In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem, waarin de rechtbank het beroep van belanghebbende ongegrond verklaarde. De inspecteur van de Belastingdienst/Douane had een uitnodiging tot betaling (UTB) uitgereikt voor een bedrag van € 3.600.646,06 aan douanerechten, omdat belanghebbende niet correct had gehandeld bij de invoer van ethylalcohol onder de regeling behandeling onder douanetoezicht (BOD). De rechtbank oordeelde dat de UTB terecht was opgelegd, omdat belanghebbende de voorwaarden van de vergunning niet had nageleefd. Het Hof Amsterdam heeft de zaak op 3 september 2015 behandeld en oordeelt dat de inspecteur de UTB terecht heeft opgelegd voor een deel van de aangiften, maar dat voor andere aangiften de douaneschuld door verjaring is komen te vervallen. Het Hof vernietigt de uitspraak van de rechtbank en vermindert de UTB tot een bedrag van € 722.107,87. Het Hof oordeelt dat de vergunning voor BOD niet voorziet in de mogelijkheid van het toevoegen van extra ethylalcohol aan de ethylalcohol die onder de regeling is geplaatst, en dat de inspecteur de UTB correct heeft berekend voor de aangiften waarbij de voorwaarden niet zijn nageleefd. De kosten van de procedure worden vergoed aan belanghebbende.