Uitspraak
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te Amsterdamvan 12 januari 2012, nrs. 11/00449 tot en met 11/00479, betreffende uitnodigingen tot betaling van douanerechten en omzetbelasting.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 juni 2013 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende douanerechten en omzetbelasting. De belanghebbende, een B.V., was uitgenodigd tot betaling van douanerechten en omzetbelasting via aanslagbiljetten van 11 december 2009 en 5 januari 2010. Deze uitnodigingen volgden op eerdere uitspraken van de Inspecteur, die na bezwaar door de belanghebbende waren gehandhaafd. De Rechtbank te Haarlem had de beroepen van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna het Hof de uitspraak van de Rechtbank bevestigde. De belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de Inspecteur niet gehouden was om door de belanghebbende omschreven stukken en informatie op te vragen en over te leggen. De zaak draaide om de vraag of de Inspecteur op grond van artikel 215 van het Communautair douanewetboek bevoegd was om douanerechten en omzetbelasting te heffen. Tevens was in geschil of de belanghebbende de gelegenheid moest krijgen om getuigenverklaringen aan te bieden ter ondersteuning van haar standpunt dat de onttrekking van goederen aan het douanetoezicht niet had plaatsgevonden in Nederland.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de middelen van de belanghebbende niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond, en oordeelde dat het Hof terecht had geoordeeld dat de Inspecteur bevoegd was om de verschuldigde douanerechten en omzetbelasting te heffen. De proceskosten werden niet toegewezen, omdat de Hoge Raad geen termen aanwezig achtte voor een veroordeling in de proceskosten.