ECLI:NL:RBNHO:2021:12639

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 december 2021
Publicatiedatum
1 februari 2022
Zaaknummer
15/047463-21
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor witwassen en het voorhanden hebben van start/alarmpistolen en munitie

Op 20 december 2021 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van witwassen en het voorhanden hebben van wapens. De verdachte, geboren op een onbekende datum en zonder vaste woon- of verblijfsplaats in Nederland, was op dat moment gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Alphen. De rechtbank heeft de zaak behandeld naar aanleiding van een openbare terechtzitting op 6 december 2021. De officieren van justitie, mr. D. Sarian en mr. R. Funke Küpper, hebben de vordering ingediend, terwijl de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. H.G. Koopman.

De tenlastelegging omvatte onder andere het verwerven en voorhanden hebben van aanzienlijke geldbedragen, die vermoedelijk afkomstig waren uit misdrijven, en het voorhanden hebben van twee start/alarmpistolen en bijbehorende munitie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van witwassen, witwassen en het voorhanden hebben van wapens.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast is een geldbedrag van € 8.654,80, dat in beslag was genomen, verbeurd verklaard. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten en de impact op de samenleving, waarbij het witwassen van crimineel geld en het voorhanden hebben van wapens als ernstige misdrijven werden beschouwd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlemmermeer
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/047463-21
Uitspraakdatum: 20 december 2021
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
6 december 2021 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
zonder vaste woon- of verblijfsplaats in Nederland,
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Alphen, locatie Eikenlaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie
mr. D. Sarian en mr. R. Funke Küpper (hierna: de officier van justitie) en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman mr. H.G. Koopman, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 16 februari 2021 tot en met 18 februari 2021, te Bergen aan Zee en/of Katwoude en/of te Amsterdam, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, (telkens) één of meer voorwerp(en), te weten
- een of meer geldbedrag(en) van in totaal (ongeveer) EUR 498.150 (kamer 819, kledingkast en Samsonite koffer) en/of
- een geldbedrag van (ongeveer) EUR 1.850 (kamer 819, geld op bed) en/of
- een geldbedrag van EUR 57,36 (kamer 819, biljet in hoesje en los muntgeld) en/of
- een of meer geldbedrag(en) van in totaal (ongeveer) EUR 1.545 (kamer 820, portemonnee en kluis) en/of
heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van een of meer van die voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt, en/of de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of
heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was en/of wie dit/deze voorwerp(en) voorhanden had(den), terwijl hij, verdachte, (telkens) wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat dit/deze voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
Feit 2
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 2020 tot en met 18 februari 2021, te Bergen aan Zee en/of Katwoude en/of te Amsterdam, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, (telkens) één of meer voorwerp(en), te weten
- een geldbedrag van (ongeveer) EUR 8.504 (kamer 820, Versace heuptas) en/of
- een geldbedrag van (ongeveer) EUR 150 (kamer 820, spijkerbroek) en/of
- een of meer geldbedrag(en) van in totaal (ongeveer) EUR 2.779 (Moneytransfers),
heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van een of meer van die voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt, en/of de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of
heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was en/of wie dit/deze voorwerp(en) voorhanden had(den), terwijl hij, verdachte, (telkens) wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat dit/deze voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - (mede) afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
Feit 3
hij op of omstreeks 18 februari 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, wapens van categorie III, onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten twee (2) start/alarmpistolen, van het merk Kimar, en/of munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten minstens drie (3) knalpatronen behorende bij de bovengenoemde start/alarmpistolen, voorhanden heeft gehad.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde in vereniging plegen van witwassen, het onder 2 ten laste gelegde witwassen en het onder 3 ten laste gelegde voorhanden hebben van twee alarmpistolen en drie stuks munitie.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich ten aanzien van het bewijs van feit 1 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De verdachte heeft dit feit ter terechtzitting bekend.
De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit van het onder 2 ten laste gelegde feit en heeft hiertoe het volgende aangevoerd. Aan de verdachte is onder 2 het witwassen van een drietal geldbedragen ten laste gelegd. De verdachte heeft het geldbedrag van € 8.505,- niet verhuld en een geloofwaardige verklaring afgelegd over de herkomst van dit geldbedrag, te weten dat hij dit geldbedrag heeft ontvangen van het Colombiaanse leger nadat hij vrijwillig was uitgetreden. Deze herkomst wordt onderbouwd door de overgelegde verklaring van de echtgenote van de verdachte ten overstaan van een notaris.
Het geldbedrag van € 150,- is te klein om in aanmerking te komen voor witwastypologieën, zodat aan de eerste stap van het stappenplan niet wordt voldaan en vrijspraak moet volgen.
Het geldbedrag van € 2.779,-, bestaande uit moneytransfers, is afkomstig van het geldbedrag dat de verdachte vanuit Colombia heeft meegenomen en heeft eveneens een legale herkomst.
Ten aanzien van het bewijs van feit 3 heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte één van de twee wapens heeft gebruikt, maar enkel om zichzelf te beschermen, zodat sprake is van noodweer(exces) of overmacht en ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen. Ten aanzien van het tweede wapen moet de verdachte worden vrijgesproken van het voorhanden hebben daarvan.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2.
Bewijsoverweging feit 2
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden af.
Op 18 februari 2021 is de verdachte samen met zijn medeverdachten aangehouden in het Park Inn Radisson Hotel in Amsterdam (hierna: het hotel). Tijdens de doorzoeking van de hotelkamers waarin zij verbleven, zijn verschillende contante geldbedragen in beslag genomen. In kamer 819 zijn twee grote geldbedragen gevonden, namelijk een bedrag van € 101.450,- in de kledingkast, een bedrag van € 396.700,- in een Samsonite koffer en een kleiner bedrag van € 1.850,- op het bed. Deze geldbedragen waren in pakketten in huishoudfolie gewikkeld en in diverse pakketten zaten notitiebriefjes met namen, woorden en/of bedragen. Het witwassen van deze geldbedragen is onder feit 1 ten laste gelegd. De verdachte en twee medeverdachten hebben bekend dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan het in vereniging witwassen van deze geldbedragen.
Verder zijn in persoonlijke eigendommen van de verdachte verschillende (grote) geldbedragen in contanten aangetroffen. In kamer 820 is in de heuptas van de verdachte een bedrag van € 8.504,- in coupures van € 50,- en € 500,- (en muntgeld) en in zijn spijkerbroek een bedrag van € 150,- aangetroffen. De verdachte heeft verklaard dat deze bedragen aan hem toebehoren. Voorts heeft de verdachte in de periode van 1 april 2020 tot en met 18 februari 2021 een drietal moneytransfers verzonden met een totaalbedrag van € 2.779,-. Voornoemde geldbedragen zijn onder 2 ten laste gelegd.
Nu de onder 1 en 2 ten laste gelegde geldbedragen in dezelfde hotelkamers op hetzelfde moment zijn aangetroffen, is de rechtbank van oordeel dat deze bedragen in samenhang moeten worden bezien. Gelet op het voorgaande rechtvaardigen de volgende witwastypologieën een witwasvermoeden voor de onder 2 ten laste gelegde geldbedragen:
  • Het is een feit van algemene bekendheid dat de handel in verdovende middelen winsten in contant geld genereert en dat in het drugscircuit grote bedragen omgaan (ECLI:NL:HR:2019:1137);
  • Het is een feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit, waaronder het bezit van harddrugs, gepaard gaan met de aanwezigheid van grote hoeveelheden contant geld (ECLI:NL:GHAMS:2018:1972);
  • Het is een feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld in doorgaans grote coupures, terwijl coupures van €100,- en € 500,- in het normale Nederlandse betalingsverkeer maar zelden worden gebruikt (ECLI:NL:RBAMS:2019:4153);
  • Het is een feit van algemene bekendheid dat het fysiek vervoeren van grote bedragen in contanten een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich meebrengt (ECLI:NL:GHSHE:2015:1181);
  • Het is een feit van algemene bekendheid dat het voorhanden hebben van grote contante geldbedragen door privé personen hoogst ongebruikelijk is vanwege het risico van onder meer diefstal, waarbij het geld niet is verzekerd (ECLI:NL:RBMNE:2015:1838);
  • Het in een kledingkast bewaren van grote hoeveelheden contant geld is zeer ongebruikelijk, onder meer vanwege de veiligheidsrisico’s. Crimineel geld maakt het kennelijk de moeite waard dat risico te lopen (ECLI:NL:RBOVE:2015:2282);
  • (Veelvuldig) gebruik van Money Transfers (het is een feit dat het aanmerkelijk duurder is om geld over te maken naar het buitenland via Money Transfers dan via girale transacties);
  • Na aanhouding van verdachte en inbeslagname van een groot contant geldbedrag is niet gebleken dat iemand het geld heeft opgeëist (ECLI:NL:RBOVE:2018:1637).
Van de verdachte mag derhalve een verklaring worden verlangd voor deze belastende omstandigheden die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
De verdachte heeft bij de politie over de herkomst van de geldbedragen verklaard dat hij € 10.000,- in Colombia van zijn spaarrekening heeft gehaald en in coupures van € 500,- en € 50,- heeft meegenomen naar Nederland. De verdachte heeft in Colombia twaalf jaar in het leger gewerkt en hij heeft dit geld van het leger gekregen. Ter terechtzitting is de verdachte bij die verklaring gebleven, met dien verstande dat het bedrag dat hij van het leger heeft gekregen € 9.000,- betrof, en heeft hij zijn verklaring onderbouwd met een document (in de Spaanse taal). Dit document betreft een verklaring die zijn vrouw ten overstaan van een Spaanse notaris heeft afgelegd, waarin zij verklaart dat de verdachte een bedrag van € 9.000,- heeft gekregen van het Colombiaanse leger.
De rechtbank is van oordeel dat de door de verdachte afgelegde verklaring onvoldoende is om het witwasvermoeden te weerleggen. Los van het feit dat de door de verdachte overgelegde verklaring van zijn vrouw geen objectieve onderbouwing betreft, geldt dat de bedragen die de verdachte verklaart te hebben ontvangen niet corresponderen met de aangetroffen bedragen. Het aangetroffen bedrag (inclusief de moneytransfers) is namelijk hoger dan het bedrag dat de verdachte naar eigen zeggen van het leger heeft ontvangen. De verdachte heeft niet verklaard over andere inkomsten te beschikken. Bovendien heeft de verdachte verklaard dat hij eind november 2020 naar Nederland is gekomen. De verdachte heeft niet willen verklaren waarvan hij heeft geleefd in de periode dat hij in Nederland heeft verbleven.
Daarbij komt dat het aannemelijk is dat het eventueel eigen vermogen van de verdachte is vermengd met het geldbedrag met een criminele herkomst. Immers, de verdachte heeft in het kader van feit 1 bekend een aanzienlijk contant bedrag voorhanden te hebben gehad en te hebben witgewassen en er zijn dactyloscopische sporen van de verdachte aangetroffen op de onder feit 1 ten laste gelegde geldpakketten. Het aldus vermengde vermogen moet worden aangemerkt als “mede" of “deels" uit misdrijf afkomstig.
Het voorgaande betekent dat de verdachte voor het aangetroffen geldbedrag geen concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft afgelegd. Er is daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat de ten laste gelegde geldbedragen – mede of deels – onmiddellijk of middellijk afkomstig zijn uit enig misdrijf. De rechtbank acht daarom bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het witwassen van de onder 2 ten laste gelegde geldbedragen.
3.3.3.
Bewijsoverweging feit 3
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling wegens het voorhanden hebben van een wapen of munitie in de zin van artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie is vereist dat de verdachte een wapen of munitie bewust aanwezig heeft gehad. Die bewustheid hoeft zich niet uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen of de munitie of tot de exacte locatie van dat wapen of die munitie. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad. Verder is voor de bewezenverklaring van dat voorhanden hebben vereist dat de verdachte feitelijke macht over het wapen of de munitie heeft kunnen uitoefenen in de zin dat hij daarover heeft kunnen beschikken.
De rechtbank stelt de volgende feiten en omstandigheden vast. De verdachte heeft verklaard op 16 februari 2021 een “niet dodelijk” wapen voorhanden te hebben gehad en dit wapen te hebben meegenomen. Op 18 februari 2021 zijn tijdens de doorzoeking van hotelkamer 819 twee alarm/startpistolen en drie patronen aangetroffen in een jas, die zich bevond in een boodschappentas. Uit camerabeelden blijkt dat de verdachte bij het inchecken bij het betreffende hotel eerder die dag een zwarte koffer droeg die later, tijdens de doorzoeking, in kamer 819 is aangetroffen. Ook zijn in kamer 819 dactyloscopische sporen van de verdachte op geldpakketten aangetroffen.
Uit deze feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat de verdachte op 16 februari 2021 de beschikking had over één van de twee aangetroffen start/alarmpistolen. Op de vraag wat er na 16 februari 2021 met dit wapen is gebeurd, heeft verdachte zich op zijn zwijgrecht beroepen. Nu de verdachte heeft verklaard op 16 februari 2021 een “niet dodelijk” wapen voorhanden te hebben gehad, concludeert de rechtbank dat dit het alarm/startpistool betreft dat twee dagen later – samen met een ander start/alarmpistool – is aangetroffen op kamer 819 van het hotel. Uit de camerabeelden en de aangetroffen dactyloscopische sporen volgt dat de verdachte toegang had tot deze kamer.
Gelet op voornoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat van de verdachte een redelijke verklaring voor de aanwezigheid van de in kamer 819 aangetroffen wapens mag worden verlangd. Nu de verdachte die redelijke verklaring niet heeft gegeven, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat de verdachte de wapens en munitie aanwezig heeft gehad op 18 februari 2021 en dat hij daarover ook heeft kunnen beschikken.
Het betoog van de verdediging dat de verdachte het wapen op 16 februari 2021 enkel heeft gebruikt omdat sprake was van een noodweer(exces)- of overmachtssituatie, maakt het voorgaande niet anders. Ook indien dit juist zou zijn, doet dit immers niet af aan de omstandigheid dat de verdachte de wapens en munitie twee dagen later (nog steeds) voorhanden heeft gehad.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1
hij in de periode van 16 februari 2021 tot en met 18 februari 2021, te Bergen aan Zee en/of Katwoude en/of te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, voorwerpen, te weten
- een geldbedrag van in totaal EUR 498.150 (kamer 819, kledingkast en Samsonite koffer) en
- een geldbedrag van EUR 1.850 (kamer 819, geld op bed) en
- een geldbedrag van EUR 57,36 (kamer 819, biljet in hoesje en los muntgeld) en
- een geldbedrag van in totaal EUR 1.545 (kamer 820, portemonnee en kluis)
voorhanden heeft gehad, terwijl hij (telkens) wist dat deze voorwerpen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf;
Feit 2
hij in de periode van 1 april 2020 tot en met 18 februari 2021, te Bergen aan Zee en/of Katwoude en/of te Amsterdam, (telkens) voorwerpen, te weten
- een geldbedrag van EUR 8.504 (kamer 820, Versace heuptas) en
- een geldbedrag van EUR 150 (kamer 820, spijkerbroek) en
- geldbedragen van in totaal EUR 2.779 (Moneytransfers),
voorhanden heeft gehad, terwijl hij (telkens) wist, dat deze voorwerpen – onmiddellijk of middellijk – (mede) afkomstig waren uit enig misdrijf;
Feit 3
hij op 18 februari 2021 te Amsterdam wapens van categorie III, onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten twee start/alarmpistolen, van het merk Kimar, en munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten drie knalpatronen behorende bij de bovengenoemde start/alarmpistolen, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1
Medeplegen van witwassen
Feit 2
Witwassen
Feit 3
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd, en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zesendertig maanden met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft verzocht bij de strafoplegging aansluiting te zoeken bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) die gelden ten aanzien van fraude en voor wat betreft de hoogte van het bedrag aansluiting te zoeken bij het bedrag dat blijkens het dossier aan de verdachte zou worden toebedeeld, te weten € 68.200,-. Verder heeft de raadsman verzocht rekening te houden met de omstandigheid dat de
verdachte first offenderis.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft (deels in nauwe en bewuste samenwerking met zijn medeverdachten) grote contante geldbedragen van in totaal ruim € 500.000,- voorhanden gehad, terwijl hij wist dat deze geldbedragen onmiddellijk of middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf. De verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan witwassen. Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Het witwassen van crimineel geld werkt bovendien het voortbestaan van verschillende vormen van criminaliteit in de hand. De verdachte heeft zich bij zijn handelen kennelijk slechts laten leiden door financieel gewin.
De verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van twee start-/alarmpistolen en munitie. Het voorhanden hebben van dergelijke wapens – geschikt voor af- en bedreiging – brengt gevoelens van onveiligheid in de samenleving mee.
De op te leggen straf
Gezien de aard en de ernst van het (onder 1 en 2) bewezenverklaarde komt naar het oordeel van de rechtbank slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in aanmerking.
Nu het LOVS voor witwassen geen specifieke oriëntatiepunten heeft vastgesteld, heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij straffen die in soortgelijke zaken wordt opgelegd. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het voor feit 1 bewezen verklaarde medeplegen van witwassen eraan in de weg staat om bij het bepalen van de strafmaat aansluiting te zoeken bij het geldbedrag dat aan de verdachte zou worden toebedeeld. Voor feit 1 heeft de rechtbank als uitgangspunt de oplegging van een gevangenisstraf van vijfentwintig maanden genomen en de feiten 2 en 3 apart gewaardeerd. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

7.Bijkomende straf

De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een geldbedrag van € 8.654,80, dient te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het onder 2 bewezen verklaarde feit met betrekking tot dit geldbedrag, dat aan de verdachte toebehoort, is begaan.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
33, 33a, 47, 57, 420bis van het Wetboek van Strafrecht,
26, 55 van de Wet wapens en munitie.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
30 (dertig) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- 8.654,80 EURO.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.S. Schoorl, voorzitter,
mr. J. van Beek en mr. I.M. Hendriks, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.C.W. Coesel,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 december 2021.
Mr. Hendriks is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage
De bewijsmiddelen
(…)