aanvraag. Dat betekent dat eiseres precies heeft gekregen waarom zij heeft verzocht. Ook uit het rapport van het initieel onderzoek blijkt niet dat eiseres de hoeveelheid per jaar wilde. Dat eiseres geen bezwaar heeft ingesteld tegen de verleende vergunning, is niet relevant. Ook heeft de aanzuiveringstermijn van 12 maanden niets te maken met de hoeveelheid onder de douaneregeling te plaatsen goederen. Verder is geen sprake van een vergissing van de bevoegde douaneautoriteiten. Het gaat om wat eiseres heeft verzocht en eiseres heeft met de vergunning precies gekregen waarom zij heeft gevraagd. Dat er minder invoerrecht verschuldigd zou zijn als er was uitgegaan van de maximale waarde is ook niet relevant: verweerder heeft de douaneaangiften beoordeeld op de overschrijding van de hoeveelheid die in de vergunning is vermeld.
Artikel 124, eerste lid, aanhef en onder k, van het DWU, zoals uitgelegd in het arrest Combinova (Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: Hof van Justitie) 8 oktober 2020, C-476/19, ECLI:EU:C:2020:802), is niet van toepassing, omdat bij een hoeveelheidsoverschrijding geen sprake is van verwerking onder een vergunning. In het geval van eiseres is namelijk überhaupt niet voldaan aan de voorwaarden voor het plaatsen van de goederen onder de douaneregeling AV.
Ook artikel 124 eerste lid, aanhef en onder h, van het DWU is niet van toepassing, omdat de overschrijding van de hoeveelheid van de vergunning tot gevolg heeft dat de goederen zich nooit rechtsgeldig onder de douaneregeling AV hebben bevonden. Ook is de utb niet opgelegd in strijd met de beginselen van rechtszekerheid, proportionaliteit en evenredigheid, omdat in de vergunning duidelijk staat vermeld wat de vergunde hoeveelheid is en eiseres die hoeveelheid ruimschoots heeft overschreden.
In de onderhavige procedure kan niet worden beoordeeld of op grond van artikel 116, onder c of onder d, van het DWU, recht bestaat op terugbetaling van invoerrechten, omdat hiervoor een verzoek om terugbetaling moet worden ingediend (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 28 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:65).
Verweerder meent bovendien dat, als er al sprake is van een vergissing van de douaneautoriteiten, eiseres die als ervaren marktdeelnemer redelijkerwijze had kunnen ontdekken: de hoeveelheid stond immers in de vergunning.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

Beoordeling door de rechtbank

Juridisch kader
11. Ten tijde van het indienen van de aanvraag voor de onderhavige vergunning waren het CDW en de Uitvoeringsverordening van het CDW (hierna: UCDW) van toepassing. In bijlage 67 van de UCDW (behorend bij artikel 497 van de UCDW) was het modelformulier voor de aanvraag van (onder meer) een vergunning actieve veredeling opgenomen. In de toelichting op dit formulier stond onder meer het volgende vermeld:
12. Op 1 mei 2016 is het DWU in werking getreden en zijn het CDW en de UCDW ingetrokken. In artikel 254 van de Gedelegeerde Verordening van het DWU (hierna: GVo DWU), gelezen in samenhang met bijlage 90, onderdeel 16, bij de GVo DWU, zijn de bepalingen van het DWU van toepassing verklaard op vergunningen AV die onder de werking van het CDW waren afgegeven. Hierdoor wijzigde op 1 mei 2016 de aard van de onderhavige vergunning van een vergunning voor de douaneregeling AV/T in een vergunning voor de douaneregeling AV.
13. In de toelichting op de gegevenselementen die in vergunningaanvragen moeten worden opgenomen (bijlage A bij de GVo DWU) staat onder meer het volgende vermeld:
Omvang van de vergunning
14. Zoals de rechtbank hiervoor onder 1 heeft vastgesteld, heeft eiseres een vergunning voor de douaneregeling AV/T aangevraagd voor (voor zover hier relevant) de verwerking van 30.000 MT [goed 1] . Blijkens de aanvraag was zij voornemens gebruik te maken van equivalente goederen. Uit het initieel onderzoek vloeide (onder meer) de werkafspraak voort dat eiseres geen gebruik zou gaan maken van equivalente goederen. Hoewel in de vergunning vervolgens wél is opgenomen dat eiseres gebruik mocht maken van equivalente goederen, blijkt uit de (via de individuele voorwaarden) tot de vergunning behorende werkafspraak duidelijk dat zij dat niet zou gaan doen. Uit de stukken van het geding blijkt niet waarom de tekst in de vergunning afwijkt van de werkafspraak, ook ter zitting heeft verweerder hierover geen nadere informatie kunnen verschaffen. Nu uit het rapport van het initiële onderzoek duidelijk blijkt dat eiseres en verweerder hebben afgesproken dat eiseres geen gebruik zal maken van equivalente goederen, gaat de rechtbank ervanuit dat eiseres op dit onderdeel haar aanvraag voor de vergunning heeft aangepast.
Anders dan verweerder betoogt, was voor de vergunning zoals eiseres die heeft gekregen, onder de werking van het CDW, de te verwerken hoeveelheid goederen niet een wettelijk verplicht onderdeel van de vergunning. In de vergunning is namelijk economische voorwaarde code 30 2 vermeld (zie onder 1) en uit het rapport van het initiële onderzoek volgt dat eiseres geen gebruik zal maken van equivalente goederen (zie onder 3). De geraamde hoeveelheid hoefde daarom niet te worden vermeld in de aanvraag, zo volgt uit de toelichting bij de aanvraag. Dat neemt echter niet weg, dat in de aanvraag voor de vergunning wel degelijk een hoeveelheid te veredelen goederen is opgenomen. Nu eiseres een vergunning heeft aangevraagd en verkregen voor de actieve veredeling van 30.000 MT [goed 1] , is zij gebonden aan deze maximumhoeveelheid. Indien, zoals hier het geval is, een vergunninghouder de in zijn vergunning vermelde hoeveelheid overschrijdt, voldoet hij niet aan één van de voorwaarden voor plaatsing van die goederen onder de douaneregeling AV. Zij beschikt immers niet over een vergunning voor het plaatsen van [goed 1] voor zover zij 30.000 MT overschrijdt, terwijl het beschikken over een vergunning een voorwaarde is voor plaatsing van goederen onder de douaneregeling AV (vergelijk de uitspraak van Hof Amsterdam van 27 juni 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:1825, r.o. 4.10.5).
15. De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat de in de vergunning opgenomen hoeveelheid geen maximumhoeveelheid kan zijn nu de in de aanvraag opgenomen hoeveelheid slechts een raming is. In de toelichting op de aanvraag is immers uitdrukkelijk een waarschuwing opgenomen dat de geraamde hoeveelheid de maximale hoeveelheid is waarvoor de vergunning zal worden afgegeven. Dat in de aanvraag slechts een raming kan worden opgenomen vloeit noodzakelijkerwijs voort uit het feit dat bij de aanvraag de veredeling nog niet heeft plaatsgevonden.
16. De rechtbank volgt eiseres ook niet in haar betoog dat de in de vergunning opgenomen hoeveelheid van 30.000 MT moet worden gezien als een jaarlijkse hoeveelheid. Anders dan in de door eiseres aangehaalde uitspraak van deze rechtbank van 1 april 2021 (ECLI:NL:RBNHO:2021:2904) is in zowel de aanvraag voor de vergunning als tijdens het initiële onderzoek niet gebleken dat eiseres de bedoeling had de hoeveelheid per jaar aan te vragen. Ook overigens ziet de rechtbank geen aanknopingspunten om de in de vergunning opgenomen hoeveelheid goederen anders op te vatten dan voor de gehele geldigheidsduur van de vergunning. Uit de opgegeven aanzuiveringstermijn van 12 maanden kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat eiseres daarmee beoogde per jaar 30.000 MT onder haar vergunning te veredelen. Uit het in de utb opgenomen overzicht van de aangiften waarmee eiseres de goederen onder haar vergunning heeft geplaatst blijkt dat zij per jaar meerdere aangiften deed en niet éénmaal per jaar één aangifte van 30.000 MT.
Gevolgen overschrijden van de vergunning
17. Van deze rechtbank en het Hof Amsterdam bestaat bestendige rechtspraak over de gevolgen van overschrijding van de hoeveelheid te veredelen goederen waarvoor een vergunning is verleend (zie onder andere de uitspraken van deze rechtbank 4 mei 2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:4261, r.o. 26 (en in hoger beroep van het Hof Amsterdam 27 juni 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:1825, r.o. 4.10) en deze rechtbank 7 december 2023, ECLI:NL:RBNHO:2023:12668, r.o. 18). De rechtbank ziet in het onderhavige geval geen aanleiding van deze bestendige rechtspraak af te wijken. De uitspraak van het Hof Amsterdam van 3 september 2015, waarnaar eiseres verwijst, ziet niet op overschrijding van de hoeveelheid te veredelen goederen, maar op de voorgenomen werkzaamheden.
18. Uit het vorenoverwogene onder 14 tot en met 16 concludeert de rechtbank dat het eiseres niet was toegestaan om in de periode van 5 maart 2015 tot en met 4 maart 2018 een grotere hoeveelheid dan 30.000 MT veredelingsgoederen onder de douaneregeling AV te brengen. De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat verweerder de douaneaangiften die aan de utb ten grondslag liggen had moeten beschouwen als een aanvraag in de zin van artikel 163, eerste lid, van de GVo DWU voor een vergunning op basis van een douaneaangifte, reeds omdat eiseres haar betoog niet heeft geconcretiseerd. Dit leidt tot het oordeel dat eiseres voor het meerdere niet beschikte over een vergunning, waardoor zij niet voldeed aan de voorwaarde van (tot 1 mei 2016) artikel 292, eerste lid, van het CDW respectievelijk (vanaf 1 mei 2016) artikel 211, eerste lid, onder a, van het DWU, namelijk dat zij moet beschikken over een vergunning voor het gebruik van de douaneregeling AV. Nu eiseres de in haar vergunning vermelde hoeveelheid heeft overschreden, beschikte zij voor het meerdere niet over een vergunning, zodat zij voor die hoeveelheid goederen niet heeft voldaan aan één van de voorwaarden voor plaatsing van de goederen onder de douaneregeling AV.
Dat de maximale waarde pas op een later moment werd overschreden dan de maximale hoeveelheid doet hieraan niet af, nu zowel de waarde als de hoeveelheid in de vergunning is vermeld en zij allebei een bovengrens van de vergunning aangeven. Naar het oordeel van de rechtbank wordt bij de eerste overschrijding de bovengrens van de vergunning overschreden (vergelijk de uitspraak van het Hof Amsterdam 4 april 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:1007, r.o. 5.10). De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat verweerder haar aangiften niet had mogen aanvaarden voor zover daarmee de in de vergunning vermelde hoeveelheid werd overschreden. Niet verweerder, maar eiseres dient ervoor zorg te dragen dat zij de in haar vergunning vermelde waarde en hoeveelheid niet overschrijdt (vgl. Hof van Justitie
15 september 2011, C-138/10, DP grup EOOD, ECLI:EU:C:2011:587, r.o. 39). Voor zover eiseres heeft betoogd dat op het moment van de overgang van de vergunning van AV/T naar AV/S verweerder eiseres had moeten informeren over de overschrijding van de vergunde hoeveelheid, overweegt de rechtbank als volgt. Een mededeling van een douaneschuld staat los van de inwerkingtreding van het DWU en de (algemene) informatie die verweerder daaromtrent heeft verstrekt. Het is de verantwoordelijkheid van de vergunninghouder om de hoeveelheid van de onder de regeling geplaatste goederen in het oog te houden, zodat de in de vergunning AV vastgelegde maxima niet worden overschreden. Indien eiseres voornemens was meer dan de in de AV-vergunning vermelde maxima onder de regeling AV te brengen, had het op de weg van eiseres gelegen om of bezwaar te maken tegen de verleende vergunning of voordat een maximum werd overschreden een verzoek tot wijziging van de verleende vergunning te doen (zie tevens Hof Amsterdam, 11 februari 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:980, r.o. 5.4).
19. Dit betekent dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat voor de hoeveelheid die boven de vergunde 30.000 MT onder de vergunning is aangegeven douaneschulden zijn ontstaan op grond van artikel 204, eerste lid, aanhef en onder b, van het CDW respectievelijk artikel 79, eerste lid, van het DWU.
Tenietgaan van de douaneschulden
20. Bij deze stand van het geding betoogt eiseres dat de douaneschulden teniet zijn gegaan, hetzij op grond van artikel 124, eerste lid, aanhef en onder h (verzuim zonder werkelijke gevolgen), hetzij op grond van artikel 124, eerste lid, aanhef en onder k (ongebruikt de Unie verlaten), van het DWU.
Voor wat betreft de toepassing van artikel 124, eerste lid, aanhef en onder h, van het DWU heeft eiseres niet aangegeven welke situatie van artikel 103 van de GVo DWU zich hier heeft voorgedaan. Uitgaande van de situatie van artikel 103, onder b, van de GVo DWU, heeft eiseres niet gesteld dat de goederen in het vrije verkeer zijn gebracht, en uitgaande van de situatie van artikel 103, onder d, van de GVo DWU, heeft eiseres niet gesteld welke vergissing zij heeft begaan met de gegevens in de aanzuiveringsaangifte.
Voor wat betreft de toepassing van artikel 124, eerste lid, onder k, van het DWU, heeft het Hof van Justitie in zijn arrest van 8 oktober 2020 (C-476/19, Combinova, ECLI:EU:C:2020:802) geoordeeld dat het daar genoemde “gebruik” van de goederen uitsluitend een gebruik betreft dat verder gaat dan de veredelingen waarvoor de douaneautoriteiten een vergunning AV hebben verleend en niet ziet op een gebruik dat in overeenstemming is met de veredelingen waarvoor een vergunning is verleend. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de veredelingen waarvoor een vergunning is verleend niet los worden gezien van de hoeveelheid goederen waarvoor de vergunning is verleend. Voor de veredelingen van de goederen boven de maximale hoeveelheid uit de vergunning heeft verweerder immers geen vergunning verleend (vergelijk uitspraak van het Hof Amsterdam 27 juni 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:1825, r.o. 4.18).
S
trijd met de beginselen van rechtszekerheid, proportionaliteit en evenredigheid
21. Naar aanleiding van de stelling van eiseres dat verweerder de beginselen van rechtszekerheid, proportionaliteit en evenredigheid heeft geschonden, wijst de rechtbank op de vaste jurisprudentie (zie de uitspraak van de rechtbank, van 18 december 2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:10816, r.o. 19) dat navordering van douanerechten uitsluitend wordt beheerst door de communautaire voorschriften dienaangaande. Ook als sprake zou zijn van een schending van één of meer van de door eiseres genoemde nationale beginselen, kan dat dus niet tot vernietiging van de utb leiden. De rechtbank zal daarom in het midden laten of een dergelijke schending heeft plaatsgevonden.
Verzoek om terugbetaling
22. Uit de stukken van het geding blijkt dat eiseres bij e-mail van 13 april 2021 een verzoek om terugbetaling heeft ingediend op grond van artikel 116, lid 1, onder c, van het DWU (de vergissing van de bevoegde douaneautoriteiten) dan wel artikel 116, lid 1, onder d, van het DWU (bijzondere omstandigheden). In de uitspraak op bezwaar heeft verweerder niet op dit verzoek beslist, zodat de rechtbank in de onderhavige procedure niet, ook niet met toepassing van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht, waar overigens niet om is verzocht, kan toekomen aan een inhoudelijk oordeel over dat verzoek.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de termijn voor het indienen van een verzoek om terugbetaling in dit geval niet, zoals verweerder veronderstelt, eindigt binnen drie jaar na het opleggen van de utb, maar overeenkomstig artikel 121, derde lid, van het DWU, wordt opgeschort voor de duur van de bezwaar- en beroepsprocedure.

Conclusies en gevolgen

23. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

Proceskosten

24. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.C. Schipper, voorzitter, en mr. S.J. Richters en
mr. P.E.A. Chao, leden, in aanwezigheid van mr. E. Hoekman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar 28 maart 2024
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Douanekamer van het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam, waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Amsterdam vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.