ECLI:NL:CRVB:2014:4449

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 december 2014
Publicatiedatum
30 december 2014
Zaaknummer
13-2761 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Riphagen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wajong-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidseisen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, geboren in 1993, had verzocht om een Wajong-uitkering, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat hij in staat was om gedurende 52 weken na zijn zeventiende verjaardag meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen. Het bezwaar van de appellant tegen dit besluit werd ongegrond verklaard door het Uwv.

De rechtbank had in haar eerdere uitspraak het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit eveneens ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde de appellant aan dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aangepast moest worden op basis van psychologisch onderzoek door drs. E.M. Kerssemakers. De appellant betwistte niet dat de anamnestische gegevens in de rapporten van de verzekeringsartsen en Kerssemakers niet wezenlijk verschilden, maar stelde dat er verschillende conclusies uit getrokken werden. Hij verzocht om de benoeming van een onafhankelijke deskundige.

De Raad oordeelde dat de rechtbank de aanvraag van de appellant terecht had beoordeeld aan de hand van de Wet Wajong, en dat de rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig waren opgesteld. De Raad concludeerde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat het Uwv het bestreden besluit niet op deze rapporten had kunnen baseren. De argumenten van de appellant met betrekking tot de medische grondslag van het besluit werden als onvoldoende beschouwd. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees het verzoek om vergoeding van wettelijke rente en proceskosten af.

Uitspraak

13/2761 WWAJ
Datum uitspraak: 29 december 2014
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
16 mei 2013, 13/409 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellant zijn bij brief van 6 november 2014 nadere stukken ingediend, waarop de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij rapport van 13 november 2014 heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2014. Appellant is verschenen met bijstand van mr. S.J.L.M. van den Reek, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.M. Maas.

OVERWEGINGEN

1. Bij besluit van 16 augustus 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant, geboren
[inh] 1993, geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) omdat hij in staat wordt geacht gedurende 52 weken na zijn zeventiende verjaardag met arbeid meer dan 75% van het maatmaninkomen te kunnen verdienen. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 24 december 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep onder meer aangevoerd dat, gelet op het psychologisch onderzoek van klinisch psycholoog/psychotherapeut drs. E.M. Kerssemakers, de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aangepast moet worden op onder andere de onderdelen 1.1, vasthouden van de aandacht, 1.7, handelingstempo en 2.9, samenwerken met anderen. Dat de anamnestische gegevens in het rapport van Kerssemakers en die van de verzekeringsartsen niet wezenlijk verschillen, zoals de rechtbank heeft opgemerkt, wordt niet betwist, maar dat laat onverlet dat er wel verschillende conclusies uit getrokken zijn. Gezien de tegenstrijdige conclusies van de verzekeringsartsen en de behandelend sector verzoekt appellant een onafhankelijk deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
De rechtbank heeft de aanvraag van appellant terecht beoordeeld aan de hand van de bepalingen van hoofdstuk 2 van de met ingang van 1 januari 2010 geldende Wet Wajong, nu appellant zijn aanvraag na 1 januari 2010 heeft ingediend.
4.2.
Ingevolge artikel 2:15, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet Wajong heeft de jonggehandicapte op aanvraag recht op arbeidsondersteuning op grond van hoofdstuk 2 van deze wet, indien hij sinds de dag waarop hij jonggehandicapte werd niet in staat is gebleven meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen.
4.3.
In artikel 2:3, eerste lid, van de Wet Wajong is bepaald dat als jonggehandicapte moet worden aangemerkt de ingezetene die aansluitend op zijn 17e verjaardag gedurende
52 weken als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek niet in staat is geweest met arbeid meer dan 75% te verdienen van het maatmaninkomen. Dit betekent dat de in dit geding te beantwoorden vraag is of de gebeurtenissen uit de jeugd van appellant ertoe hebben geleid dat hij (al) vanaf zijn 17e verjaardag en nadien 52 weken buiten staat is geweest 75% van het maatmanloon te verdienen.
4.4.
Aan rapporten opgesteld door een (bezwaar)verzekeringsarts komt, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen inconsistenties bevatten en concludent zijn, naar vaste rechtspraak van de Raad een bijzondere waarde toe in die zin, dat het Uwv zijn besluiten omtrent de arbeidsongeschiktheid van een betrokkene op dit soort rapporten mag baseren. Dit betekent echter niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep of in hoger beroep niet aantastbaar zijn. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, inconsistenties bevatten, niet concludent zijn, dan wel dat de in de rapportages gegeven beoordeling onjuist is (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 6 augustus 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2670).
4.5.
Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit, vormt onvoldoende reden om van het oordeel van de rechtbank, neergelegd in de aangevallen uitspraak, af te wijken. Dit oordeel en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden dan ook onderschreven. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat het Uwv het bestreden besluit niet heeft kunnen baseren op de rapporten van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De beroepsgrond van appellant dat gelet op het psychologisch onderzoek van klinisch psycholoog/psychotherapeut drs. E.M. Kerssemakers, dat dateert van februari/maart 2013, de FML aangepast moet worden slaagt niet. In de FML zijn immers beperkingen opgenomen op de onderdelen 1.1, vasthouden aandacht, normaal, kan de aandacht gedurende minstens een half uur richten op één informatiebron, met toelichting: ‘werkzaamheden welke een hoge mate van concentratie vergen (boven CBBS norm) in combinatie met het optreden van ernstige gevolgen bij het maken van fouten zijn niet te duiden’; 1.9.7, aangewezen op werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken; 1.9.8, aangewezen op werk waarin geen hoog handelingstempo vereist is; 2.8, omgaan met conflicten, met toelichting: ‘beperkt voor arbeid waarbij conflicthantering in direct contact een beduidend deel uitmaakt’ en 2.11, specifieke overige beperkingen, werkzaamheden welke een zeer hoge mate van onderling menselijk vertrouwen vergen zijn, wegens zijn gebrek aan vertrouwen in anderen, bij hem niet te duiden. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de anamnestische gegevens van de verzekeringsartsen en die van psycholoog Kerssemakers niet wezenlijk verschillen en dat ook de verzekeringsartsen blijkens de FML rekening hebben gehouden met appellants beperkingen in persoonlijk en sociaal functioneren en het vasthouden van een hoge mate van aandacht dan wel concentratie, welke beperkingen deels samenvallen met de door Kerssemakers genoemde aandachtspunten. Appellant heeft niet afdoende onderbouwd dat in de FML in onvoldoende mate met zijn beperkingen rekening is gehouden. Voor zover hij daarbij heeft beoogd te wijzen op de door Kerssemakers uitgevoerde testen met betrekking tot de volgehouden en gerichte aandacht, moet worden opgemerkt dat de resultaten van dergelijke testen met terughoudendheid moeten worden bezien en dat deze slechts meegewogen kunnen worden indien deze resultaten via specialistische rapporten terug te voeren zijn op objectief medisch vastgestelde stoornissen. Daarbij acht de Raad van belang dat het de tot de specifieke deskundigheid van een verzekeringsarts behoort om de medische beperkingen van een betrokkene te vertalen in een FML (zie bijvoorbeeld de uitspraak van
11 december 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK6471).
4.6.
Appellant heeft bij brief van 6 november 2014 stukken ingezonden ter onderbouwing van zijn stelling dat langdurig gamen, hetgeen hij blijkens verschillende rapporten thuis doet, niet in de weg staat aan de door hem bepleite aanscherping van beperkingen op het vlak van het verdelen van aandacht dan wel concentratie. Maar ook verondersteld dat deze stelling juist is, dan blijft gelden dat voor het aannemen van meer of sterkere beperkingen op de genoemde punten geen objectief medische basis aanwezig is.
4.7.
Voor het benoemen van een deskundige ziet de Raad, gelet op het voorgaande, geen aanleiding.
4.8.
Voorts heeft de rechtbank in de aangevallen terecht en gemotiveerd overwogen geen grond te zien voor het oordeel dat de voor appellant geselecteerde functies niet geschikt zijn. De Raad wijst daarbij ook op het rapport van 28 maart 2013 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
4.9.
Gezien hetgeen hiervoor is overwogen slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Bij deze uitspraak is voor een veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente geen aanleiding.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door J. Riphagen, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 december 2014.
(getekend) J. Riphagen
(getekend) V. van Rij
JvC