ECLI:NL:RBNHO:2023:10910

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 november 2023
Publicatiedatum
30 oktober 2023
Zaaknummer
23_797
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening AOW-pensioen na geregistreerd partnerschap en duurzaam gescheiden leven

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland op 6 november 2023, wordt het beroep van eiser en eiseres tegen de herziening van hun AOW-pensioen beoordeeld. Eiser en eiseres, die een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan, ontvingen beiden AOW-pensioen naar de norm voor alleenstaanden. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) heeft echter besloten om hun pensioen te herzien naar de norm voor gehuwden, met terugvordering van te veel ontvangen bedragen. De rechtbank behandelt de vraag of er sprake is van duurzaam gescheiden leven, wat zou betekenen dat zij recht hebben op de norm voor alleenstaanden. De rechtbank concludeert dat, ondanks hun argumenten dat zij geen gezamenlijke huishouding voeren en financieel onafhankelijk zijn, de feiten en omstandigheden niet voldoende zijn om aan te tonen dat zij duurzaam gescheiden leven. De rechtbank oordeelt dat de SVB terecht heeft vastgesteld dat eisers recht hebben op AOW-pensioen naar de norm voor gehuwden. De rechtbank verklaart de beroepen gegrond, vernietigt de bestreden besluiten en draagt de SVB op om nieuwe besluiten te nemen waarin het standpunt ten aanzien van matiging tot uitdrukking komt. Tevens wordt de SVB veroordeeld in de proceskosten van eisers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 23/797 en HAA 23/815

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 november 2023 in de zaken tussen

[eiser] , uit [plaats 1] , eiser

[eiseres], uit [plaats 2] , eiseres
(gemachtigde: mr. J.S. Vlieger),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB), verweerder

(gemachtigde: mr. J.A.H. Koning).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser gericht tegen het primaire besluit van 19 mei 2022 tot herziening van zijn pensioen, dat hij op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) ontvangt, met ingang van 1 juli 2020, naar de norm voor gehuwden en de terugvordering over de periode juli 2020 tot en met april 2022 ten bedrage van € 9.434,56 (zaaknummer 23/797).
2. Eveneens beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres gericht tegen het primaire besluit van 23 mei 2022 tot herziening van haar pensioen, dat zij op grond van de AOW ontvangt, met ingang van 1 juli 2020, naar de norm voor gehuwden en de terugvordering over de periode juli 2020 tot en met mei 2022 ten bedrage van € 9.850,26 (zaaknummer 23/815).
3. Met de bestreden besluiten van 20 december 2022 op de bezwaren van eiser en eiseres is verweerder bij de primaire besluiten gebleven.
4. De rechtbank heeft de beroepen op 14 augustus 2023 op zitting gezamenlijk behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, eiseres, de gemachtigde van beiden, K. Trautwein en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van de bestreden besluiten

5. Aan eiser is met ingang van februari 2010 een AOW-pensioen toegekend naar de norm voor een alleenstaande omdat hij niet langer samenwoont.
6. Aan eiseres is met ingang van december 2006 een AOW-pensioen toegekend naar de norm voor gehuwden en met ingang van juli 2008 naar de norm van een alleenstaande.
7. Eiseres heeft op verzoek van verweerder een formulier ‘onderzoek woonsituatie’ ingevuld en ondertekend op 9 april 2022. Daarop heeft eiseres, voor zover van belang en samengevat weergegeven, onder meer ingevuld dat ze met eiser nog nooit heeft samengewoond en dat ze niet op één adres wonen omdat ze hun eigen woonadres hebben gehouden. Onder het kopje “noodzakelijke zorg” is ingevuld dat zij elkaar niet verzorgen omdat één van hen hulpbehoevend is. Onder het kopje “de situatie tussen u en uw partner” is ingevuld dat ze elkaar 5 keer bellen en dat ze elkaar wekelijks ontmoeten, dat ze samen op vakantie gaan, dat ze zich als stel aan anderen presenteren, dat ze anders dan voor noodzakelijke zorg samen activiteiten ondernemen zoals soms koken/samen eten, op bezoek gaan/bezoek ontvangen en uitstapjes maken als het zich voordoet. Verder is ingevuld dat ze 1 keer per 14 dagen bij elkaar thuis komen, dat zij bij elkaar in de woning overnachten als ze bij elkaar zijn, dat ze geen sleutel van elkaars woning hebben, dat ze geen onroerend goed bezitten waar ze samen eigenaar van zijn, dat ze elkaar verzorgen bij ziekte ook als de ander niet hulpbehoevend is, dat ze geen gezamenlijke bankrekening hebben, geen gemachtigde van elkaars rekening zijn, niet meebetalen aan de kosten van het levensonderhoud van de ander, geen fiscale partners zijn en geen levensverzekering op elkaars leven hebben afgesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Standpunt van verweerder
8.1.
Verweerder heeft in het bestreden besluit toegelicht dat indien sprake is van een huwelijk of een geregistreerd partnerschap, recht bestaat op een AOW-pensioen naar de norm voor gehuwden. Indien pensioengerechtigden getrouwd blijven maar apart gaan wonen, dan volgt uit verweerders Beleidsregels (SB1002) dat beiden afzonderlijk een AOW-pensioen naar de norm voor een alleenstaande kunnen ontvangen indien zij niet meer willen samenwonen en beiden een eigen leven leiden alsof er geen huwelijk of partnerschap meer is en zij niet van plan zijn om weer bij elkaar te gaan wonen. Dit moet naar buiten toe ook duidelijk blijken. In een dergelijk geval is sprake van duurzaam gescheiden leven.
Verder is toegelicht dat bij het aangaan van een geregistreerd partnerschap een gegevensuitwisseling plaatsvindt uit de basisregistratie personen (BRP). Verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat dit voor eisers wel is gebeurd maar dat deze melding niet tijdig door verweerder is verwerkt. Daardoor bleven eiser en eiseres ieder een AOW-pensioen ontvangen naar de norm voor een alleenstaande. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat het besluit tot herziening en terugvordering dat pas na 22 maanden is genomen, niet leidt tot rechtsonzekerheid omdat eisers ermee bekend zijn dat zij wijzigingen moeten doorgegeven die gevolgen kunnen hebben voor de hoogte van de AOW. Dit staat ook vermeld op de website van de SVB. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat geen sprake is van schending van de inlichtingenplicht door eisers, wel van schending van de meldingsplicht.
Verder is toegelicht dat naar aanleiding van de melding uit de BRP onderzoek is verricht naar de leefsituatie van eiser en eiseres met behulp van het formulier waarin eiseres haar leefsituatie heeft weergegeven. Verweerder heeft ter zitting opgemerkt dat destijds verzuimd is eiser een formulier toe te sturen, maar in de bezwaarfase is alsnog onderzoek verricht, ook naar de situatie van eiser, en hiermee is deze fout hersteld. Verweerder wijst erop dat eiser tijdens de hoorzitting in bezwaar heeft aangegeven dat hij het eens is met de antwoorden van eiseres in het formulier met de aanvulling van eiser dat zij zich meer presenteren als vrienden dan als partner of stel. Verder heeft eiser vermeld dat zij niet voor elkaar zorgen als één van hen ziek wordt hoewel eiseres hem weleens naar het ziekenhuis heeft gebracht maar dat zij dat ook voor de buurvrouw doet.
Verweerder heeft op basis van de door eiser en eiseres verstrekte informatie omtrent hun leefsituatie vastgesteld dat zij geen afzonderlijk leven leiden alsof er geen geregistreerd partnerschap is met als gevolg dat geen sprake is van duurzaam gescheiden leven. Zij hebben dan ook volgens verweerder geen recht op een AOW-pensioen naar de norm voor een alleenstaande.
8.2.
Ten aanzien van het beroep op het vertrouwensbeginsel heeft verweerder vastgesteld dat uit onderzoek is gebleken dat er geen registratie bestaat van een telefoongesprek met medewerkers en dat evenmin bekend is wat tijdens een gesprek met een medewerker van verweerder zou zijn besproken. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eisers niet schriftelijk ondubbelzinnig geïnformeerd zijn dat een geregistreerd partnerschap geen gevolgen zou hebben voor de hoogte van de AOW.
Standpunt van eisers
9.1.
Eisers hebben aangevoerd dat het aangaan van het geregistreerd partnerschap niet automatisch leidt tot een pensioen naar de norm voor gehuwden, omdat in dat geval sprake moet zijn van een gezamenlijke huishouding. Eisers hebben erop gewezen dat zij nooit hebben samengewoond. Er is ook geen sprake van een gezamenlijk hoofdverblijf. Beiden hebben een op eigen naam staande woning in eigendom, die vrij ter beschikking is, waarvan zij, ieder voor zich, volledig de eigen kosten en lasten dragen zoals hypotheek, energie, water en verzekeringen. Beiden staan ingeschreven in de BRP op het adres van hun eigen woning. Zij komen wel bij elkaar op bezoek en gaan meestal samen op vakantie, maar verblijven het grootste deel van de tijd ieder in hun eigen huis omdat zij aan hun zelfstandigheid zijn gehecht en de voorkeur geven aan een zogenoemde LAT-relatie.
Daarnaast hebben zij ter zitting bij de rechtbank benadrukt dat geen sprake is van wederzijdse zorg of financiële verstrengeling met elkaar. Zij hebben geen gezamenlijke rekening, geen levensverzekering, geen sleutel van elkaars woning, ze zijn geen fiscale partners en verlenen geen hulp aan elkaar bij ziekte. Verder hebben zij ter zitting toegelicht dat zij een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan om erfrechtelijke motieven, die eiser ook heeft opgenomen in zijn testament. Eisers hebben daarnaast aangevoerd dat het beleid van verweerder niet aansluit bij de mogelijke samenlevingsvormen in de huidige tijdsgeest. In dit kader doen eisers een beroep op het evenredigheidsbeginsel en voeren aan dat in strijd met artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is gehandeld. Eisers betogen dat het wringt dat een administratieve handeling als het huwelijk/geregistreerd partnerschap direct gevolgen heeft voor de AOW op het moment dat er geen feitelijke toestand is ingetreden die blijkens het beleid van verweerder normaal is bij een huwelijk. In het beleid van verweerder wordt volgens eisers een invulling gegeven aan het begrip ‘duurzaam gescheiden leven’, waarbij alle beoordelingspunten zo zijn geformuleerd alsof er ooit sprake is geweest van samenwonen maar dat dat om bepaalde redenen nu niet meer het geval is. Verder verwijzen eisers naar de Kamerstukken [1] met betrekking tot de toelichting bij de invoering van de AOW waarin gekozen is voor een verschil in pensioenbedrag tussen gehuwden en ongehuwden en het kostenvoordeel bij gehuwden waarvan eisers niet profiteren.
9.2.
Verder voeren eisers aan dat het 22 maanden na het aangaan van het geregistreerd partnerschap heeft geduurd voordat verweerder het primaire besluit nam. Zij verkeerden al die tijd in de veronderstelling dat de wijziging geen invloed zou hebben op hun AOW-pensioen en worden nu plotseling geconfronteerd met een hoog bedrag dat wordt herzien en teruggevorderd. Hierdoor verkeren zij in een onzekere rechtspositie. Zij hebben ter zitting ook in dit verband verwezen naar het evenredigheidsbeginsel en een beroep gedaan op de dringende reden.
9.3.
Eisers doen ook een beroep op het vertrouwensbeginsel. Zij hebben overleg gevoerd met een belastingconsulent, een notaris en telefonisch met een medewerker van de SVB over de eventuele gevolgen van een geregistreerd partnerschap. Uit deze gesprekken kwam naar voren – en door de medewerker van de SVB werd bevestigd – dat het alleenstaande pensioen niet gekort zou worden zolang zij geen gezamenlijke huishouding voerden.
9.4.
Eisers hebben ter zitting hun beroep op artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) ingetrokken.
Toetsingskader
10. In geschil is de vraag of verweerder terecht heeft vastgesteld dat eisers over bovengenoemde periode recht hebben op een AOW-pensioen naar de norm voor gehuwden in plaats van de norm voor een alleenstaande, omdat zij een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan, als gevolg waarvan hun AOW-pensioen is herzien en het bedrag dat zij te veel hebben ontvangen, is teruggevorderd.
11.1.
Op grond van artikel 1, tweede lid, aanhef en onder d van de AOW wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen gelijkgesteld met gehuwde: als partner geregistreerde.
Op grond van artikel 1, derde lid, aanhef en onder b van de AOW wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
11.2.
Voor gevallen waarin geen sprake is van een ongewilde verbreking van de huwelijkse samenleving legt de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [2] het begrip ‘duurzaam gescheiden leven’ als volgt uit. Gehuwde mensen leven pas duurzaam gescheiden als aan al de volgende voorwaarden is voldaan:
a. a) ten minste één van hen wil de huwelijkse samenleving verbreken;
b) ieder van hen leidt afzonderlijk een eigen leven alsof hij of zij niet met de ander is gehuwd;
c) ten minste één van hen bedoelt deze situatie als blijvend.
Dit zal moeten blijken uit de feitelijke omstandigheden.
11.3.
Verder is van belang dat op grond van vaste jurisprudentie van de CRvB de echtelijke samenleving kan bestaan zonder dat van samenwonen sprake is. [3] Ook kan vanaf de huwelijksdatum van duurzaam gescheiden leven worden gesproken, mits dat ondubbelzinnig uit de feiten en omstandigheden blijkt. [4]
De motieven op grond waarvan de echtelijke samenleving niet, nog niet, niet langer of niet opnieuw is verbroken, zijn voor de beoordeling van de vraag of sprake is van duurzaam gescheiden leven niet relevant. [5] Voor de beoordeling van de vraag of sprake is van een duurzaam gescheiden leven is ook niet van belang of betrokkenen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben.
11.4.
Gelet op het bepaalde in artikel 1, tweede lid, aanhef en onder d, van de AOW geldt dit alles ook voor de situatie waarin betrokkenen een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan.
Is er sprake van duurzaam gescheiden leven?
12. Vaststaat dat eiser en eiseres op 10 juni 2020 een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan. Uitgangspunt is dan dat zij geen recht hebben op AOW-pensioen naar de norm voor een alleenstaande. Eisers beroepen zich erop dat zij duurzaam gescheiden leven en om die reden als ongehuwd in de zin van artikel 1, derde lid, aanhef en onder b van de AOW moeten worden aangemerkt.
13. Het beroep slaagt niet. Uit het onderzoek van verweerder en de daarin door eisers gegeven antwoorden op vragen kan niet ondubbelzinnig volgen dat sprake is van duurzaam gescheiden leven van eisers. Eisers hebben ter zitting bevestigd dat de door verweerder vastgestelde feiten en omstandigheden omtrent hun leefsituatie kloppen, met dien verstande dat zij elkaar niet wekelijks zien maar wel tweewekelijks. De stelling dat eisers geen kostenvoordeel genieten omdat zij niet samenwonen, leidt niet tot een ander oordeel. De omstandigheden dat geen sprake is van een gezamenlijke huishouding en dat er ook geen gezamenlijk hoofdverblijf is, en dat eisers ieder de eigen vaste lasten dragen voor hun eigen woning zijn voor de vraag of sprake is van duurzaam gescheiden leven niet van belang. Daar kan een bewuste keuze van eisers voor een LAT-relatie en hun beider voorkeur voor zelfstandigheid, niet aan afdoen. Eisers hebben óók bewust gekozen voor het aangaan van een geregistreerd partnerschap. De rechtbank volgt eisers niet in het betoog dat het aangaan van een geregistreerd partnerschap niet meer is geweest dan een administratieve handeling. Bij het geregistreerd partnerschap bestaat onder meer een wettelijke verplichting tot wederzijdse hulp en bijstand. Blijkens de toelichting van eisers ter zitting is de reden voor het aangaan van het geregistreerd partnerschap gelegen in de gunstige fiscale gevolgen die dat heeft bij de uitvoering van het legaat dat eiser ter begunstiging van de kleinkinderen van eiseres (ter aflossing van hun studieschuld) in zijn testament heeft opgenomen. Nog afgezien van het oordeel dat dit, hoewel niet rechtstreeks, duidt op een zekere mate van wederzijdse hulp en bijstand, stelt de rechtbank op basis van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden vast dat het contact tussen eisers méér betreft dan alleen het regelen van de erfenis van eiser. Op grond van die feiten en omstandigheden kan niet worden geconcludeerd dat sprake is van een situatie waarin eisers duurzaam gescheiden leven.
14. Al het hiervoor vermelde leidt tot de conclusie dat eisers terecht niet zijn aangemerkt als ongehuwd in de zin van artikel 1, derde lid, aanhef en onder b van de AOW.
Het beroep op het vertrouwensbeginsel
15. Deze beroepsgrond slaagt niet. Een beroep op het vertrouwensbeginsel kan volgens jurisprudentie van de CRvB alleen slagen als van de kant van het tot beslissen bevoegde orgaan uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezeggingen zijn gedaan, die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. [6] Eisers hebben gesteld dat een telefoongesprek heeft plaatsgevonden met een medewerker van de SVB waarin is meegedeeld dat het aangaan van een geregistreerd partnerschap geen gevolgen heeft voor het aan eisers toegekende AOW-pensioen. Verweerder betwist dat een dergelijke mededeling aan eisers is gedaan. Eiser hebben geen nadere onderbouwing van hun stelling ingediend. Dat leidt tot de conclusie dat niet is komen vast te staan dat sprake is van een ondubbelzinnige toezegging waarop eisers zich kunnen beroepen.
Het beroep op het evenredigheidsbeginsel
16. Het beroep op het evenredigheidsbeginsel slaagt evenmin. Aan de overheid komt op het gebied van de sociale verzekering een ruime beoordelingsmarge toe en het onderscheid in het geval van eisers, zo hier al sprake van is, is niet ongerechtvaardigd. [7] Daarbij geldt dat het doel van het evenredigheidsbeginsel niet is gelegen in het tegengaan van nadelige gevolgen van een besluit, maar het voorkomen van onnodig nadelige gevolgen. De enkele stelling van eisers dat sprake is van financieel nadelige gevolgen voor hun AOW-uitkeringen is onvoldoende om te concluderen dat daarvan in dit geval sprake is. De stelling dat in het beleid van verweerder invulling wordt gegeven aan het begrip ‘duurzaam gescheiden leven’ die niet past bij de huidige verscheidenheid aan samenlevingsmogelijkheden, kan daarin geen verandering brengen. In dat verband wijst de rechtbank op de uitspraak van de CRvB van 14 april 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:821, waarin is overwogen dat naar het oordeel van de CRvB de wetgever op dit punt aan zet is.
Herziening en terugvordering
17. Uit artikel 17a, eerste lid, aanhef en onder b, van de AOW volgt dat verweerder gehouden is een uitkering die ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, te herzien of in te trekken. Uitgangspunt van artikel 17a, eerste lid, van de AOW is volgens de wetsgeschiedenis, dat in alle gevallen correctie van fouten moet plaatsvinden, maar dat ook aangesloten moet worden bij het rechtszekerheidsbeginsel zoals dat in de rechtspraak is ontwikkeld. Verweerder heeft beleid ontwikkeld voor het terugkomen van besluiten ten nadele van een betrokkene met terugwerkende kracht dat ten tijde van het bestreden besluit is neergelegd in beleidsregel SB1078 (nader: het Beleid). Uitgangspunt van dit beleid is dat verweerder niet tot herziening of intrekking met terugwerkende kracht overgaat als de betrokkene al zijn verplichtingen is nagekomen en hij voorts niet heeft kunnen onderkennen dat de uitkering ten onrechte werd verleend.
18. Van een dergelijke situatie is in dit geval geen sprake. Eisers hebben redelijkerwijs moeten onderkennen dat zij ten onrechte in de periode in geding een pensioen naar de norm van een alleenstaande ontvingen. Eiser is in het toekenningsbesluit van 18 februari 2010 gewezen op de wijzigingen die hij moet melden waaronder het sluiten van een geregistreerd partnerschap. Zoals ook in het bestreden besluit gesteld en onweersproken is gebleven, heeft eiseres een dergelijke mededeling ontvangen in het besluit van 22 december 2015.
Zoals hiervoor overwogen hebben eisers niet aannemelijk gemaakt dat er sprake was van een toezegging door verweerder op grond waarvan zij er vanuit konden gaan dat zij wel recht had op een pensioen naar de norm voor een alleenstaande.
19. Verweerder kan op grond van zijn beleid de herziening matigen. Van deze mogelijkheid wordt gebruik gemaakt als de bijzondere omstandigheden van het geval tot het oordeel leiden dat een volledig terugwerkende kracht kennelijk onredelijk is. Bij de beoordeling of sprake is van kennelijke onredelijkheid wordt onder andere waarde gehecht aan de mate waarin aan de belanghebbende en aan verweerder een verwijt kan worden gemaakt. Ter zitting heeft verweerder erkend dat verweerder te laat heeft gereageerd op de melding vanuit de BRP dat eisers een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan. Eisers wordt weliswaar niet verweten dat zij de inlichtingenplicht hebben geschonden maar wel schending van de meldingsplicht. Gelet op de late reactie op de melding vanuit de BRP en de hoge leeftijd van eisers heeft verweerder zich ter zitting op het standpunt gesteld dat aanleiding bestaat om de bestreden besluiten te wijzigen in die zin dat de hoogte van het bedrag dat van eisers wordt teruggevorderd, wordt gematigd.
20. De rechtbank kan zich vinden in een matiging gelet op de hiervoor beschreven omstandigheden. Daarmee wordt voldoende rekening gehouden met alle gebleken feiten en omstandigheden van de beide gevallen en een dergelijke matiging past binnen het beleid van verweerder.
21. Het beroep van eisers ter zitting op de dringende redenen op grond waarvan van herziening en terugvordering moet worden afgezien, slaagt niet. Volgens jurisprudentie van de CRvB kunnen dringende redenen alleen gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid van de gevolgen die een herzieningsbesluit voor een betrokkene heeft. [8] Ter zitting is verwezen naar de beroepsgronden en met name de hoogte van het bedrag dat maandelijks moet worden betaald. De door eisers ter zitting genoemde hoogte van het maandelijks terug te betalen bedrag levert geen dringende reden op op grond waarvan verweerder van herziening moet afzien. Ook van dringende redenen om van terugvordering van het resterende teveel betaalde bedrag af te zien, is niet gebleken.

Conclusie en gevolgen

22. Nu verweerder ter zitting heeft laten weten tot matiging over te willen gaan, zijn de bestreden besluiten die in de beroepen voorliggen in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb onvoldoende gemotiveerd. Dit betekent dat de beroepen van eisers gegrond worden verklaard. De rechtbank vernietigt daarom de bestreden besluiten. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat verweerder nieuwe besluiten moet nemen waarin het standpunt ten aanzien van matiging tot uitdrukking komt.
Proceskosten
23. Dat betekent ook dat de vergoeding met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt wordt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgen eisers een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft in beide zaken een nagenoeg gelijkluidend beroepschrift ingediend en heeft op 14 augustus 2023 aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. Voor de behandeling worden deze zaken als samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht beschouwd. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,00. Het gewicht van onderhavige zaken wordt als gemiddeld aangemerkt. Op deze waarde is een factor van 1 toegepast. Dit heeft tot uitkomst dat de vergoeding voor deze samenhangende zaken in totaal € 1.674,00 bedraagt.
24. De rechtbank ziet ook aanleiding verweerder op te dragen het door eisers betaalde griffierecht van elk € 50,00 te vergoeden omdat de beroepen gegrond worden verklaard.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart beide beroepen gegrond;
- vernietigt beide bestreden besluiten van 20 december 2022;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van zowel eiser als eiseres met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers gezamenlijk tot een bedrag van € 1.674,00;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van zowel eiser als eiseres te vergoeden ten bedrage van elk € 50,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.R. ten Berge, rechter, in aanwezigheid van E.A.D. Horn, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 november 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.