In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. Appellante, die voor 24 uur per week als medewerkster callcenter werkte, had zich ziekgemeld na beëindiging van haar dienstverband en ontving uitkeringen op grond van de Ziektewet (ZW) en de Werkloosheidswet (WW). Na een verzekeringsgeneeskundig onderzoek in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) werd vastgesteld dat appellante ongeschikt was voor haar maatgevende arbeid, maar geschikt voor andere functies. Het Uwv concludeerde dat appellante per 18 mei 2018 geen recht meer had op een ZW-uitkering, omdat zij meer dan 65% van haar maatmanloon kon verdienen. Dit besluit werd in bezwaar door het Uwv gehandhaafd, maar de rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond.
In hoger beroep betwistte appellante de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek, omdat er geen spreekuurcontact had plaatsgevonden met een geregistreerde verzekeringsarts. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was uitgevoerd, omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet voldoende had gemotiveerd waarom een spreekuurcontact niet nodig was. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en verklaarde het beroep van appellante gegrond, waardoor het Uwv werd opgedragen om de gebreken in het bestreden besluit te herstellen. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 3.036,-.