Uitspraak
15 juli 2019, 19/307 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. J.W. Aartsen, hoger beroep ingesteld tegen de gewijzigde beslissing op bezwaar van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 18 februari 2020. De rechtbank Midden-Nederland had eerder op 15 juli 2019 een uitspraak gedaan in de zaak met nummer 19/307. Appellante trok het hoger beroep in op 28 februari 2020, omdat het Uwv met de gewijzigde beslissing op bezwaar tegemoet was gekomen aan haar bezwaren. Appellante verzocht de Raad om het Uwv te veroordelen in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat, op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de kosten als het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener. De Raad heeft geoordeeld dat het Uwv in de kosten van appellante moet worden veroordeeld, die in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs zijn gemaakt. De kosten zijn begroot op €525,- voor het indienen van het beroepschrift en €525,- voor het indienen van het hogerberoepschrift, wat resulteert in een totaal van €1.050,- voor verleende rechtsbijstand.
Daarnaast heeft de Raad de vordering van appellante voor de gemaakte kosten van €2.165,60 in verband met het ingebrachte rapport van het Expertise Instituut gedeeltelijk toegewezen. De Raad heeft geoordeeld dat de kosten voor de ingeschakelde deskundigen, die in totaal €1.677,06 bedragen, door het Uwv vergoed moeten worden. De uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van J.A. Achterberg als griffier, en is openbaar uitgesproken op 18 juni 2020.