ECLI:NL:RBROT:2021:8387

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 augustus 2021
Publicatiedatum
26 augustus 2021
Zaaknummer
ROT 20/6321
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie AOW-gat en de Regeling ontslaguitkering vliegers

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een voormalige vlieger bij de politie, en de korpschef van politie. De eiser had verzocht om zijn ontslaguitkering aan te laten sluiten op zijn AOW-gerechtigde leeftijd, maar dit verzoek werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de Regeling ontslaguitkering vliegers (oud) een maximale uitkeringsduur van tien jaar kent, tot de leeftijd van 65 jaar. De rechtbank concludeerde dat er geen aanwijzingen waren dat de wetgever een langere uitkeringsduur had beoogd of dat er sprake was van strijd met het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank stelde vast dat de groep vliegers en de top van de nationale politie niet als gelijke gevallen konden worden beschouwd. Ook werd er geen verboden onderscheid op grond van leeftijd vastgesteld, aangezien de regeling voor alle vliegers dezelfde maximale uitkeringsduur hanteert. De rechtbank oordeelde verder dat het ontbreken van een inkomensoverzicht geen strijd met het motiveringsbeginsel opleverde, omdat het bestreden besluit enkel betrekking had op de beëindigingsdatum van de uitkering en niet op de hoogte van de compensatie. Uiteindelijk werd het beroep van de eiser ongegrond verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/6321

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser,

gemachtigde: drs. S.H. Springer,
en

de korpschef van politie, verweerder,

gemachtigde: mr. J.H. van Keeken.

Procesverloop

Bij besluit van 4 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser afgewezen om zijn ontslaguitkering op zijn leeftijd in de zin van de Algemene Ouderdomswet (AOW) te laten aansluiten.
Bij besluit van 22 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 april 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld door [naam persoon 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [naam persoon 2]

Overwegingen

1.1
Eiser was als vlieger bij verweerder werkzaam.
1.2
Op 10 maart 2010 is eiser 55 jaar geworden. Hierdoor moest hij onder voorwaarden functioneel leeftijdsontslag (flo) voor vliegers van de aanvullende flexibele uittredings-regeling politie (AFUP) gebruik gaan maken. Op basis hiervan heeft verweerder eiser per
1 april 2010 eervol ontslag verleend en hem een uitkering als bedoeld in de Regeling ontslaguitkering vliegers Landelijke eenheid (Regeling ontslaguitkering vliegers) toegekend.
1.3
Op 24 januari 2020 heeft eiser verzocht om de duur van deze uitkering op zijn AOW-gerechtigde leeftijd aan te laten sluiten. Dit verzoek is afgewezen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit onder aanpassing van de motivering gehandhaafd. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de Regeling ontslaguitkering vliegers geen grondslag biedt om eisers verzoek te honoreren en dat hij niet in strijd met een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur heeft gehandeld. Ook is er geen verboden onderscheid op grond van leeftijd gemaakt.
Verlenging van de uitkeringsduur
3.1
Eiser betoogt dat verweerder in strijd met het rechtszekerheids-, het vertrouwens- en het zorgvuldigheidsbeginsel en de geest en de inhoud van de regelgeving heeft gehandeld. Eiser mocht ervan uitgaan dat ook na de invoering van de Regeling ontslaguitkering vliegers de leeftijd van 65 jaar en niet de AOW-gerechtigde leeftijd de aanvangsdatum van zijn ouderdomspensioen, de pensioengerechtigde leeftijd, zou zijn. Dit mocht eiser onder andere ook uit het ABP Pensioenreglement 2015 en de brieven van 12 april 2005 van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van 8 juni 2006 van de korpschef en van
10 mei 2007 van de Directeur-Generaal Veiligheid afleiden. Volgens eiser blijkt uit de oude regeling en de toelichting daarbij niet dat de uitkering een maximale duur van 10 jaar had, maar blijkt daaruit dat de einddatum van de uitkering aan de aanvangsdatum van het ouderdomspensioen is gekoppeld. Dit is ook altijd de geest van de regeling geweest. Deze regeling moet ook niet zuiver taalkundig worden uitgelegd, maar overeenkomstig de zin die de partijen over een weer daaraan mochten toekennen en wat zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
3.2
De rechtbank stelt vast dat eiser door het bereiken van de leeftijd van 55 jaar met toepassing van artikel 88a van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp), zoals dat voor 1 juli 2016 gold (oud), per 1 april 2010 verplicht functioneel leeftijdsontslag is verleend. Hierdoor maakte eiser vanaf die datum aanspraak op een uitkering in de zin van de Regeling ontslaguitkering vliegers, zoals die voor 26 juli 2016 gold (Regeling (oud)). Artikel 11, eerste lid, aanhef en onder c, van deze regeling bepaalt dat het recht op de uitkering eindigt met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin de betrokkene de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt. Het einde van de uitkering is in de oude regelgeving dan ook aan een concrete einddatum verbonden en is niet algemeen omschreven met een term als de AOW-gerechtigde of pensioengerechtigde leeftijd. Net als de rechtbank Den Haag in de uitspraak van 18 juli 2019 (ECLI:NL:RBDHA:2019:6248) en rechtbank Midden-Nederland in de uitspraak van 1 september 2020 (ECLI:NL:RBMNE:2020:4223) komt ook deze rechtbank tot de conclusie dat de oude regeling een uitkeringsduur van tien jaar kende. Op basis van de Regeling (oud) kan eiser dan ook geen aanspraak maken op een uitkering voor de periode na het bereiken van de leeftijd van 65 jaar.
3.3
Dat eiser die aanspraak wel zou hebben en dat de wetgever dat zou hebben beoogd, blijkt niet uit artikel A.3, vierde lid, van het AFUP-opbouwreglement van 22 december 2000 en de toelichting daarbij. In die toelichting staat:
“Het specifieke deel van het afup-pensioen is een aanvulling op het algemeen deel. Het algemene deel en het specifieke deel tezamen voorzien … in een uitkering van 80% ingaande op 60 jarige leeftijd tot ingangsdatum ouderdomspensioen”. Echter hieruit blijkt niet dat duur van de uitkering kan worden verlengd. De bepaling heeft alleen tot doel om het bedrag van de uitkering tot 80% aan te vullen. Zonder die aanvulling zou de uitkering alleen uit het algemene deel van 70% bestaan, zoals blijkt uit artikel A.3, tweede lid, van het reglement. Ook in de toelichting van deze bepaling staat dat het gaat om een uitkering voor de periode tot 65 jaar. Verder is in de AFUP-opbouwreglement geen ander aanknopingspunt te vinden waaruit blijkt dat eisers betoog juist is. Ook op basis van de AFUP-opbouwreglement gold dus een maximale uitkeringsduur van tien jaar.
3.4
Ook uit het ABP Pensioenreglement 2015 blijkt niet dat de uitkering als bedoeld in de Regeling (oud) nog na de leeftijd van 65 jaar kan doorlopen of dat dit is beoogd. Het enkele feit dat in dat reglement de pensioenleeftijd aan de AOW-leeftijd is gekoppeld is daarvoor onvoldoende.
3.5
Verder is het enkele gegeven dat de in artikel 11 van de Regeling (oud) genoemde leeftijd van 65 jaar samenviel met de AOW-gerechtigde leeftijd en pensioengerechtigde leeftijd zoals die toentertijd golden, onvoldoende voor het oordeel dat het uitdrukkelijk de bedoeling is geweest om bij eventuele toekomstige veranderingen in de AOW-gerechtigde leeftijd de einddatum van de Regeling (oud) op te schuiven.
3.6
Daarnaast blijkt uit de nieuwe regeling juist dat het niet de bedoeling van de wetgever is geweest dat eisers uitkering zou eindigen op het moment hij de AOW-gerechtigde leeftijd (en/of pensioengerechtigde leeftijd) zou bereiken en die uitkering dus langer dan tien jaar zou moeten doorlopen. In de nieuwe regeling hoefde anders geen compensatieregeling te worden opgenomen.
3.7
Voorts blijkt ook niet uit de brieven van 12 april 2005 van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van 8 juni 2006 van de korpschef en van
10 mei 2007 van de Directeur-Generaal Veiligheid dat eiser is toegezegd of dat er andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit eiser redelijkerwijs mocht afleiden dat de hij na de concrete datum van 65 jaar aanspraak op de uitkering als bedoeld in de Regeling (oud) zou blijven maken. In deze brieven wordt wel gesproken over het behouden van het oorspronkelijke perspectief of aanspraken(niveau) maar niet dat daarmee is bedoeld dat na de concrete datum van 65 jaar aanspraak op een uitkering zou bestaan of dat de regelgever dat zou hebben beoogd. Het oorspronkelijke perspectief en het ongewijzigde aansprakenniveau is juist, zoals de rechtbank al heeft vastgesteld, een uitkering tot de leeftijd van 65 jaar.
3.8
Dit geheel maakt dat de rechtbank niet is gebleken dat verweerder in strijd met het rechtszekerheids-, het vertrouwens- en het zorgvuldigheidsbeginsel en de geest en de inhoud van de regelgeving heeft gehandeld. Verweerder heeft terecht geoordeeld dat de duur van eisers uitkering op basis van de toepasselijke regelgeving niet tot de AOW-gerechtigde leeftijd kan worden verlengd. Wat eiser in dat verband nog meer heeft aangevoerd, leidt niet tot een andere conclusie. Eisers betoog slaagt dus niet.
Gelijkheidsbeginsel
4
4.1
Eiser betoogt dat verweerder in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld, omdat de bestaande afspraken en arbeidsvoorwaarden van de top van de nationale politie wel zijn gerespecteerd en deze top net als de vliegers tot de groep van executieve politieambtenaren behoren.
4.2
Dit betoog slaagt niet. De enkele omstandigheid dat het bij twee groepen om arbeidsvoorwaarden gaat, maakt nog niet dat de beide groepen gelijke gevallen zijn. Eiser heeft niet aangevoerd en de rechtbank is niet gebleken dat het ook bij de top van de nationale politie om de duur van een uitkering in verband met flo gaat. Daarnaast ziet de in deze zaak relevante regelgeving, artikel 88a van het Barp en de Regeling ontslaguitkering vliegers (oud en nieuw), alleen op de groep vliegers. De top van de nationale politie en de groep vliegers zijn dan ook geen gelijke gevallen.
Verboden onderscheid op grond van leeftijd
5
5.1
Eiser betoogt dat verweerder verboden onderscheid op grond van leeftijd heeft gemaakt door hem na de leeftijd van 65 jaar geen uitkering in de zin van de Regeling ontslaguitkering vliegers toe te kennen. Ter staving van dit standpunt heeft eiser onder meer gewezen op het oordeel van het College van de Rechten van de Mens (het College) van 11 december 2014, nummer 2014-156, en de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 oktober 2016 (ECLI:NL:RBDHA:2016:12034). Dat de uitkeringsduur maximaal tien jaar is, is in dit verband een gelegenheidsargument van verweerder. Eiser wordt ten opzichte van jongere vliegers die met flo zijn gegaan ongelijk behandeld, omdat die vliegers wel een uitkering in de zin van de Regeling ontslaguitkering vliegers ontvangen. Ook wordt eiser ten opzichte van oudere vliegers die met flo zijn gegaan ongelijk behandeld, omdat die vliegers een minder groot AOW-hiaat en financieel nadeel hebben. Voor dit verboden onderscheid heeft verweerder geen legitiem doel genoemd. Zou dat er al zijn, dan is de compensatie onredelijk en ongeschikt gelet op het verplichte ontslag, de gewekte verwachtingen, de excessieve inkomensterugval, de geringe omvang van de groep vliegers en het geringe financiële belang van verweerder. De vergelijking met het Defensiepersoneel gaat niet op, omdat het bij Defensie niet om een gering aantal medewerkers en financieel belang gaat.
5.2
Zoals de rechtbank al heeft vastgesteld blijkt uit de Regeling (oud) een maximale uitkeringsduur van tien jaar. Op basis daarvan ging de vlieger op de leeftijd van 55 jaar met flo. Deze vlieger had dan vanaf die leeftijd tot de leeftijd van 65 jaar, dus maximaal tien jaar, aanspraak op een uitkering op grond van de Regeling ontslaguitkering vliegers.
5.3
Anders dan eiser betoogt maakt de Regeling (oud) aldus geen onderscheid op grond van leeftijd, maar geldt voor alle vliegers die onder de Regeling (oud) vallen een uitkeringsduur van maximaal tien jaar. Vliegers die ten opzichte van eiser jonger zijn, kunnen weliswaar op het moment dat eiser 65 jaar is (en daarmee de maximale duur van tien jaar heeft bereikt) nog uitkering ontvangen, maar ook voor deze jongere vliegers geldt dat de uitkering vervalt als zij daarvan tien jaar gebruik hebben gemaakt. Ook vliegers die ten opzichte van eiser ouder zijn hebben maximaal tien jaar de uitkering genoten. Dat oudere vliegers een minder groot AOW-gat en/of pensioengat hebben, leidt ook niet tot de conclusie dat verweerder verboden onderscheid op grond van leeftijd heeft gemaakt. Daarbij is van belang dat de AOW-gerechtigde leeftijd (en als gevolg daarvan ook de pensioengerechtigde leeftijd bij ABP) voor een ieder is verhoogd en dat de negatieve consequenties daarvan voor eiser voortvloeien uit de in dit verband gemaakte keuze van de formele wetgever, niet uit een beslissing van verweerder. Dat eiser zich eventueel genoodzaakt voelt zijn pensioen eerder te laten uitkeren om de periode van 16 maanden na het einde van zijn uitkering te overbruggen, maakt dit niet anders.
5.4
Anders dan de rechtbank Midden-Nederland in de hiervoor aangehaalde rechtspraak, is deze rechtbank van oordeel dat in de nieuwe regelgeving niet dezelfde maximale duur van tien jaar geldt als onder de Regeling (oud). Alhoewel ook een vlieger onder de nieuwe regeling in beginsel recht heeft op een uitkeringsduur van tien jaar, is het einde van de uitkering in de nieuwe regeling wel degelijk gekoppeld aan het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd. Een vlieger die onder de nieuwe regelgeving valt en zich gedurende de looptijd van de uitkering – net als eiser – geconfronteerd ziet met een verhoging van een de AOW-gerechtigde leeftijd, kan onder omstandigheden langer dan tien jaar (immers tot de AOW-gerechtigde leeftijd) recht hebben op uitkering. Zoals ook eiser erkent, zijn de oud-vliegers die onder de Regeling (oud) vallen - tot wie eiser toebehoort - en de vliegers die onder de nieuwe regeling vallen evenwel twee verschillende groepen die niet gelijk behandeld hoeven te worden. Het onderscheid tussen beide groepen blijkt onder andere uit het feit dat de vliegers een dienstverband hebben bij de politie, bezoldiging ontvangen en een volledige pensioenopbouw genieten. De oud-vliegers hebben geen dienstverband bij de politie, ontvangen een ontslaguitkering op basis van de Regeling en genieten een gedeeltelijke pensioenopbouw.
5.5
Nu geen sprake is van een (verboden) onderscheid naar leeftijd, komt de rechtbank aan de vervolgvragen met betrekking tot het legitieme doel en middel niet toe.
5.6
Dit geheel maakt dat eisers betoog niet slaagt.
Motiveringsbeginsel
6.1
Eiser betoogt dat aan het bestreden besluit gelet op uit de uitspraak van de CRvB van 13 december 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:4031) een motiveringsgebrek kleeft, omdat verweerder de financiële gevolgen van de maatregel niet met een inkomensoverzicht over eiser situatie inzichtelijk heeft gemaakt.
6.2
Dit betoog slaagt niet. In de door eiser aangehaalde uitspraak is met het bestreden besluit niet alleen de beëindigingsdatum van de uitkering (wachtgeld) gehandhaafd, maar is ook compensatie (de maatregel) toegekend. Het besluit dat eiser bestrijdt gaat alleen over de handhaving van de beëindiging van de uitkering. Dit besluit gaat niet over het wel of niet toekennen of de hoogte van de compensatie (de maatregel). Een inkomensoverzicht is daarom niet nodig om tot een daadkrachtige motivering van het bestreden besluit te komen.
Conclusie
7
7.1
Het beroep is ongegrond.
7.2
Voor een proceskostenveroordeling en de toekenning van een compensatie voor financieel nadeel en wettelijke rente bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.F.H.M. Terstegge, griffier.
De uitspraak is in het openbaar gedaan op 12 augustus 2021.
De griffier is buiten staat De rechter is verhinderd te tekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.