Voorts stelt eiseres dat als de kabeljauw wegens een hoeveelheidsoverschrijding niet onder de regeling bijzondere bestemmingen gebracht had mogen worden, de douaneschuld is ontstaan op grond van artikel 201 van het CDW. Nu de uitnodiging tot betaling is opgelegd op grond van artikel 204 van het CDW kan deze hierdoor niet in stand blijven.
De utb kan voorts niet in stand blijven, omdat op grond van artikel 212bis van het CDW voor de kabeljauw een gunstige tariefbehandeling krachtens artikel 21 van het CDW gold die ook van toepassing is wanneer een douaneschuld is ontstaan op grond van artikel 204 van het CDW.
Eiseres stelt verder dat de utb niet in stand kan blijven omdat sprake is van een vergissing in de zin van artikel 220, tweede lid, onder b, van het CDW, omdat verweerder in het verleden geen gevolgen verbond aan overschrijding van vergunningen.
De douaneschuld moet worden kwijtgescholden in de zin van artikel 120 van het DWU, omdat verweerder geen landelijk uniform beleid hanteerde, onvoldoende vooraf heeft duidelijk gemaakt dat zij vergunningen strenger dan voorheen zou gaan controleren en de financiële belangen van de EU niet zijn geraakt.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat de douaneschuld teniet is gegaan in de zin van artikel 124 van het DWU, omdat het eventuele verzuim zonder werkelijke gevolgen is gebleven.
Voorts stelt eiseres dat de utb niet in stand kan blijven, omdat deze is uitgereikt in strijd met het gelijkheidsbeginsel en het verbod van willekeur. Onduidelijkheden in vergunningen worden in andere douaneregio’s uitgelegd in het voordeel van vergunninghouders en dat hoort ook voor eiseres te gelden.
Eiseres stelt voorts dat rente op achterstallen in de zin van artikel 114, tweede lid, van het DWU uitsluitend kan worden berekend over douaneschulden die zijn ontstaan vanaf 1 mei 2016. Verweerder brengt ten onrechte vanaf 1 mei 2016 rente op achterstallen in rekening voor douaneschulden die zijn ontstaan vóór 1 mei 2016. Verweerder heeft in zijn voornemen tot het vaststellen van de utb niet het bedrag en de berekening van de rente op achterstallen opgenomen, zodat op dit punt het verdedigingsbeginsel is geschonden.
Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en de utb. Voorts verzoekt eiseres om veroordeling van verweerder tot een integrale proceskostenvergoeding en om toekenning van een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.