Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
1. Aan de ambtenaar die op grond van artikel B3, eerste en tweede lid, van het AFUP-opbouwreglement deelnemer is aan de AFUP en de functie heeft van vlieger bij een landelijke eenheid en direct voorafgaande aan ontslag op grond van dit artikel een diensttijd van ten minste tien jaren als zodanig heeft, wordt met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin hij de 55-jarige leeftijd bereikt, eervol ontslag verleend.
2. Het bevoegd gezag kan van het verlenen van het ontslag, bedoeld in het eerste lid alsmede het ontslag bedoeld in artikel 88, eerste lid, aan de ambtenaar die de functie heeft van vlieger bij een landelijke eenheid, voor de duur van telkens ten hoogste één jaar afzien, indien de ambtenaar zulks heeft aangevraagd of daarmee instemt en hij blijkens de uitslag van een door de deskundige persoon of de arbodienst ingesteld arbeidsgezondheidskundig onderzoek, als bedoeld in artikel 50, eerste lid, onderdeel f, lichamelijk en psychisch in staat kan worden geacht de functie van vlieger te blijven vervullen.
3. Indien niet meer wordt voldaan aan een of beide van de voorwaarden genoemd in het tweede lid, vindt eervol ontslag plaats.
4. Het ontslag, bedoeld in het derde lid, wordt verleend met ingang van de eerste dag van een maand. Indien dit ontslag plaats vindt op aanvraag van de ambtenaar wordt dit ontslag niet eerder verleend dan een maand en niet later dan drie maanden na de dag waarop de aanvraag om ontslag is ontvangen.
5. De ambtenaar aan wie op grond van het eerste of derde lid ontslag is verleend, heeft recht op een uitkering overeenkomstig door Onze Minister te stellen regels.
6. Het ontslag op grond van het eerste of derde lid, is een ontslag als bedoeld in artikel 87a, tweede lid, indien ten aanzien van dat ontslag wordt voldaan aan de in dat artikel genoemde voorwaarden.
1. Aan de ambtenaar wordt met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin hij de leeftijd bereikt waarop hij maximaal tien jaar jonger is dan op dat moment voor betrokkene van toepassing zijnde AOW-gerechtigde leeftijd, eervol ontslag verleend, indien hij
a. op 31 december 2006 de functie van vlieger bij de landelijke eenheid had;
b. vanaf 1 januari 2007 de functie van vlieger bij de landelijke eenheid heeft;
c. ten minste tien jaar voorafgaand tot aan het ontslag ononderbroken de functie van vlieger bij de landelijke eenheid heeft; en
d. op grond van artikel B3, eerste en tweede lid, van het AFUP-opbouwreglement, zoals dat luidde op 31 december 2005, deelnemer was aan de AFUP.
De artikelen 4a, 4b en 12a tot en met 12d van het Besluit bezoldiging politie zijn niet van toepassing op een ambtenaar als bedoeld in de eerste volzin.
2. Het bevoegd gezag kan van het verlenen van het ontslag, bedoeld in het eerste lid, aan de ambtenaar die de functie heeft van vlieger bij een landelijke eenheid, voor de duur van telkens ten hoogste één jaar afzien, indien de ambtenaar zulks heeft aangevraagd of daarmee instemt en hij blijkens de uitslag van een door de deskundige persoon of de arbodienst ingesteld arbeidsgezondheidskundig onderzoek, als bedoeld in artikel 50, eerste lid, onderdeel f, lichamelijk en psychisch in staat kan worden geacht de functie van vlieger te blijven vervullen.
3. Indien niet meer wordt voldaan aan een of beide van de voorwaarden genoemd in het tweede lid, vindt eervol ontslag plaats.
4. Het ontslag, bedoeld in het derde lid, wordt verleend met ingang van de eerste dag van een maand. Indien dit ontslag plaats vindt op aanvraag van de ambtenaar wordt dit ontslag niet eerder verleend dan een maand en niet later dan drie maanden na de dag waarop de aanvraag om ontslag is ontvangen.
5. De ambtenaar aan wie op grond van het eerste of derde lid ontslag is verleend, heeft recht op een uitkering overeenkomstig door Onze Minister te stellen regels.
1. Het recht op de aanvulling eindigt:
a. met ingang van de dag waarop betrokkene recht verkrijgt op een WAO-uitkering;
b. met ingang van de dag volgende op die waarop de betrokkene is overleden;
c. met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin de betrokkene de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt.
2. Het recht op de aanvulling kan geheel of ten dele vervallen worden verklaard indien de betrokkene:
a. zich zodanig gedraagt dat hij, ware hij in dienst gebleven, zou zijn ontslagen;
b. weigert mee te werken aan een onderzoek tot vaststelling van zijn arbeidsongeschiktheid ter verkrijging van een WAO-uitkering.
1. Het recht op de uitkering eindigt:
a. met ingang van de dag waarop betrokkene recht verkrijgt op een WIA-uitkering;
b. met ingang van de dag volgende op die waarop de betrokkene is overleden;
c. met ingang van de dag waarop betrokkene de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt.
2. Het recht op de uitkering kan geheel of ten dele vervallen worden verklaard indien de betrokkene:
a. zich zodanig gedraagt dat hij, ware hij in dienst gebleven, zou zijn ontslagen;
b. weigert mee te werken aan een onderzoek tot vaststelling van zijn arbeidsongeschiktheid ter verkrijging van een WIA-uitkering.
1. In afwijking van artikel 11, eerste lid, onderdeel c, heeft de betrokkene die op enig tijdstip in de periode van 1 januari 2013 tot 26 juli 2016 recht had op een uitkering op grond van deze regeling en de leeftijd van 65 jaar bereikt op of na 1 april 2017 vanaf die leeftijd recht op een tegemoetkoming die bestaat uit:
a. een uitkering die netto een bedrag oplevert dat gelijk is aan het ouderdomspensioen, verhoogd met de vakantiebijslag, dat de betrokkene op grond van de Algemene ouderdomswet had ontvangen, indien die wet al op hem van toepassing was geweest;
b. een financiële compensatie voor de verlaging van het ouderdomspensioen, bedoeld in hoofdstuk 5 van het pensioenreglement wegens het eerder ingaan van dit pensioen dan de op dat moment geldende pensioenrekenleeftijd, bedoeld in bijlage 2 bij het pensioenreglement, waarbij voor de vaststelling van de omvang van de verlaging wordt uitgegaan van een ingang van het ouderdomspensioen bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar door de betrokkene;
c. een aanvullend bedrag voor zover de op grond van de onderdelen a en b vastgestelde aanspraken tezamen minder bedragen dan 90 procent van de gerechtvaardigde aanspraak.
2. De tegemoetkoming wordt met ingang van het bereiken van de leeftijd van 65 jaar maandelijks uitgekeerd en eindigt met ingang van de dag waarop de betrokkene de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt, waarbij geldt dat het op grond van het eerste lid, onderdeel b, berekende totaal in die periode wordt uitgekeerd. Indien de betrokkene overlijdt voordat hij de AOW-gerechtige leeftijd bereikt, eindigt de tegemoetkoming met ingang van de dag volgend op de dag van overlijden.
3. De in het eerste lid bedoelde tegemoetkoming wordt verminderd met de compensatie die de betrokkene heeft ontvangen op grond van artikel 13a, tweede lid.
Artikel 1, onder r, besluit bovenwettelijke werkloosheidsuitkering politie:
gerechtvaardigde aanspraak: het bedrag van de gecombineerde netto ouderdomspensioenen als bedoeld in artikel 9 van de Algemene ouderdomswet en het pensioenreglement, waarop een betrokkene aanspraak zou hebben gehad, indien de AOW-gerechtigde leeftijd en de pensioenrekenleeftijd als bedoeld in bijlage 2 bij het pensioenreglement 65 jaar zouden zijn gebleven.