ECLI:NL:RBNHO:2023:12668

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 december 2023
Publicatiedatum
11 december 2023
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3421
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Douanerechtelijke geschil over actieve veredeling en douaneschuld

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland op 7 december 2023, wordt een geschil behandeld tussen een groothandel in chemische grondstoffen en de inspecteur van de Belastingdienst/Douane. De eiseres, die kleur- en verfstoffen vervaardigt, had een vergunning voor actieve veredeling aangevraagd en verkregen. Echter, de rechtbank oordeelt dat de hoeveelheid goederen die onder deze vergunning zijn geplaatst, de toegestane limieten overschreed. Dit leidde tot de vaststelling van douaneschulden door de inspecteur, die eiseres in de vorm van uitnodigingen tot betaling (utb's) heeft opgelegd. De rechtbank onderzoekt of de douaneschuld terecht is ontstaan en of deze kan worden tenietgedaan op basis van de relevante artikelen van het Douanewetboek van de Unie (DWU). Eiseres betoogt dat er geen douaneschuld is ontstaan, omdat de goederen onder de regeling actieve veredeling zijn geplaatst en de aangiften door de douane zijn aanvaard. De rechtbank concludeert echter dat de overschrijding van de vergunde hoeveelheden leidt tot de conclusie dat de douaneschuld is ontstaan op grond van artikel 79 van het DWU. De rechtbank wijst het beroep van eiseres af en oordeelt dat de douaneschuld niet kan worden tenietgedaan, omdat niet is aangetoond dat de goederen het douanegebied van de Unie hebben verlaten. Tevens wordt eiseres een schadevergoeding toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 21/3420 en 21/3421

uitspraken van de meervoudige douanekamer van 7 december 2023 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., nu
[rechtsopvolger eiseres] BV,gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. B.J.B. Boersma),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane, kantoor Eindhoven, nu
de inspecteur van de Douane,verweerder.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of goederen rechtmatig worden geplaatst onder een regeling actieve veredeling wanneer de hoeveelheid van die goederen uitstijgt boven hetgeen eiseres volgens haar vergunning mocht veredelen.
Verweerder heeft met dagtekening 17 november 2020 aan eiseres een uitnodiging tot betaling (hierna: utb 1) uitgereikt voor een bedrag van € 125.812,96 aan invoerrechten en € 2.336,91 aan rente op achterstallen.
Verweerder heeft met dagtekening 15 december 2020 aan eiseres een uitnodiging tot betaling (hierna: utb 2) uitgereikt voor een bedrag van € 25.641,85 aan invoerrechten en € 144,35 aan rente op achterstallen.
Verweerder heeft op 27 mei 2021 bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de utb’s gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaak over utb 2 geregistreerd onder nummer HAA 21/3420.
De rechtbank heeft de zaak over utb 1 geregistreerd onder nummer HAA 21/3421.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft op de zitting een nader stuk overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2023 te Haarlem. Namens eiseres zijn verschenen [naam 1] en mr. [naam 2] RB (kantoorgenoten van de gemachtigde). Namens verweerder zijn verschenen mr. dr. [naam 2] en mr. [naam 4] .

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres is een groothandel in chemische grondstoffen en chemicaliën voor industriële toepassing. Zij vervaardigt kleur- en verfstoffen voor onder andere de keramische industrie en de glasindustrie. Eiseres veredelt de onder de Douaneregeling Actieve veredeling (hierna: regeling AV) geplaatste goederen, geconcentreerde kleurstoffen (pigmenten), tot glasverven.
2. Eiseres heeft op 22 juni 2018 een aanvraag ingediend voor een vergunning ‘actieve veredeling’. Op 25 januari 2019 is de vergunning met nummer [# 1] (hierna: de AV-vergunning) verleend. In de vergunning is – voor zover van belang – onder meer het volgende vermeld:
“(…)

6 Geldigheidsduur van de vergunning

a. Ingangsdatumjanuari 2019
b. Vervaldatumjanuari 2024

7 Goederen die onder de douaneregeling mogen worden geplaatst

Let op! De opgegeven waarde en hoeveelheid is de bovengrens waarvoor de goederen gedurende de geldigheid van deze vergunning, onder deze vergunning kunnen worden geplaatst.
GN-codeZie bijlage 2
OmschrijvingZie bijlage 2
HoeveelheidZie bijlage 2
WaardeZie bijlage 2
(…)”
3. Bijlage 2 bij de AV-vergunning bevat – voor zover van belang, namelijk betrekking hebbend op GN-onderverdelingen 3206 2000 en 3207 1000 – de volgende gegevens:
Bijlage 2: Goederen die onder de douaneregeling mogen worden geplaatst (vak 7)
Horend bij vergunningnummer [# 1]
[eiseres] BV
Referentiecode
Leveranciers-referentie
Omschrijving
Import
Duty%
GN Code
Hoeveelheid kg/jr
Hoeveelheid kg/5jr
Prijs €/kg
Inkoopwaarde €/jr
RM.860
Black 10G937
CR-Fe-Ni Zw. Pigment
6,50%
3206 2000
130
650
€ 15,40
€ 2.002.000
Subtotaal
130
650
€ 2.002.000
RM.520
Green 1878
Co-Cr Bl. Pigment
6,50%
3207 1000
750
3.75
€ 31,27
€ 23.453
RM.662
Green 179
C-Ti groen pigment
6,50%
3207 1000
150
750
€ 21,07
€ 3.161
RM.669
Brown 157
Zn-Fe-Cr. Br. Pigment
6,50%
3207 1000
500
2.5
€ 11,69
€ 5.845
RM.672
Blue 214
Z-AL blauw pigment
6,50%
3207 1000
500
2.5
€ 32,24
€ 16.120
RM.673
Green 223
C-Ti groen pigment
6,50%
3207 1000
€ 0
RM.7021
Green 5
6,50%
3207 1000
€ 0
RM.7029
Green 260
6,50%
3207 1000
€ 0
RM.7031
Blue 249
6,50%
3207 1000
€ 0
RM.751
Brown 156
6,50%
3207 1000
500
2.5
€ 13,02
€ 6.510
RM.756
Blue 299
6,50%
3207 1000
2.5
12.5
€ 45,03
€ 112.575
RM.7100
Brown 10P857
6,50%
3207 1000
400
2
€ 9,09
€ 3.636
RM.7101
Brown 19FDA
6,50%
3207 1000
400
2
€ 9,95
€ 3.980
RM.7102
Yellow 10C242
6,50%
3207 1000
400
2
€ 8,57
€ 3.428
RM.7090
Green 30C612
6,50%
3207 1000
5000
2.5
€ 37,21
€ 18.605
Subtotaal
6.6
13
€ 197.312
4. Voor de goederen van GN-onderverdeling 3207 1000 is de AV-vergunning van toepassing voor een hoeveelheid van in totaal 6.600 kilogram per jaar, 33.000 kilogram per vijf jaar of tot een totale waarde van € 197.312 per jaar.
5. Op 5 februari 2020 wordt de AV-vergunning van [# 1] omgenummerd in [# 2] in verband met het opvoeren van de vergunning in het douanesysteem Customs Decision Management System (CDMS). Daarbij zijn de voor deze procedure relevante goederen voortaan alleen aangeduid met hun GN-onderverdeling. Voor de goederen van GN-onderverdeling 3207 1000 is de toepassing van de vergunning onveranderd voor een hoeveelheid van 33.000 kilo per vijf jaar en een totale waarde van € 197.312 per jaar.
6. In juli 2020 constateert verweerder dat de vergunning op het punt van de maximumwaarden de waarden van de diverse invoergoederen per jaar vermeldt, terwijl uit de aanvraag volgt dat eiseres het vijfvoudige had bedoeld voor de totale looptijd. De waarden worden aangepast naar een vijfvoud van de initiële waarde. Voor de goederen met GN-onderverdeling 3207 1000 betreft het een totale waarde van € 986.560 bij een totale hoeveelheid van 33.000 kilo per vijf jaar.
7. In juli 2020 constateert verweerder bij controle van de aanzuiveringsafrekeningen van eiseres over de maanden april tot en met juli 2020 dat de in de AV-vergunning vermelde hoeveelheid goederen met GN-onderverdeling 3207 1000 van 33.000 kilo op 16 mei 2019 is overschreden en de in de AV-vergunning vermelde waarde van € 986.560 op 12 augustus 2019 is overschreden.
8. Op 27 juli 2020 maakt verweerder aan eiseres kenbaar dat hij voornemens is een utb ter hoogte van € 125.812,96 uit te reiken voor de ontstane douaneschulden over de aangiften in de periode van 16 mei 2019 tot en met 9 juni 2020.
9. Op 29 oktober 2020 maakt verweerder aan eiseres kenbaar dat hij voornemens is een utb ter hoogte van € 25.641,85 uit te reiken voor de ontstane douaneschulden over de aangiften van 1 juli tot en met 30 september 2020.
10. Op 9 november 2020 vraagt eiseres via het CDMS om de vergunning aan te passen. Voor de goederen van GN-onderverdeling 3207 1000 wordt een hoeveelheid van 683.000 kilogram en een waarde van € 10.996.560 gevraagd. Voor de goederen van GN-onderverdeling 3206 2000 verzoekt zij de hoeveelheid en waarde naar nihil te brengen. Op 13 november 2020 heeft verweerder deze aanvraag met ingang van 9 november 2020 aanvaard.
11. Op 17 november 2020 heeft verweerder aan eiseres utb 1 uitgereikt.
12. Op 15 december 2020 heeft verweerder aan eiseres utb 2 uitgereikt.

Geschil13. In geschil is of verweerder de utb’s terecht en op goede gronden heeft uitgereikt aan eiseres. Meer in het bijzonder is in geschil:

  • of er douaneschulden bij invoer ontstaan wanneer meer goederen onder de regeling AV worden geplaatst dan in de vergunning staan vermeld,
  • indien deze douaneschulden zijn ontstaan, op welke grondslag de douaneschulden zijn ontstaan, en
  • of deze douaneschulden zijn tenietgegaan op grond van artikel 124, eerste lid, aanhef en onder k van het Douanewetboek van de Unie (hierna: DWU).
Ter zitting heeft eiseres haar beroep op artikel 124
,eerste lid, aanhef en onder h, van het DWU, ingetrokken.
14. Eiseres betoogt dat onder de gegeven omstandigheden geen douaneschuld is ontstaan. De goederen zijn onder de regeling AV geplaatst en verweerder heeft de betreffende aangiften aanvaard, nadat hij ze heeft kunnen controleren. Daardoor vallen de goederen binnen de reikwijdte van de regeling AV. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder artikel 79 van het DWU op onjuiste wijze toepast. Als de vergunning geen toepassing zou hebben op de onderhavige goederen, ontstaat de douaneschuld niet op grond van artikel 79 DWU maar op grond van artikel 77 DWU. De grondslag van de utb is onjuist, aldus eiseres.
Tot slot meent eiseres dat als er al een douaneschuld is ontstaan, er voldoende bewijs voorhanden is dat de goederen (grotendeels) de Unie hebben verlaten. Er is aldus voldaan aan de voorwaarden van artikel 124, eerste lid, aanhef en onder k, van het DWU, zodat een eventuele douaneschuld alsnog tenietgaat. Eiseres vindt steun voor haar standpunt in het arrest van het Hof van Justitie van 8 oktober 2020, C-476/19, Combinova AB, ECLI:EU:C:2020:802 (hierna: Combinova AB).
Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en de utb’s. Eiseres verzoekt tevens om vergoeding van de proceskosten en immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
15. Verweerder betoogt dat de douaneschuld is ontstaan op grond van artikel 79, eerste lid, onder c, van het DWU. De voorwaarden waaronder de regeling AV mag worden gebruikt zijn vastgesteld in de vergunning overeenkomstig artikel 211, eerste lid, tweede alinea, van het DWU. Onder punt 7 van de vergunning zijn de maximale hoeveelheid en de maximale waarde voor de invoer van goederen van GN-onderverdeling 3207 1000 onder de regeling AV vastgelegd, te weten de hoeveelheid van 6.600 kilogram per jaar, 33.000 kilogram per vijf jaar, en de waarde van € 197.312, later gecorrigeerd naar € 986.560 per vijf jaar. Voor het meerdere biedt de vergunning geen ruimte om invoergoederen onder de regeling AV te mogen plaatsen. Eiseres heeft desondanks invoergoederen onder de regeling AV geplaatst terwijl de maximumhoeveelheid van de invoergoederen conform de vergunning reeds was overschreden. Dit betekent dat voor de sinds 16 mei 2019 gedane plaatsingsaangiften niet was voldaan aan één van de voorwaarden voor plaatsing van de goederen onder de regeling AV, waardoor een douaneschuld is ontstaan op grond van artikel 79, eerste lid, onder c, van het DWU.
Ten aanzien van de toepassing van artikel 124, eerste lid, aanhef en onder k, van het DWU stelt verweerder zich primair op het standpunt dat de douaneschuld niet teniet is gegaan, omdat de goederen niet vielen onder de reikwijdte van de geldende AV-vergunning en aldus niet rechtsgeldig onder de regeling zijn geplaatst. Tevens wijst verweerder op het verschil tussen de onderhavige zaak en het arrest Combinova AB. Volgens verweerder werden de goederen in laatstgenoemde zaak rechtmatig onder de douaneregeling geplaatst, veredeld en vervolgens uitgevoerd. De goederen waren in die situatie de gehele periode dat de goederen zich bevonden binnen het grondgebied van de douane-unie, onder de dekking van de regeling AV. In de onderhavige zaak is daar volgens verweerder geen sprake van.
In een dergelijk geval kan geen sprake zijn van toegestaan gebruik onder de desbetreffende regeling. In het arrest Combinova AB geeft het Hof van Justitie uitleg over het gebruik van goederen in overeenstemming met de veredelingen waarvoor een vergunning is verleend. Dat is niet de situatie in onderhavige zaak, aldus verweerder. Bovendien heeft eiseres geen informatie verstrekt over de vermeende uitvoer van de veredelde producten.
Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat artikel 124, zesde lid, van het DWU zich tegen het tenietgaan van de douaneschuld verzet.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
16. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Beoordeling door de rechtbank

Ontstaan en grondslag douaneschuld
17. Voor het gebruik van de regeling AV is een vergunning van de douaneautoriteiten vereist (artikel 211, eerste lid, aanhef en onder a, van het DWU). Eiseres heeft een dergelijke vergunning. In de vergunning zijn de daaraan verbonden voorwaarden opgenomen (vergelijk artikel 211, eerste lid, laatste volzin), onder andere met betrekking tot de hoeveelheid onder de vergunning te veredelen goederen. De rechtbank stelt vast dat eiseres de hoeveelheid goederen van GN-onderverdeling 3207 1000, zoals opgenomen in haar vergunning, in de periode van 16 mei 2019 tot en met 30 september 2020 heeft overschreden. Deze overschrijding op zich is tussen partijen niet in geschil, in geschil is welke gevolgen eraan moeten worden verbonden. Het betoog van eiseres dat artikel 211, vierde lid, onder a van het DWU niet als voorwaarde noemt dat de hoeveelheid van de onder de regeling AV te plaatsen goederen wordt bepaald, en, zoals de rechtbank begrijpt, het eiseres dus vergund zou zijn ongelimiteerd goederen onder de regeling AV te plaatsen, slaagt niet. In dit vierde lid van artikel 211 van het DWU worden de voorwaarden voor vergunningverlening zélf genoemd, en niet de voorwaarden waaronder de regeling mag worden gebruikt, als bedoeld in artikel 211, eerste lid, laatste volzin van het DWU.
18. Indien, zoals het geval is, één van de voorwaarden die zijn gesteld voor plaatsing van goederen onder een douaneregeling niet in acht is genomen, ontstaat een douaneschuld op grond van artikel 79, lid 1, aanhef en onder c, van het DWU en niet, zoals eiseres betoogt, op grond van artikel 77 van het DWU (vergelijk de uitspraak van Hof Amsterdam van 27 juni 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:1825). Doordat niet aan de voorwaarden voor plaatsing onder de regeling AV is voldaan, is de douaneschuld op grond van artikel 79, tweede lid, aanhef en onder b, van het DWU ontstaan op het moment van de aanvaarding van de aangiften door verweerder. Het betoog van eiseres, dat verweerder de aangiften tot plaatsing onder de regeling AV niet had mogen aanvaarden en haar in de gelegenheid had moeten stellen een aangifte voor het vrije verkeer te doen zodat de douaneschuld zou zijn ontstaan op grond van artikel 77 van het DWU, mist steun in het recht. Het is de verantwoordelijkheid van de aangever om het aantal dan wel de waarde van de onder de regeling geplaatste goederen in het oog te houden, zodat de in de vergunning AV vastgelegde maxima niet worden overschreden. Indien eiseres voornemens was meer dan de in de AV-vergunning vermelde maxima onder de regeling AV te brengen, had het op de weg van eiseres gelegen om of bezwaar te maken tegen de verleende vergunning of voordat een maximum werd overschreden een verzoek tot wijziging van de verleende vergunning te doen (zie tevens Hof Amsterdam, 11 februari 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:980, r.o. 5.4).
Artikel 124, lid 1, aanhef en onderdeel k, van het DWU
19. Op grond van artikel 124, eerste lid, aanhef en onderdeel k, van het DWU gaat de douaneschuld, behoudens het geval genoemd in het zesde lid van 124 van het DWU, teniet indien de schuld is ontstaan overeenkomstig artikel 79 van het DWU en ten genoegen van de douaneautoriteiten is aangetoond dat de goederen niet zijn gebruikt of verbruikt en het douanegebied van de Unie hebben verlaten. Op grond van artikel 124, zesde lid, van het DWU gaat de douaneschuld niet teniet ten aanzien van de persoon die heeft getracht bedrog te plegen.
20. De rechtbank stelt voorop dat er geen sprake is van een geval als bedoeld in artikel 124, zesde lid, van het DWU. Anders dan verweerder heeft betoogd, kan eiseres niet worden aangemerkt als een persoon die heeft getracht bedrog te plegen op grond van de enkele omstandigheid dat eiseres, nadat zij door verweerder op het overschrijden van het vergunde hoeveelheidsplafond, dan wel het vergunde waardeplafond was geattendeerd, is doorgegaan met het plaatsen van de goederen onder de AV-vergunning. De rechtbank is van oordeel dat van bedrog slechts sprake kan zijn, als aan eiseres een verwijt kan worden gemaakt ter zake van (voorwaardelijk) opzettelijk handelen of nalaten. Uit de wetenschap bij eiseres die kan volgen uit de door verweerder genoemde feiten en omstandigheden, volgt niet zonder meer dat eisers de aanmerkelijke kans op het gevolg bewust heeft aanvaard. In dit geval kan ook slechts sprake zijn van niet-opzettelijk handelen, te weten bewuste schuld in plaats van voorwaardelijk opzet (zie tevens de uitspraak van Rechtbank Noord-Holland, 9 maart 2023, ECLI:NL:RBNHO:2023:2306).
21. Het betoog van eiseres over het tenietgaan van de douaneschuld op grond van artikel 124, eerste lid, aanhef en onderdeel k, slaagt niet.
De rechtbank heeft onder rechtsoverweging 18 overwogen dat door het plaatsen van goederen boven de in de vergunning AV toegestane hoeveelheid één van de voorwaarden die zijn gesteld voor plaatsing van goederen onder een douaneregeling niet in acht is genomen. Aldus is krachtens artikel 79 van het DWU een douaneschuld ontstaan. Deze douaneschuld valt onder het bereik van artikel 124, eerste lid, aanhef en onderdeel k van het DWU.
Artikel 124, eerste lid, aanhef en onderdeel k, van het DWU eist dat de goederen niet zijn gebruikt of verbruikt en het douanegebied van de Unie hebben verlaten. Op eiseres rust de bewijslast hiervan. Eiseres heeft voor wat betreft de wederuitvoer enkel gesteld dat de goederen grotendeels zijn wederuitgevoerd en dat verweerder uit zijn computersystemen zou kunnen herleiden dat de goederen het douanegebied van de Unie hebben verlaten. Verweerder heeft deze stellingen van eiseres gemotiveerd betwist. Nu eiseres verder geen enkel bewijs heeft overgelegd van wederuitvoer van de goederen, is zij niet geslaagd in haar bewijslast. Alleen al daarom kan haar beroep op artikel 124, eerste lid, aanhef en onderdeel k, niet slagen.
Over het tweede aspect, “gebruik” overweegt de rechtbank het volgende. Het Hof van Justitie heeft in voornoemde zaak Combinova AB, waarop eiseres zich beroept, voor recht verklaard dat artikel 124, eerste lid, aanhef en onderdeel k, van het DWU aldus moet worden uitgelegd dat het in deze bepaling bedoelde gebruik van goederen uitsluitend een gebruik betreft dat verder gaat dan de veredelingen waarvoor de douaneautoriteiten een vergunning hebben verleend in het kader van de regeling AV als bepaald in artikel 256 van het DWU. Door het plaatsen van goederen boven de in de vergunning AV toegestane hoeveelheid is één van de voorwaarden die zijn gesteld voor plaatsing van goederen onder een douaneregeling niet in acht genomen. Deze goederen zijn dus niet onder de regeling AV gebruikt. Het beroep op Combinova AB kan niet slagen
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de douaneschuld niet teniet kan gaan op grond van artikel 124, eerste lid, aanhef en onderdeel k van het DWU.

Conclusie en gevolgen

22. Gelet op het vorenoverwogene dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
Verzoek om vergoeding van immateriële schade
23. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, wordt indien de redelijke termijn is overschreden, behoudens bijzondere omstandigheden, verondersteld dat de belanghebbende immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie. Voor een uitspraak in eerste aanleg heeft te gelden dat deze niet binnen een redelijke termijn geschiedt indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak doet, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De termijn vangt als regel aan op het moment waarop verweerder het bezwaarschrift ontvangt. Indien de redelijke termijn is overschreden, dient als uitgangspunt voor de schadevergoeding een tarief te worden gehanteerd van € 500 per half jaar dat die termijn is overschreden, waarbij ter bepaling van de totale vergoeding de geconstateerde overschrijding naar boven wordt afgerond. Voor de behandeling van een bezwaar is een termijn van zes maanden redelijk en voor de behandeling van een beroep een termijn van anderhalf jaar. Bij meerdere zaken van een belanghebbende die gelijktijdig zijn behandeld en in hoofdzaak betrekking hebben op hetzelfde onderwerp, waarvan in het onderhavige geval sprake is, geldt dat slechts éénmaal een vergoeding wordt toegekend.
De berechting van deze zaken is aangevangen met de ontvangst van het eerste bezwaarschrift door verweerder op 23 december 2020 en is geëindigd met de uitspraak van de rechtbank op 7 december 2023. De voor de procedure in eerste aanleg in aanmerking te nemen termijn bedraagt derhalve afgerond 35 maanden. De redelijke termijn is daarom overschreden met afgerond twaalf maanden. Daarmee correspondeert een vergoeding van immateriële schade van € 1.000.
De overschrijding met afgerond elf maanden is volledig toe te rekenen aan de beroepsfase. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de rechtbank de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding van in totaal € 1.000 voor de twee samenhangende zaken.
Proceskosten en griffierecht24. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 209,25 (1 punt voor het indienen van het verzoek om schadevergoeding met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 0,25, nu de proceskostenvergoeding uitsluitend wordt toegekend vanwege de vergoeding van door eiseres geleden immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn, vgl. het arrest van de Hoge Raad van 10 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1526). De Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) zal de proceskosten betalen en het griffierecht van eiseres vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • veroordeelt de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) tot vergoeding aan eiseres van de aan de beroepsfase toerekenbare immateriële schade vastgesteld op een bedrag van € 1.000;
  • veroordeelt de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 209,25; en
  • draagt de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) op het betaalde griffierecht aan eiseres te vergoeden tot een bedrag van € 365.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Richters, voorzitter, mr. dr. C.A. Schreuder, en mr. W.M.C. Schipper, leden, in aanwezigheid van mr. W.G. van Gastelen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 december 2023.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de douanekamer van het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam, waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Amsterdam vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.