15.4.Eiser heeft de stelling van verweerder dat de gegevens waar hij op doelt genoegzaam uit het waarderapport en de daarbij behorende bijlage waardeopbouw afgeleid kunnen worden onvoldoende weersproken. De rechtbank wijst er in dit verband op dat in de bijlage waardeopbouw bij het waarderapport - anders dan eiser stelt - een kubiekemeterwaarde van € 455,03 voor de woning is opgenomen. Deze waarde is rekenkundig afgeleid uit de geïndexeerde transactieprijs van vergelijkingsobject [b] te Vogelenzang. De bijlage bevat alle gegevens om deze berekening te kunnen controleren. Eiser heeft over de wijze waarop de berekening heeft plaatsgevonden en de uitgangspunten die daarbij zijn gehanteerd niets opgemerkt. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding verweerder op te dragen de schermprinten waarop eiser doelt te overleggen.
16. Aangezien verweerder alle relevante gegevens die ten grondslag liggen aan de WOZ-beschikking in beroep heeft overgelegd en eiser daarop heeft kunnen reageren, is van benadeling van eiser als gevolg van het niet volledig voldoen aan het verzoek ex artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ, geen sprake (artikel 6:22 van de Awb).
Waarde
17. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ, wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer. Dat is de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald.
18. Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de Uitvoeringsregeling wordt de waarde, bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de wet, voor woningen bepaald door middel van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn.
19. Op verweerder rust de last aannemelijk te maken dat hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld. Verweerder heeft daartoe het waarderapport en de bijlage waardeopbouw overgelegd. De waarde van de woning is bepaald aan de hand van één vergelijkingsobject, namelijk [b] te Vogelenzang. Verweerder heeft toegelicht dat de overige drie objecten in het waarderapport niet zijn meegenomen in de berekening van de waarde en zijn opgenomen ter illustratie dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Het vergelijkingsobject is naar het oordeel van de rechtbank weliswaar qua type, grootte en bouwjaar voldoende vergelijkbaar met de woning, maar is gelegen in Vogelenzang, dat blijkens de door verweerder overgelegde grondstaffels en de toelichting in het waarderapport een ander waardegebied is dan dat waarin de woning is gelegen. De verschillen in de gehanteerde waarden per vierkante meter zijn zo aanzienlijk dat zonder verdere analyse - die ontbreekt - niet kan worden beoordeeld of met de verschillen tussen de woning en het vergelijkingsobject voldoende rekening is gehouden. Onder deze omstandigheden illustreren ook de overige objecten niet dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Bij deze stand van zaken behoeft hetgeen eiser overigens met betrekking tot de door verweerder verdedigde waarde heeft aangevoerd geen bespreking meer.
20. Eiser heeft ter onderbouwing van de door hem verdedigde waarde van € 330.000 geen taxatierapport of daarmee vergelijkbare gegevens overgelegd. Eiser heeft de woning vergeleken met [f] en [g] , alle te [Z] . Eiser concludeert dat bij de woning ten onrechte liggingsfactor 3 in plaats van 2 is toegepast, en dat daarom uitgegaan dient te worden van een grondwaarde van € 202.224. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hier terecht tegenin gebracht dat de waarde van de woning niet kan worden bepaald door een vergelijking te maken met de WOZ-waarden van andere objecten. Voor zover eiser in dit verband een beroep heeft gedaan op het gelijkheidsbeginsel faalt dat beroep reeds omdat hij niet heeft weersproken dat de vergeleken objecten huurwoningen zijn die variëren in oppervlakte en grootte en niet uitgesloten kan worden dat de vergeleken objecten in mindere staat verkeren dan de woning. Eiser heeft de door hem verdedigde waarde dus evenmin aannemelijk gemaakt.
21. Het beroep zal gegrond worden verklaard. Nu geen van partijen de waarde aannemelijk heeft gemaakt zal de rechtbank de waarde van de woning gelet op de beschikbare gegevens in goede justitie verminderen tot € 355.500 en de aanslag onroerende-zaakbelasting dienovereenkomstig verminderen.
Vergoeding van immateriële schade
22. Bij de beoordeling van het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn moet worden aangesloten bij de uitgangspunten als neergelegd in het overzichtsarrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252. Voor een uitspraak in eerste aanleg heeft te gelden dat deze niet binnen een redelijke termijn geschiedt indien de rechtbank niet binnen twee jaar (24 maanden) nadat die termijn is aangevangen uitspraak doet, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De termijn vangt in beginsel aan op het moment waarop verweerder het bezwaarschrift ontvangt. Indien de redelijke termijn is overschreden, dient als uitgangspunt voor de schadevergoeding een tarief te worden gehanteerd van € 500 per half jaar dat die termijn is overschreden, waarbij ter bepaling van de totale vergoeding de geconstateerde overschrijding naar boven wordt afgerond. 23. Het bezwaarschrift is door verweerder op 4 maart 2019 is ontvangen. Verweerder heeft uitspraak op bezwaar gedaan op 27 december 2019. Op het moment dat de rechtbank uitspraak doet (20 augustus 2021) is een periode van afgerond 30 maanden verstreken. Met de overschrijding van de redelijke termijn met afgerond zes maanden correspondeert een schadevergoeding van € 500. Van de termijnoverschrijding moeten vier maanden worden toegerekend aan de bezwaarfase en twee maanden aan de beroepsfase. Verweerder zal daarom worden veroordeeld tot vergoeding van 4/6 * € 500 = € 333 en de staat (de minister van Justitie en Veiligheid) zal worden veroordeeld tot vergoeding van € 2/6 * € 500 = € 167.
Proceskosten en griffierecht
24. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.333 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 265; 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534 en een wegingsfactor 1). Verweerder zal voorts worden opgedragen het van eiser geheven griffierecht van € 48 te vergoeden.