11.4.Gelet op het bepaalde in artikel 1, tweede lid, aanhef en onder d, van de AOW geldt dit alles ook voor de situatie waarin betrokkenen een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan.
Is er sprake van duurzaam gescheiden leven?
12. Vaststaat dat eiser en eiseres op 10 juni 2020 een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan. Uitgangspunt is dan dat zij geen recht hebben op AOW-pensioen naar de norm voor een alleenstaande. Eisers beroepen zich erop dat zij duurzaam gescheiden leven en om die reden als ongehuwd in de zin van artikel 1, derde lid, aanhef en onder b van de AOW moeten worden aangemerkt.
13. Het beroep slaagt niet. Uit het onderzoek van verweerder en de daarin door eisers gegeven antwoorden op vragen kan niet ondubbelzinnig volgen dat sprake is van duurzaam gescheiden leven van eisers. Eisers hebben ter zitting bevestigd dat de door verweerder vastgestelde feiten en omstandigheden omtrent hun leefsituatie kloppen, met dien verstande dat zij elkaar niet wekelijks zien maar wel tweewekelijks. De stelling dat eisers geen kostenvoordeel genieten omdat zij niet samenwonen, leidt niet tot een ander oordeel. De omstandigheden dat geen sprake is van een gezamenlijke huishouding en dat er ook geen gezamenlijk hoofdverblijf is, en dat eisers ieder de eigen vaste lasten dragen voor hun eigen woning zijn voor de vraag of sprake is van duurzaam gescheiden leven niet van belang. Daar kan een bewuste keuze van eisers voor een LAT-relatie en hun beider voorkeur voor zelfstandigheid, niet aan afdoen. Eisers hebben óók bewust gekozen voor het aangaan van een geregistreerd partnerschap. De rechtbank volgt eisers niet in het betoog dat het aangaan van een geregistreerd partnerschap niet meer is geweest dan een administratieve handeling. Bij het geregistreerd partnerschap bestaat onder meer een wettelijke verplichting tot wederzijdse hulp en bijstand. Blijkens de toelichting van eisers ter zitting is de reden voor het aangaan van het geregistreerd partnerschap gelegen in de gunstige fiscale gevolgen die dat heeft bij de uitvoering van het legaat dat eiser ter begunstiging van de kleinkinderen van eiseres (ter aflossing van hun studieschuld) in zijn testament heeft opgenomen. Nog afgezien van het oordeel dat dit, hoewel niet rechtstreeks, duidt op een zekere mate van wederzijdse hulp en bijstand, stelt de rechtbank op basis van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden vast dat het contact tussen eisers méér betreft dan alleen het regelen van de erfenis van eiser. Op grond van die feiten en omstandigheden kan niet worden geconcludeerd dat sprake is van een situatie waarin eisers duurzaam gescheiden leven.
14. Al het hiervoor vermelde leidt tot de conclusie dat eisers terecht niet zijn aangemerkt als ongehuwd in de zin van artikel 1, derde lid, aanhef en onder b van de AOW.
Het beroep op het vertrouwensbeginsel
15. Deze beroepsgrond slaagt niet. Een beroep op het vertrouwensbeginsel kan volgens jurisprudentie van de CRvB alleen slagen als van de kant van het tot beslissen bevoegde orgaan uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezeggingen zijn gedaan, die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt.Eisers hebben gesteld dat een telefoongesprek heeft plaatsgevonden met een medewerker van de SVB waarin is meegedeeld dat het aangaan van een geregistreerd partnerschap geen gevolgen heeft voor het aan eisers toegekende AOW-pensioen. Verweerder betwist dat een dergelijke mededeling aan eisers is gedaan. Eiser hebben geen nadere onderbouwing van hun stelling ingediend. Dat leidt tot de conclusie dat niet is komen vast te staan dat sprake is van een ondubbelzinnige toezegging waarop eisers zich kunnen beroepen.
Het beroep op het evenredigheidsbeginsel
16. Het beroep op het evenredigheidsbeginsel slaagt evenmin. Aan de overheid komt op het gebied van de sociale verzekering een ruime beoordelingsmarge toe en het onderscheid in het geval van eisers, zo hier al sprake van is, is niet ongerechtvaardigd.Daarbij geldt dat het doel van het evenredigheidsbeginsel niet is gelegen in het tegengaan van nadelige gevolgen van een besluit, maar het voorkomen van onnodig nadelige gevolgen. De enkele stelling van eisers dat sprake is van financieel nadelige gevolgen voor hun AOW-uitkeringen is onvoldoende om te concluderen dat daarvan in dit geval sprake is. De stelling dat in het beleid van verweerder invulling wordt gegeven aan het begrip ‘duurzaam gescheiden leven’ die niet past bij de huidige verscheidenheid aan samenlevingsmogelijkheden, kan daarin geen verandering brengen. In dat verband wijst de rechtbank op de uitspraak van de CRvB van 14 april 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:821, waarin is overwogen dat naar het oordeel van de CRvB de wetgever op dit punt aan zet is. Herziening en terugvordering
17. Uit artikel 17a, eerste lid, aanhef en onder b, van de AOW volgt dat verweerder gehouden is een uitkering die ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, te herzien of in te trekken. Uitgangspunt van artikel 17a, eerste lid, van de AOW is volgens de wetsgeschiedenis, dat in alle gevallen correctie van fouten moet plaatsvinden, maar dat ook aangesloten moet worden bij het rechtszekerheidsbeginsel zoals dat in de rechtspraak is ontwikkeld. Verweerder heeft beleid ontwikkeld voor het terugkomen van besluiten ten nadele van een betrokkene met terugwerkende kracht dat ten tijde van het bestreden besluit is neergelegd in beleidsregel SB1078 (nader: het Beleid). Uitgangspunt van dit beleid is dat verweerder niet tot herziening of intrekking met terugwerkende kracht overgaat als de betrokkene al zijn verplichtingen is nagekomen en hij voorts niet heeft kunnen onderkennen dat de uitkering ten onrechte werd verleend.
18. Van een dergelijke situatie is in dit geval geen sprake. Eisers hebben redelijkerwijs moeten onderkennen dat zij ten onrechte in de periode in geding een pensioen naar de norm van een alleenstaande ontvingen. Eiser is in het toekenningsbesluit van 18 februari 2010 gewezen op de wijzigingen die hij moet melden waaronder het sluiten van een geregistreerd partnerschap. Zoals ook in het bestreden besluit gesteld en onweersproken is gebleven, heeft eiseres een dergelijke mededeling ontvangen in het besluit van 22 december 2015.
Zoals hiervoor overwogen hebben eisers niet aannemelijk gemaakt dat er sprake was van een toezegging door verweerder op grond waarvan zij er vanuit konden gaan dat zij wel recht had op een pensioen naar de norm voor een alleenstaande.
19. Verweerder kan op grond van zijn beleid de herziening matigen. Van deze mogelijkheid wordt gebruik gemaakt als de bijzondere omstandigheden van het geval tot het oordeel leiden dat een volledig terugwerkende kracht kennelijk onredelijk is. Bij de beoordeling of sprake is van kennelijke onredelijkheid wordt onder andere waarde gehecht aan de mate waarin aan de belanghebbende en aan verweerder een verwijt kan worden gemaakt. Ter zitting heeft verweerder erkend dat verweerder te laat heeft gereageerd op de melding vanuit de BRP dat eisers een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan. Eisers wordt weliswaar niet verweten dat zij de inlichtingenplicht hebben geschonden maar wel schending van de meldingsplicht. Gelet op de late reactie op de melding vanuit de BRP en de hoge leeftijd van eisers heeft verweerder zich ter zitting op het standpunt gesteld dat aanleiding bestaat om de bestreden besluiten te wijzigen in die zin dat de hoogte van het bedrag dat van eisers wordt teruggevorderd, wordt gematigd.
20. De rechtbank kan zich vinden in een matiging gelet op de hiervoor beschreven omstandigheden. Daarmee wordt voldoende rekening gehouden met alle gebleken feiten en omstandigheden van de beide gevallen en een dergelijke matiging past binnen het beleid van verweerder.
21. Het beroep van eisers ter zitting op de dringende redenen op grond waarvan van herziening en terugvordering moet worden afgezien, slaagt niet. Volgens jurisprudentie van de CRvB kunnen dringende redenen alleen gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid van de gevolgen die een herzieningsbesluit voor een betrokkene heeft.Ter zitting is verwezen naar de beroepsgronden en met name de hoogte van het bedrag dat maandelijks moet worden betaald. De door eisers ter zitting genoemde hoogte van het maandelijks terug te betalen bedrag levert geen dringende reden op op grond waarvan verweerder van herziening moet afzien. Ook van dringende redenen om van terugvordering van het resterende teveel betaalde bedrag af te zien, is niet gebleken.