ECLI:NL:HR:2020:1011
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Hoorplicht in bezwaarfase bij naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 juni 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door [X] C.V. tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting over het tijdvak van 6 februari 2015 tot en met 5 februari 2016, waarbij ook een boete was opgelegd. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en de boete, maar de Inspecteur had haar niet gehoord in de bezwaarfase. De belanghebbende stelde dat de hoorplicht was geschonden, omdat zij niet de gelegenheid had gekregen om haar standpunt mondeling toe te lichten.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof Amsterdam ten onrechte had geoordeeld dat de Inspecteur de hoorplicht niet had geschonden. De belanghebbende had tijdig gereageerd op de uitnodiging van de Inspecteur om te worden gehoord, en haar verzoek om inzage in de stukken was voldoende om aan te nemen dat zij ook gehoord wilde worden. De Hoge Raad concludeerde dat de uitspraak van het Hof niet in stand kon blijven en dat de schending van de hoorplicht niet kon worden genegeerd, omdat de belanghebbende hierdoor was benadeeld.
De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond, vernietigde de uitspraak van het Hof en de uitspraak van de Rechtbank, en bepaalde dat de rechtsgevolgen van de uitspraak op bezwaar in stand blijven. Tevens werden de kosten van de procedure toegewezen aan de Staatssecretaris en de Inspecteur, waarbij de Hoge Raad de kosten voor rechtsbijstand en uittreksels uit het handelsregister vergoedde.