ECLI:NL:CRVB:2021:1333
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de gezamenlijke huishouding en de herziening van AOW-pensioen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van AOW-pensioen aan een betrokkene die samenwoont met mevrouw [naam X]. De Raad heeft vastgesteld dat betrokkene en mevrouw [naam X] in de periode van juli 2014 tot en met juni 2017 een gezamenlijke huishouding voerden, wat betekent dat betrokkene recht had op een AOW-pensioen voor een gehuwde pensioengerechtigde. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had eerder een te hoog AOW-pensioen toegekend aan betrokkene, omdat hij ten onrechte als ongehuwde pensioengerechtigde was aangemerkt. De Raad heeft het beroep van betrokkene op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) verworpen, omdat hij onvoldoende had aangetoond dat het besluit van de Svb leidde tot een ongeoorloofde inmenging in zijn privéleven.
De Svb had het AOW-pensioen van betrokkene herzien en terugvordering ingesteld voor het teveel betaalde bedrag. De Raad oordeelde dat de Svb zijn beleid correct had toegepast en dat de herziening met terugwerkende kracht niet kennelijk onredelijk was. De Raad heeft de argumenten van betrokkene over de toepassing van socialezekerheidsregelingen in andere EU-landen verworpen, en geconcludeerd dat de Svb de herziening van het AOW-pensioen terecht had doorgevoerd. Het incidenteel hoger beroep van betrokkene werd niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het bestreden besluit II werd ongegrond verklaard.