ECLI:NL:RBNHO:2023:9147

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 juli 2023
Publicatiedatum
14 september 2023
Zaaknummer
22-5560
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA aanvraag wegens onzorgvuldig onderzoek en schending hoorplicht

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een WIA-uitkering beoordeeld. Eiseres had haar aanvraag op 6 mei 2021 ingediend, maar deze werd afgewezen door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) op basis van een medisch rapport dat niet zorgvuldig tot stand was gekomen. Eiseres had eerder een Ziektewet-uitkering ontvangen, maar na een beoordeling door een verzekeringsarts werd geconcludeerd dat zij niet voldeed aan de criteria voor een WIA-uitkering. Eiseres maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar de hoorzitting verliep problematisch, wat leidde tot haar vroegtijdige vertrek. De rechtbank oordeelt dat de hoorplicht is geschonden en dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is uitgevoerd, omdat eiseres niet fysiek is onderzocht door een verzekeringsarts. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het UWV op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij een zorgvuldige medische beoordeling moet plaatsvinden. Eiseres krijgt haar griffierecht terugbetaald en het UWV moet ook de proceskosten vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/5660

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juli 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. T.E. van der Bent),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. E.F. de Roy van Zuydewijn).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
1.2.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 16 juli 2021 (het primaire besluit) afgewezen. Met het bestreden besluit van 16 augustus 2022 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.3.
Eiseres heeft beroep aangetekend tegen het bestreden besluit. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Vervolgens heeft eiseres een rapport van verzekeringsarts De Vries van medisch adviesbureau 1MA toegezonden. Verweerder heeft een reactie daarop van de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan de rechtbank gestuurd.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 24 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigde van eiseres. Verweerder heeft met een brief meegedeeld zich wegens een gebrek aan zittingscapaciteit niet te laten vertegenwoordigen bij de zitting. De rechtbank heeft deze brief pas na de zitting onder ogen gekregen.
1.5.
Aan het eind van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek niet gesloten. Zij heeft verweerder schriftelijk een aantal vragen voorgelegd. Met een brief van 4 april 2023 heeft eiseres, zoals op zitting besproken, nog een bijlage bij het rapport van verzekeringsarts De Vries aan de rechtbank gezonden. De rechtbank heeft deze met een brief van 5 april 2023 aan verweerder gestuurd. Verweerder heeft met een brief van 5 april 2023 op de door de rechtbank gestelde vragen gereageerd. Eiseres heeft vervolgens een schriftelijke reactie op de antwoorden van verweerder aan de rechtbank gezonden.

Totstandkoming van het besluit

2.
2.1.
Eiseres werkte voor twintig uur per week als groepsleider in de gehandicaptenzorg. Voor dit werk heeft zij zich op 20 februari 2019 ziekgemeld vanwege klachten van burn-out en een angststoornis. Per 31 maart 2019 is haar arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd geëindigd.
2.2.
Met een besluit van 18 april 2019 heeft verweerder aan eiseres met ingang van 1 april 2019 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Bij de
Eerstejaars ZW-beoordeling heeft verweerder geconcludeerd dat eiseres op 19 februari 2020 minder dan 65% kon verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd, zodat haar ZW-uitkering ongewijzigd bleef.
2.3.
Op 6 mei 2021 heeft eiseres een WIA-uitkering aangevraagd. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres beoordeeld. Een verzekeringsarts van verweerder heeft eiseres gesproken in een telefonisch spreekuur. Ook heeft hij het dossier bestudeerd. In zijn medisch onderzoeksverslag van 1 juli 2021 heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat eiseres niet voldeed aan de criteria voor Geen Benutbare Mogelijkheden, maar dat er wel sprake was van verminderde benutbare mogelijkheden als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek. De verzekeringsarts heeft een functionele mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld waarbij beperkingen zijn aangenomen in de rubrieken persoonlijk functioneren en sociaal functioneren. Uitgaande van de FML heeft de arbeidsdeskundige de arbeidsongeschiktheid van eiseres vastgesteld op 31,21%. Omdat dit minder is dan 35% heeft verweerder eiseres met het primaire besluit meegedeeld dat zij geen WIA-uitkering krijgt.
2.4.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt. Daarbij heeft zij ook aangegeven dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met haar fysieke klachten zoals rugklachten. Verweerder heeft eiseres uitgenodigd voor een hoorzitting op 14 juni 2022. Eiseres is met haar moeder en met haar gemachtigde naar de hoorzitting gekomen. Aan het begin van de hoorzitting heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevraagd of, gelet op corona, alle personen wel bij de hoorzitting aanwezig moesten zijn. Na overleg is de hoorzitting verder gegaan met alle aanwezigen. Toen de gemachtigde van eiseres de actuele situatie van eiseres toelichtte, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangegeven dat gekeken moet worden naar de medische situatie per 17 februari 2021. Daardoor kregen eiseres en haar gemachtigde het gevoel dat eiseres geen eerlijke kans kreeg daadwerkelijk te worden gehoord. Dit leidde tot veel emoties bij eiseres. Daarop hebben eiseres en haar gemachtigde besloten de hoorzitting verlaten. Zij hebben verweerder gevraagd een nieuwe hoorzitting in te plannen met een andere verzekeringsarts.
2.5.
Na afloop van de bespreking hebben eiseres en haar gemachtigde bij verweerder klachten ingediend over de gang van zaken. De regionaal klachtenadviseur van verweerder heeft met een brief van 12 juli 2022 op de klachten gereageerd. Daarbij heeft zij meegedeeld dat er geen nieuwe hoorzitting komt omdat verweerder aan de hoorplicht heeft voldaan.
2.6.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens geconcludeerd dat er per de datum in geding geen objectiveerbare medische redenen waren om de FML te herzien. Uitgaande van de ongewijzigde FML heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vastgesteld dat eerder als passend aangemerkte functies nog steeds passend waren en dat het arbeidsongeschiktheidspercentage ongewijzigd 31,21% was.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of verweerder op juiste gronden is gebleven bij de weigering om eiseres een WIA-uitkering toe te kennen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is. Het door de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgestelde rapport, waarop verweerder het bestreden besluit heeft gebaseerd, is niet voldoende zorgvuldig tot stand gekomen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft verweerder de hoorplicht geschonden?
5.1.
Eiseres betoogt dat verweerder haar onvoldoende in de gelegenheid heeft gesteld om haar bezwaar mondeling toe te lichten. De hoorzitting verliep bijzonder slecht. Eiseres was in tranen en heeft de hoorzitting samen met haar moeder moeten verlaten. Verweerder heeft ten onrechte geweigerd een nieuwe hoorzitting in te plannen. Geen van de situaties waarin het horen op grond van de wet achterwege kan blijven, heeft zich voorgedaan. Eiseres heeft in ieder geval niet afgezien van een hoorzitting. Zij heeft juist gevraagd om een nieuwe hoorzitting met een andere verzekeringsarts.
5.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres in de hoorzitting van 14 juni 2021 voldoende in de gelegenheid is gesteld om haar bezwaar toe te lichten. Eiseres en haar gemachtigde hebben er zelf voor gekozen om de hoorzitting vroegtijdig te verlaten. In een dergelijke situatie kan niet worden volgehouden dat eiseres ten onrechte niet is gehoord.
5.3.
Het betoog van eiseres slaagt niet. Als uitgangspunt geldt dat een bestuursorgaan de belanghebbenden in staat stelt te worden gehoord voordat op het bezwaar wordt beslist. [1] Niet in geschil is dat verweerder eiseres heeft uitgenodigd voor een hoorzitting op 14 juni 2021, dat eiseres met haar moeder en haar gemachtigde heeft deelgenomen aan die hoorzitting en dat de gemachtigde van eiseres daarbij het bezwaar (in ieder geval deels) heeft toegelicht. Niet gebleken is dat eiseres daarbij feitelijk niet voldoende in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord. De mededeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat voor het bezwaar moet worden gekeken naar de medische situatie per 17 februari 2021 is niet onjuist. Daaruit blijkt, ook in combinatie met de voorafgaande discussie of het in coronatijd wenselijk was dat van de zijde van eiseres drie personen bij het gesprek aanwezig zouden zijn, niet van een vooringenomenheid. Van een zodanige vooringenomenheid dat geoordeeld moet worden dat eiseres onvoldoende gelegenheid is geboden te worden gehoord, is dan ook geen sprake. Dat eiseres om een nieuwe hoorzitting heeft gevraagd, maakt dat niet anders.
Is het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig geweest?
6.1.
Eiseres betoogt dat zij ten onrechte niet is onderzocht door een verzekeringsarts en voert het volgende aan. Er is niet voldaan aan de voorwaarden die de Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft gesteld in zijn uitspraak van 23 juni 2021 [2] . Bij de behandeling van de aanvraag is er geen fysiek spreekuurcontact geweest met een verzekeringsarts. Daarom had zij in bezwaar door een verzekeringsarts bezwaar en beroep moeten worden onderzocht tijdens een fysiek spreekuurcontact. Dat is niet gebeurd. Een hoorzitting kan namelijk niet als medisch onderzoek worden aangemerkt. Dat eiseres niet door een verzekeringsarts bezwaar en beroep is onderzocht maakt het bestreden besluit gebrekkig. Eiseres vraagt verweerder het medische onderzoek alsnog uit te laten voeren.
6.2.
Verweerder brengt naar voren dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiseres op de hoorzitting heeft gezien. Doordat eiseres er zelf voor heeft gekozen om vroegtijdig te vertrekken, heeft de medische heroverweging plaatsgevonden op basis van de indrukken die de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft opgedaan tijdens de hoorzitting, de ter beschikking staande medische stukken en het medisch onderzoek dat bij de aanvraag is gedaan. Bij de keuze van eiseres om vroegtijdig te vertrekken moet het voor haar rekening en risico komen dat er in bezwaar geen spreekuurcontact is geweest. Daarbij komt dat de primaire verzekeringsarts een telefonisch spreekuur heeft gehad met eiseres. Ook een telefonisch spreekuur, kan volgens de CRvB gelden als een spreekuurcontact, aldus nog steeds verweerder. [3]
6.
6.3.1.
Het betoog van eiseres slaagt. Verweerder mag zijn besluitvorming baseren op door de verzekeringsarts opgestelde rapporten, als deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. [4] Het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is in het geval van eiseres echter niet op zorgvuldige wijze tot stand gekomen omdat in dat rapport niet is gemotiveerd waarom van een fysiek of lichamelijk onderzoek kon worden afgezien.
6.3.2.
Uit vaste rechtspraak van de CRvB volgt dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming in bezwaar met zich brengt dat in situaties waarin de medische grondslag van het besluit gemotiveerd wordt betwist en waarin in de primaire fase geen sprake is geweest van een spreekuurcontact met een geregistreerde verzekeringsarts, uitgangspunt is dat in de bezwaarfase de betrokkene door een bezwaarverzekeringsarts in een spreekuurcontact wordt gezien en onderzocht. Daarbij geldt dat een hoorzitting niet kan worden gelijkgesteld met (de beslotenheid van) een spreekuur. [5] Dit neemt echter niet weg dat zich bijzondere situaties kunnen voordoen waarbij na de hoorzitting een compleet beeld bestaat van de beperkingen en aan een apart, aansluitend spreekuur geen behoefte meer bestaat. [6] Een spreekuur zal meestal in fysieke vorm plaatsvinden, maar ook een spreekuur dat telefonisch of met behulp van een beeldverbinding is verricht, kan een spreekuurcontact als hiervoor bedoeld zijn. Ook bij een telefonisch spreekuur geldt echter dat het onderzoek zorgvuldig moet zijn. Zo nodig zal de verzekeringsarts bezwaar en beroep in dat geval moeten kunnen motiveren waarom van een fysiek (lichamelijk en/of psychisch) onderzoek kon worden afgezien. [7]
6.3.3.
In het medisch onderzoeksverslag van 1 juli 2021 staat dat eiseres op die dag een spreekuur heeft gehad met verzekeringsarts Yalcin. Het spreekuur vond in overleg met eiseres telefonisch plaats om het risico van (corona-)besmetting te verminderen. Onder het kopje
Bevindingen uit onderzoekstaat:
Algemene indruk
Tel SU
Psychisch onderzoek
Tel SU
Lichamelijk onderzoek
Tel SU
Hieruit komt naar voren dat de primaire verzekeringsarts eiseres in het telefonisch spreekuur niet heeft onderzocht. Omdat eiseres de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd heeft betwist, moest eiseres in beginsel door de verzekeringsarts bezwaar en beroep worden gezien en onderzocht in een spreekuurcontact.
6.3.4.
Dit spreekuurcontact is er niet geweest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de medische rapportage in bezwaarschriftprocedure van 10 augustus 2022 weliswaar een aantal onderzoeksbevindingen vastgelegd, maar dit zijn waarnemingen die zij heeft gedaan bij de (vroegtijdig afgebroken) hoorzitting. Bij de onderzoeksbevindingen geeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep onder meer aan dat er geen lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden omdat de psychische problematiek op de voorgrond staat. Vervolgens zet zij haar indruk van de psyche uiteen. Dat na de hoorzitting een compleet beeld bestond van de beperkingen zodat aan een apart spreekuur geen behoefte meer was, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep, ook in de beroepsprocedure, echter niet gesteld of onderbouwd. Ook anderszins heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet gemotiveerd waarom van een fysiek (lichamelijk en/of psychisch) onderzoek kon worden afgezien.
6.3.5.
In reactie op een na de zitting door de rechtbank gestelde vraag heeft verweerder in zijn brief van 5 april 2023 meegedeeld dat hij niet bewust heeft geoordeeld dat een spreekuurcontact achterwege kon blijven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is door het vroegtijdige vertrek van eiseres bij de hoorzitting namelijk buiten staat gesteld om die beoordeling te kunnen maken. Voor zover verweerder daarmee bedoeld te zeggen dat een spreekuurcontact achterwege kon blijven omdat eiseres, naar verweerder stelt, daaraan onvoldoende heeft meegewerkt, volgt de rechtbank verweerder daarin niet. Voor dergelijke gevallen geeft artikel 46a van de WIA een specifieke regeling. Op grond van deze regeling blijven aanspraken op een uitkering buiten beschouwing zolang het recht op uitkering niet kan worden vastgesteld omdat de betrokkene niet meewerkt. Verweerder heeft de aanspraken van eiseres echter niet op grond van 46a van de WIA afgewezen. Hij heeft het medische rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag gelegd aan het bestreden besluit. Omdat dit rapport tot stand is gekomen zonder spreekuurcontact en zonder dat de verzekeringsarts heeft gemotiveerd waarom van een fysiek (lichamelijk en/of psychisch) onderzoek kon worden afgezien, is het niet zorgvuldig tot stand gekomen.
Hierbij overweegt de rechtbank nog dat niet duidelijk is waarop verweerder zijn aanname dat eiseres niet wilde meewerken aan een spreekuurcontact heeft gebaseerd. De omstandigheid dat eiseres de hoorzitting bij de oplopende emoties vroegtijdig heeft verlaten, brengt niet automatisch met zich dat zij niet bereid was mee te werken aan een medisch onderzoek.
7. Omdat het beroep al om deze reden gegrond wordt verklaard, komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van de andere beroepsgronden van eiseres. Omdat de rechtbank verweerder zal opdragen om een nieuw besluit te nemen wordt het verzoek een deskundige te benoemen afgewezen.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond. Uit 6.3.3. tot en met 6.3.5. volgt dat het (medisch) onderzoek onvoldoende zorgvuldig is geweest. De conclusies uit dat onderzoek zijn daarmee niet toereikend gemotiveerd, zodat het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen, omdat het niet met de nodige zorgvuldigheid is voorbereid. De rechtbank ziet, gelet op de aard van het gebrek, geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Gelet op de aard en de omvang van het door verweerder te verrichten nader onderzoek, ziet de rechtbank ook geen ruimte voor toepassing van artikel 8:51a van de Awb (de bestuurlijke lus). Verweerder moet nogmaals een medische beoordeling doen, waarbij een psychisch en lichamelijk onderzoek moet plaatsvinden, dat betrekking heeft op de datum in geding van 17 februari 2021. Daarbij moet ook het rapport van verzekeringsarts De Vries van 15 maart 2023 worden betrokken. Na het medisch onderzoek moet verweerder, als dat nodig is, de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een nieuwe arbeidskundige beoordeling laten uitvoeren. Op grond van de verkregen onderzoeksgegevens moet verweerder vervolgens een nieuw besluit op het bezwaar nemen. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
Griffierecht
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 50,- vergoedt.
Proceskostenvergoeding
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder ook de proceskosten in het beroep aan eiseres vergoeden.
10.1.
De kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.674,-. De bijstand van de gemachtigde in de beroepsprocedure geeft twee punten (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting). Die punten hebben een waarde per punt van € 837,- bij een wegingsfactor 1.
10.2.1.
Eiseres verzoekt ook om vergoeding van een bedrag van € 2.636,40 exclusief BTW aan deskundigenkosten voor het inschakelen van een verzekeringsarts van 1MA. Ter onderbouwing van dit verzoek heeft eiseres een specificatie toegezonden waarop de werkzaamheden staan vermeld, met het aantal gewerkte uren en het uurtarief.
10.2.2.
De kosten voor het inschakelen van een deskundige komen voor vergoeding in aanmerking als het inroepen van die deskundige redelijk was en de deskundigenkosten zelf redelijk zijn.
10.2.3.
Voor de vraag of het inroepen van een deskundige in deze zaak redelijk was, kan in het algemeen als maatstaf worden gehanteerd of degene die deze deskundige heeft ingeschakeld, gezien de feiten en omstandigheden zoals die bestonden ten tijde van inroeping, ervan uit mocht gaan dat de deskundige een relevante bijdrage zou leveren aan een voor hem gunstige beantwoording door de rechter van een voor de uitkomst van het geschil mogelijk relevante vraag. De rechtbank is van oordeel dat aan deze maatstaf is voldaan. Eiseres heeft verzekeringsarts De Vries ingeschakeld om zich uit te laten over de beperkingen van eiseres en over de FML van 1 juli 2021 die verweerder heeft gebruikt om tot het bestreden besluit te komen. In dit beroep betoogt eiseres onder meer dat zij meer beperkt is dan verweerder heeft aangenomen. Eiseres mocht ervan uitgaan dat het schriftelijke rapport van verzekeringsarts De Vries een relevante bijdrage zou kunnen leveren aan een voor haar gunstige beantwoording van de vraag of verweerder haar beperkingen heeft vastgesteld.
10.2.4.
De rechtbank is verder van oordeel dat voor een deel van de posten op de factuur van 1MA is voldaan aan de voorwaarde dat de kosten redelijk zijn. Uit de factuur van 15 maart 2023 blijkt dat medisch adviesbureau 1MA een bedrag van € 2.636,40 (exclusief BTW) in rekening heeft gebracht. Deze kosten zijn als volgt gespecificeerd:

OmschrijvingAantal/MinBedrag

Dossieraanmaak en planning 200 € 292,00
Dossierstudie, onderzoek en reistijd 285 € 1.077,30
Rapportage deel 1 (en deel 2) 285 € 1.077,30
Inzage- en correctierecht 100 € 146,00
Afronding rapportage 30 € 43,80
Gelet op de omschrijvingen en de lagere uurtarieven gaat de rechtbank ervan uit dat de posten dossieraanmaak en planning, inzage- en correctierecht en afronding rapportage administratiekosten betreffen. Deze komen niet voor vergoeding in aanmerking. [8] De twee andere posten komen in beginsel wel voor vergoeding in aanmerking. Er bestaat geen aanleiding om voor vergoeding een ander tarief te hanteren dan het in artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (Bts) opgenomen maximale uurtarief. Dit uurtarief bedraagt € 142,75.
Voor de posten Dossierstudie, onderzoek en reistijd en Rapportage deel 1 (en deel 2) heeft 1MA een uurtarief in rekening gebracht van € 226,80 exclusief BTW. Dit tarief komt niet voor volledige vergoeding in aanmerking. Voor elk van beide posten kent de rechtbank een vergoeding toe naar het maximale uurtarief van 142,75. Dit geeft een vergoeding voor elk van beide posten van € 678,06 exclusief BTW. Vermeerderd met 21% BTW komt dit neer op een totaalbedrag voor de twee posten van € 1.640,90.
10.3.
De totale proceskostenvergoeding omvat daarmee een vergoeding van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand van € 1.674,- en een vergoeding van de kosten van de ingeschakelde verzekeringsarts van € 1.640,90. In totaal bedraagt de proceskostenvergoeding daarom € 3.314,90 inclusief omzetbelasting.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 16 augustus 2022;
  • draagt verweerder op binnen acht weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 50,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 3.314,90.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A. Hoogkamer, rechter, in aanwezigheid van
mr. F. Vermeij, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Daarbij verwijst verweerder naar de uitspraak van de CRvB van 18 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:104.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 29 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4449.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 19 juni 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1991 en de uitspraak van de CRvB van 13 juni 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1554.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 16 mei 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1393 en de uitspraak van de CRvB van 18 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:104.
7.Zie de uitspraak van de CRvB van 18 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:104.
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 18 juni 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1272.