ECLI:NL:RBMNE:2024:6989

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
23/027563
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klaagschrift ex artikel 552a jo. 5.4.10 Sv, n.a.v. beslag onder verschoningsgerechtigde op grond van EOB uit België ongegrond verklaard

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 27 november 2024 uitspraak gedaan in een klaagschrift dat was ingediend door klager, die zich beroept op zijn verschoningsrecht. Het klaagschrift was gericht tegen de inbeslagname van goederen die waren gelegd op basis van een Europees Onderzoeksbevel (EOB) afkomstig van de Belgische autoriteiten. De rechtbank oordeelde dat de inbeslagname rechtmatig was, ondanks het beroep op het verschoningsrecht. De rechtbank stelde vast dat er zeer bijzondere omstandigheden waren die het belang van waarheidsvinding deden prevaleren boven het verschoningsrecht van klager. De rechtbank overwoog dat de procedure tot inbeslagneming correct was gevolgd en dat de argumenten van de raadsman niet voldoende waren om de veronderstelling dat het Belgische strafvorderlijk belang bij de in beslag genomen goederen aanwezig was, te weerleggen. De rechtbank verklaarde het klaagschrift ongegrond en bevestigde de rechtmatigheid van de inbeslagname van de goederen, die onder klager waren gelegd in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar deelname aan een criminele organisatie.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
raadkamernummer : 23-027563
datum: 27 november 2024.
Beslissing van de meervoudige raadkamer op het bezwaar op grond van artikel 552a juncto artikel 5.4.10 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[de klager] ,
geboren op [geboortedatum] 1981,
hierna te noemen: klager,
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. A.A. Franken, advocaat te Arnhem.

1.Het beslag

Onder klager is op 30 september 2023 door de rechter commissaris in strafzaken beslag gelegd op de volgende goederen:
  • een contant geldbedrag (€ 11.180,- ) met goednummer LERAG23011_784981;
  • een digitaal bestand met goednummer LERAG2301l_784993;
  • een envelop met geeltjes met goednummer LERAG23011_784980;
  • identificatiebewijzen [A] met goednummers LERAG2301l_784977, LERAG23011_784978 en LERAG23011_784979;
  • mappen met opschrift Dossier [B] deel 1 en deel 2 met goednummers LERAG23011_784984 en LERAG23011_784985;
  • correspondentie met goednummer LERAG23011_785856. Ten aanzien van deze brief geldt dat een kopie zal worden verstrekt waarop alleen de aanhef, datum, afzender en het naschrift zichtbaar zijn;
  • een digitaal bestand met de naam ' [naam] bijlagen [bijlage] met goednummer LERAG23011_789735.
Klager heeft geen afstand gedaan van deze goederen, en stelt rechthebbende te zijn van deze goederen.

2.De procedure tot inbeslagneming

Op 13 juli 2023 is bij het Openbaar Ministerie in Nederland een Europees onderzoeksbevel (verder: EOB) binnengekomen, afkomstig van de Belgische autoriteiten. Dit EOB is door de Belgische autoriteiten aangevuld met een EOB d.d. 19 september 2023, een EOB d.d. 28 september 2023, een trefwoordenlijst t.b.v. een digitale zoekslag en een document getiteld “ [docmentnaam] ” d.d. 29 september 2023 (verder: “context-PV”). [1]
In dit EOB en de aanvullingen daarop wordt uiteengezet dat het Belgische Openbaar Ministerie klager er van verdenkt zich schuldig te hebben gemaakt aan, kort gezegd, deelname aan een criminele organisatie rond zijn cliënt [A] .
De Belgische autoriteiten hebben verzocht om geheimhouding van het onderliggende onderzoek. Het EOB en de aanvullende stukken zijn daarom niet verstrekt aan klager.
Het EOB en de aanvullingen daarop strekken er o.a. toe dat het Nederlandse Openbaar Ministerie:
  • doorzoekingen verricht op het kantoor- en inschrijvingsadres van klager;
  • daar in beslag neemt: alle stukken, zowel fysiek als digitaal, gelinkt aan de criminele organisatie rond [A] waar klager deel van zou uitmaken. Hiertoe dient ook een zoekslag in de digitale netwerken ter plaatse te worden uitgevoerd aan de hand van een trefwoordenlijst;
  • voorts wordt verzocht op deze adressen te zoeken naar grote contante geldbedragen.
Klager betreft een verschoningsgerechtigde in de zin van artikel 98 lid 1 Sv. Dit betekent dat onder klager zonder zijn toestemming geen documenten in beslag mogen worden genomen, tenzij na een beschikking daartoe door de rechter-commissaris in strafzaken.
Deze in beslag te nemen documenten dienen vervolgens op grond van artikel 98 lid 5 Sv beperkt te blijven tot die documenten die het voorwerp van een strafbaar feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend.
Uit jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat hiervan alleen kan worden afgeweken, wanneer sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden, die het belang van de waarheidsvinding laten prevaleren boven het verschoningsrecht. In dat geval kan de rechter-commissaris beslissen dat ook documenten in beslag worden genomen die weliswaar geen deel uitmaken van een strafbaar feit of tot het begaan daarvan hebben gediend, maar wel kunnen dienen tot waarheidsvinding ten aanzien van een strafbaar feit. Hierbij mag de inbreuk op het verschoningsrecht niet verder gaan dan strikt nodig is voor het aan het licht brengen van de waarheid, en moet zoveel mogelijk worden voorkomen dat de belangen van andere cliënten van de verschoningsgerechtigde dan de cliënten die betrokken zijn bij de strafbare feiten waarvan de verschoningsgerechtigde wordt verdacht, onevenredig worden getroffen (zie ECLI:NL:HR:2005:AT4418 en ECLI:NL:HR:2007:BA5615).
Het Openbaar Ministerie heeft op 29 september 2023 een vordering ingediend op grond van artikel 181 Sv, waarin het Openbaar Ministerie de rechter-commissaris in strafzaken van deze rechtbank heeft gevorderd:
  • i) te beoordelen of sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden waardoor het belang van de waarheidsvinding in onderhavig opsporingsonderzoek zwaarder weegt dan het wettelijk beschermd belang van het verschoningsrecht;
  • ii) te bepalen dat de inzet van opsporingsbevoegdheden jegens klager niet beperkt is tot de inbeslagname van documenten die deel uitmaken van de strafbare feiten.
De rechter-commissaris heeft hierop bij beslissing van 30 september 2023 geoordeeld dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden, die maken dat bij de uitvoering van dit EOB ook documenten bij klager in beslag kunnen worden genomen, die geen deel uitmaken van het strafbare feit waarvan klager wordt verdacht of tot het begaan daarvan hebben gediend, maar die wel kunnen dienen tot waarheidsvinding ten aanzien van het in het EOB en de aanvullingen daarop genoemde strafbare feit.
Diezelfde dag heeft de rechter-commissaris in het bijzijn van de deken en waarnemend deken van de Nederlandse orde van advocaten en bijgestaan door twee digitaal specialisten die als geheimhouders in deze zaak zijn beëdigd, de woning en het kantoorpand van klager doorzocht en de onder 1. genoemde goederen in beslag genomen.
De rechter-commissaris heeft vervolgens bij beslissingen van 9 oktober 2023 en 1 november 2023 de beslissing herhaald dat ten aanzien van het verschoningsrecht sprake is van het regime van zeer uitzonderlijke omstandigheden en bepaald dat de Belgische autoriteiten kennis mogen nemen van de onder 1. genoemde in beslag genomen goederen, omdat deze naar het oordeel van de rechter-commissaris tot waarheidsvinding kunnen dienen in het Belgische strafrechtelijk onderzoek tegen klager.

3.Het klaagschrift en de behandeling daarvan

Op 6 november 2023 is namens klager een klaagschrift ingediend tegen de inbeslagname van de onder 1. genoemde goederen en de voortduring daarvan. Naar aanleiding van dit klaagschrift heeft het Openbaar Ministerie op 21 december 2023 een schriftelijk advies opgesteld.
Het klaagschrift is door de enkelvoudige raadkamer ter zitting behandeld op 27 februari 2024. De enkelvoudige raadkamer heeft de behandeling van het klaagschrift op verzoek van klager aangehouden, teneinde een beslissing af te wachten van de Kamer van Inbeschuldigingstelling in Antwerpen, die volgens klager mogelijk van belang kon zijn voor de beoordeling van het klaagschrift.
Vervolgens is op 24 juni 2024 de behandeling van het klaagschrift hervat door de enkelvoudige raadkamer. Op deze zitting is de behandeling verwezen naar de meervoudige raadkamer, vanwege de complexiteit, de omvang en de te beantwoorden rechtsvragen.
De rechtbank heeft op 30 oktober 2024 beslist het beklag in meervoudige raadkamer achter gesloten deuren te behandelen. De raadkamer heeft daarbij klager, zijn raadsman mr. A.A. Franken en de officier van justitie, mr. N.T.R.M. Franken, gehoord.
De raadkamer heeft, naast het verhandelde ter zitting, kennis genomen van:
  • de inhoud van de EOB’s d.d. 13 juli 2023, 19 september 2023 en 28 september 2023, de trefwoordenlijst en het context-PV d.d. 29 september 2023;
  • het klaagschrift d.d. 6 november 2023;
  • het schriftelijk advies van de officier van justitie d.d. 21 december 2023.

4.De standpunten

4.1
Het standpunt van klager
De raadsman van klager heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat:
a. a) het context-PV aan klager dient te worden verstrekt;
b) het klaagschrift gegrond dient te worden verklaard ten aanzien van het contante geldbedrag van € 11.180,- met goednummer LERAG23011_784981;
c) het klaagschrift gegrond dient te worden verklaard ten aanzien van het digitale bestand met goednummer LERAG2301l_784993;
d) de zaak voor het overige dient te worden verwezen naar de rechter-commissaris.
Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsman pleitaantekeningen overgelegd en voorgedragen. Deze pleitaantekeningen zijn aan deze beslissing gehecht en gelden als hier ingevoegd.
In paragraaf 5.2 zal per punt een samenvatting van deze onderbouwing worden gegeven, voorafgaand aan de beslissing van de raadkamer op dit punt.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft opgemerkt dat het Openbaar Ministerie slechts marginaal kan toetsen of er uitvoering aan een EOB moet worden gegeven. De gronden van het EOB worden niet getoetst. Weigering van uitvoering kan alleen wanneer er sprake is van een weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 5.4.4. Sv, en daar is in dit geval geen sprake van. Wanneer uitvoering van een EOB betekent dat er goederen bij een verschoningsgerechtigde in beslag worden genomen, betekent dit immers niet dat dit altijd moet worden geweigerd. Wel moet de Nederlandse strafvorderlijke procedure voor inbeslagname bij een verschoningsgerechtigde worden gevolgd, en dat is op de juiste wijze gedaan.
Het Belgische strafvorderlijk belang bij de in beslag genomen goederen beschouwt het Openbaar Ministerie als een gegeven, nu dit is uiteengezet in de diverse EOB’s alsmede in het context-pv.
Dit alles betekent dat het klaagschrift ongegrond dient te worden verklaard, aldus de officier van justitie.

5.Beoordeling

5.1
Het juridisch kader
Het is vaste jurisprudentie dat de raadkamer bij de beoordeling van een klaagschrift dat is gericht tegen beslag dat naar aanleiding van een EOB is gelegd, geen onderzoek kan doen naar de materiële gronden voor het uitvaardigen van dit EOB, waaronder de rechtmatigheid en de proportionaliteit van de inbeslagneming. Uitgangspunt hierbij is dat deze materiële gronden voor het uitvaardigen van het EOB in de staat die het EOB heeft uitgevaardigd, in dit geval België, kunnen worden aangevochten (vgl. artikel 14 lid 2 Richtlijn 2014/41/EU).
Het staat wel ter beoordeling aan de raadkamer of zich – gelet op artikel 5.4.4 Sv – een grond voordoet voor het weigeren van de uitvoering van het EOB. Daarnaast kan de raadkamer ook beoordelen of de bevoegdheid waarmee uitvoering is gegeven aan het EOB rechtmatig is toegepast. De raadkamer moet zich daarbij beperken tot een onderzoek naar de formaliteiten waaraan de inbeslagneming moet voldoen.
Verder staat in de klaagschriftprocedure ter beoordeling of de in beslag genomen goederen het bewijsmateriaal betreffen waarop het EOB betrekking heeft en die de uitvaardigende autoriteit met dat bevel beoogt te verkrijgen.
In de klaagschriftprocedure is niet de vraag aan de orde of het belang van strafvordering de voortduring van het beslag vordert. Aan het systeem van het EOB ligt immers ten grondslag dat met de uitvaardiging van een EOB het belang van strafvordering in de uitvaardigende staat wordt verondersteld aanwezig te zijn (zie ECLI:NL:HR:2021:1940).
Omdat klager een verschoningsgerechtigde is, en zich ten aanzien van een aantal in beslag genomen goederen op zijn verschoningsrecht beroept, dient bij de behandeling van dit klaagschrift ook te worden getoetst of bij de uitvoering van het EOB de procedurele waarborgen van het verschoningsrecht zijn toegepast, zoals deze zijn vastgelegd in artikel 98 Sv en nadere jurisprudentie (zie ECLI:NL:HR:2020:1970 en ECLI:NL:HR:2024:562).
5.2.
De standpunten van de raadsman
5.2.1
Het verzoek tot verstrekking van het context-PV
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het context-PV aan klager dient te worden verstrekt. De rechter-commissaris heeft dit context-PV immers betrokken bij diens beslissing dat bij de uitvoering van het EOB sprake is van “zeer uitzonderlijke omstandigheden”, die het belang van waarheidsvinding laten prevaleren boven het verschoningsrecht van klager. Om klager in staat te stellen deze beslissing van de rechter-commissaris adequaat te kunnen aanvechten, is verstrekking van dit context-PV aan klager noodzakelijk. Daar komt bij dat het Belgische strafrechtelijk onderzoek tegen klager door verstrekking van dit context-PV niet kan worden geschaad, omdat dit context-PV geen deel uitmaakt van het Belgische strafdossier tegen klager, aldus de raadsman ter zitting.
In het klaagschrift van 6 november 2023 heeft de raadsman ook de verstrekking verzocht van de EOB’s en de door de Belgische autoriteiten overhandigde trefwoordenlijst t.b.v. de digitale zoekslag. Hoewel de raadsman voorafgaand aan de zitting heeft laten weten inmiddels langs andere weg in bezit te zijn gekomen van de EOB’s, en de raadsman het verzoek tot verstrekking van de EOB’s en de trefwoordenlijst in zijn pleitaantekeningen en ter zitting niet heeft herhaald, zal de raadkamer hieronder ook op deze verzoeken ingaan.
Het oordeel van de raadkamer
Uitgangspunt van artikel 19 Richtlijn 2014/41/EU is dat de lidstaten de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de betrokken autoriteiten bij de tenuitvoerlegging van een EOB de geheimhouding van het onderzoek voldoende in acht nemen, en dat de uitvoerende autoriteit de geheimhouding van de inhoud van het EOB garandeert.
Tenzij uit het EOB of anderszins blijkt dat de uitvaardigende autoriteit de nakoming van de verplichting tot geheimhouding niet nodig acht, geldt deze verplichting ook in gevallen waarin na een kennisgeving als bedoeld in artikel 5.4.10 lid 1 Sv op grond van artikel 552a Sv een klaagschrift is ingediend (zie ECLI:NL:HR:2020:1227)
.Dat klager een verschoningsgerechtigde is, maakt dit naar het oordeel van de raadkamer niet anders.
In dit geval is de trefwoordenlijst en het betreffende context-PV door de Belgische autoriteiten verstrekt als aanvulling op de EOB’s van 13 juli 2023, 19 september 2023 en 28 september 2023. Dit betekent dat de eerder genoemde verplichting tot geheimhouding zich ook uitstrekt tot deze trefwoordenlijst en dit context-PV, tenzij de uitvaardigende autoriteit geheimhouding niet (meer) nodig acht.
Uit het dossier blijkt dat het Openbaar Ministerie meermalen bij de Belgische autoriteiten navraag heeft gedaan of zij de geheimhouding van de EOB’s, de trefwoordenlijst en het context-PV (nog steeds) nodig achten. De Belgische autoriteiten hebben daarop meegedeeld dat zij geheimhouding inderdaad noodzakelijk vinden, met het oog op het Belgische strafrechtelijk onderzoek tegen klager.
Gelet op het bovenstaande wijst de raadkamer het verzoek van klager tot verstrekking van de EOB’s, de trefwoordenlijst en het context-PV af.
In het klaagschrift van 6 november 2023 heeft de raadsman over het context-PV nog het standpunt ingenomen dat de EOB’s niet ten uitvoer kunnen worden gelegd, omdat het context-PV is geschreven door een Federaal Magistraat (de rechtbank begrijpt: de Belgische officier van justitie) en niet afkomstig is van de Belgische onderzoeksrechter. De raadsman heeft zich hierbij beroepen op de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie ECLI:EU:C:2021:1020. Hoewel de raadsman dit standpunt in zijn pleitaantekeningen en ter zitting niet heeft herhaald, zal de raadkamer wel op dit punt ingaan.
Het Hof van Justitie heeft in voornoemde uitspraak bepaald dat de nationale autoriteit die een EOB uitvaardigt waarin om een bepaalde onderzoeksmaatregel wordt gevraagd, die nationale autoriteit dient te zijn die volgens het nationale recht van het uitvaardigende land bevoegd is deze onderzoeksmaatregel te bevelen. Anders dan de raadsman acht de rechtbank deze uitspraak niet representatief voor de onderhavige zaak, daar het hier niet een situatie betreft waarin de Belgische officier van justitie op zichzelf niet bevoegd zou zijn om een context-pv op stellen en deze aan de Nederlandse rechter-commissaris te doen toekomen.
De raadkamer acht het echter in zijn algemeenheid onwenselijk dat de context-beschrijving door de Belgische officier van justitie, die is ingediend ter onderbouwing van het EOB, bij de Nederlandse rechter-commissaris is ingebracht zonder dat gebleken is dat de rechterlijke autoriteit die het EOB heeft uitgevaardigd (in dit geval de Belgische onderzoeksrechter) daarvan kennis draagt en daarvoor toestemming heeft gegeven. Nu dit laatste niet uit de stukken is gebleken ziet de raadkamer hierin reden om de inhoud van het context-PV bij de beoordeling van het onderhavige klaagschrift buiten beschouwing te laten.
5.2.2
Ten aanzien van het in beslag genomen contante geldbedrag met goednummer LERAG23011_784981
Het standpunt van de raadsman
Volgens de raadsman dient het klaagschrift ten aanzien van het in beslag genomen contante geldbedrag gegrond te worden verklaard, omdat een EOB op grond van artikel 5.4.1 Sv alleen kan dienen ter verkrijging van bewijsmateriaal in een strafzaak, terwijl het in beslag genomen geldbedrag met goednummer LERAG23011_784981 geen potentieel bewijsmateriaal is.
Verder dient het klaagschrift ten aanzien van dit geldbedrag gegrond te worden verklaard, nu in het EOB van 28 september 2023 weliswaar is verzocht om naar grote contante geldbedragen te zoeken, maar niet om deze ook in beslag te nemen, aldus de raadsman.
Het oordeel van de raadkamer
In het EOB van 28 september 2023 hebben de Belgische autoriteiten o.a. verzocht om bij klager: “te zoeken naar grote contante geldbedragen.” De Nederlandse rechter-commissaris heeft dit verzoek opgevat als een verzoek dat mede strekt tot inbeslagname van deze geldbedragen. De raadkamer sluit zich hierbij aan.
De raadkamer is verder met de rechter-commissaris van oordeel dat dit contante geldbedrag bewijsmateriaal betreft waar het EOB betrekking op heeft. In zijn algemeenheid geldt immers niet dat contante geldbedragen geen bewijsmateriaal kunnen vormen. Of het onderhavige contante geldbedrag al dan niet kan dienen tot bewijs in het Belgische strafrechtelijk onderzoek tegen klager, staat niet ter beoordeling van de raadkamer. Aan het systeem van het EOB ligt immers ten grondslag, dat bij de op grond van een EOB in beslag te nemen goederen het belang van strafvordering in de uitvaardigende staat wordt verondersteld aanwezig te zijn.
Ten aanzien van het in beslag genomen geldbedrag heeft klager zich niet beroepen op zijn verschoningsrecht. De raadkamer zal het klaagschrift ten aanzien van het contante geldbedrag met goednummer LERAG23011_784981 dan ook ongegrond verklaren, zonder verdere toetsing of de wettelijke waarborgen van het verschoningsrecht zijn toegepast.
5.2.3
Ten aanzien van het digitale bestand met goednummer LERAG2301l_784993
Het standpunt van de raadsman
Volgens de raadsman dient het klaagschrift ten aanzien van het in beslag genomen digitale bestand met goednummer LERAG2301l_784993 gegrond te worden verklaard, omdat ten aanzien van dit bestand geen sprake kan zijn van zeer uitzonderlijke omstandigheden die het belang van waarheidsvinding laten prevaleren boven het verschoningsrecht. Dit digitale bestand betreft immers een memorandum van de Zwitserse advocaat Münch, dat hij heeft geschreven als Zwitserse strafrechtadvocaat van [A] . Dit memorandum valt daarom onder het verschoningsrecht van Münch, terwijl deze geen verdachte is.
Bovendien is dit memorandum geen bewijsmateriaal waarop het EOB betrekking heeft, nu de datum waarop dit memorandum is geschreven (25 februari 2022) er al op wijst dat het niet van belang kan zijn voor het Belgische strafrechtelijk onderzoek tegen klager, en het memorandum geen betrekking heeft op de relatie tussen klager en [A] , aldus de raadsman.
Het oordeel van de raadkamer
De rechter-commissaris heeft in diens beslissingen van 30 september 2023 en 9 oktober 2023 bepaald dat ten aanzien van het digitale bestand met goednummer LERAG2301l_784993 sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die maken dat het verschoningsrecht van klager moet wijken voor het belang van waarheidsvinding. Dat op dit bestand ook een verschoningsrecht van een andere geheimhouder rust, wil naar het oordeel van de raadkamer niet zeggen dat er van deze zeer uitzonderlijke omstandigheden geen sprake meer kan zijn. Verder betreft dit memorandum naar het oordeel van de raadkamer bewijsmateriaal waar het EOB betrekking op heeft. In dit EOB wordt immers om inbeslagname gevraagd van alle stukken gelinkt aan [A] en diens criminele organisatie. Het betreffende memorandum valt onder deze omschrijving. Dat dit memorandum zou zijn geschreven in februari 2022 maakt dit niet anders.
Nu klager zich ten aanzien van dit goed ook heeft beroepen op zijn verschoningsrecht, zal de raadkamer in paragraaf 5.3 toetsen of de wettelijke waarborgen van het verschoningsrecht ten aanzien van dit goed correct zijn toegepast.
5.2.4
Ten aanzien van de overige goederen
Het standpunt van de raadsman
Ten aanzien van de overige goederen heeft de raadsman zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de behandeling van het klaagschrift dient te worden verwezen naar de rechter-commissaris. Ter onderbouwing daarvan heeft hij het volgende naar voren gebracht.
Klager beroept zich ten aanzien van deze goederen op zijn verschoningsrecht. Er bestaat een redelijk vermoeden dat het verschoningsrecht van klager door de rechter-commissaris onvoldoende is gewaarborgd, hetgeen een weigeringsgrond in de zin van artikel 5.4.4 Sv oplevert. Klager heeft voorafgaand aan de inbeslagneming door de rechter-commissaris over deze specifieke goederen geen standpunt in kunnen nemen. In het klaagschrift, de pleitaantekeningen en ter zitting is beargumenteerd dat deze goederen niet zodanig tot waarheidsvinding kunnen dienen, dat het belang van waarheidsvinding bij inbeslagname dient te prevaleren boven het verschoningsrecht van klager. Er bestaat een redelijk vermoeden dat de rechter-commissaris, na kennisneming van dit standpunt en de argumenten daarvoor, alsnog tot eenzelfde oordeel zal komen. De zaak dient daarom te worden verwezen naar de rechter-commissaris, zodat deze opnieuw kan beoordelen of er ten aanzien van deze specifieke goederen sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die de inbeslagname van deze goederen ter waarheidsvinding rechtvaardigen, aldus de raadsman.
Het oordeel van de raadkamer
Verwijzing naar de rechter-commissaris voor een beslissing over inbeslagname en kennisneming van goederen ten aanzien waarvan een beroep is gedaan op het verschoningsrecht, is alleen vereist wanneer de rechter-commissaris hierover nog geen beslissing heeft genomen (zie ECLI:NL:HR:2022:223). De rechter-commissaris heeft, nadat klager zich ten aanzien van deze goederen op zijn verschoningsrecht heeft beroepen, een dergelijke beslissing echter al genomen in de beslissingen van 30 september, 9 oktober en 1 november 2023. De raadkamer ziet daarom geen reden de behandeling van de zaak te verwijzen naar de rechter-commissaris.
In plaats daarvan zal de raadkamer in de onderhavige klaagschriftprocedure de reeds door de rechter-commissaris genomen beslissingen toetsen. De raadkamer zal zich daarbij een zelfstandig oordeel vormen of ten aanzien van alle in beslag genomen goederen ten aanzien waarvan klager zich beroept op zijn verschoningsrecht, sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden op grond waarvan het belang dat de waarheid aan het licht komt dient te prevaleren boven het verschoningsrecht.
5.3.
Het oordeel van de raadkamer
De raadkamer komt, ook na het vernemen van de standpunten van klager en de argumenten daarvoor ten aanzien van de specifieke in beslag genomen goederen, zonder het context-pv te betrekken bij haar oordeel, niet tot een andere beslissing dan de rechter-commissaris ten aanzien van de inbeslagname en kennisneming van deze goederen, en overweegt daartoe als volgt.
Zoals eerder onder 2. uiteengezet kan het verschoningsrecht slechts onder zeer uitzonderlijke omstandigheden worden doorbroken. Hierbij mag de inbreuk op het verschoningsrecht niet verder gaan dan strikt nodig is voor het aan het licht brengen van de waarheid, en moet zoveel mogelijk worden voorkomen dat de belangen van andere cliënten van de verschoningsgerechtigde dan de cliënten die betrokken zijn bij de strafbare feiten waarvan de verschoningsgerechtigde wordt verdacht, onevenredig worden getroffen.
De Hoge Raad heeft in ECLI:NL:HR:2006:AV2386 en latere rechtspraak enkele factoren genoemd die bij de beoordeling of van deze zeer uitzonderlijke omstandigheden sprake is een rol kunnen spelen:
a. a) de vraag of het gaat het om een tegen de verschoningsgerechtigde bestaande verdenking;
b) de aard en zwaarte van de delicten;
c) de aard en de omvang van de gegevens; en
d) de vraag in hoeverre de relevante gegevens op andere wijze kunnen worden verkregen.
Klager wordt als verschoningsgerechtigde verdacht van een ernstig strafbaar feit, te weten deelname aan een criminele organisatie rond één van zijn cliënten, die zich schuldig zou maken aan grootschalige, ondermijnende criminaliteit. Bij juistheid van die verdenking tegen klager zou hij in zijn hoedanigheid van advocaat op ernstige wijze misbruik hebben gemaakt van de bijzondere positie die zijn professie met zich brengt en daarmee het vertrouwen in de rechtsstaat ernstig hebben geschaad.
Verder zien de goederen waarop het EOB betrekking heeft op de relatie tussen klager en de criminele organisatie rond [A] , en niet op andere cliënten van klager. Daartoe zijn de onder klager in beslag genomen goederen doorzocht met behulp van specifieke door de Belgische autoriteiten overhandigde zoektermen, teneinde de inbeslagname te beperken tot goederen die de waarheid aan het licht kunnen brengen in het Belgische strafrechtelijk onderzoek tegen klager.
Ten slotte ziet de raadkamer niet in hoe deze goederen op een andere, minder verstrekkende wijze zouden kunnen worden verkregen.
De raadkamer is dan ook, met de rechter-commissaris, van oordeel dat zich in dit geval zeer uitzonderlijke omstandigheden voordoen, op grond waarvan het belang dat de waarheid aan het licht komt dient te prevaleren boven het verschoningsrecht.
De raadkamer constateert verder dat de onder klager in beslag genomen goederen bewijsmateriaal betreffen waarop het EOB betrekking heeft en die de uitvaardigende autoriteit met dat bevel beoogt te verkrijgen.
De raadkamer overweegt daarbij dat in de klaagschriftprocedure niet de vraag aan de orde komt of het belang van strafvordering de inbeslagname van de goederen vordert. Aan het systeem van het EOB ligt immers ten grondslag dat met de uitvaardiging van een EOB het belang van strafvordering in de uitvaardigende staat wordt verondersteld aanwezig te zijn. De raadkamer dient dan ook zeer terughoudend te zijn in haar oordeel over de vraag of de onder klager in beslag genomen goederen daadwerkelijk kunnen dienen tot waarheidsvinding in het Belgische strafrechtelijk onderzoek tegen klager.
Uit de argumenten die door de raadsman in zijn klaagschrift, pleitaantekeningen en ter zitting zijn gegeven, volgt naar het oordeel van de raadkamer niet dat deze goederen in geen geval kunnen bijdragen tot waarheidsvinding in het Belgische strafrechtelijk onderzoek tegen klager. De argumenten die door de raadsman naar voren zijn gebracht, zijn naar het oordeel van de raadkamer niet voldoende om de vooronderstelling dat het Belgische strafvorderlijk belang bij de in beslag genomen goederen aanwezig is, zodanig aan te tasten dat geen uitvoering aan het EOB dient te worden gegeven.
De raadkamer concludeert dat de inzet van de bevoegdheden naar Nederlands recht rechtmatig is geschied en dat er zich geen weigeringsgronden op grond van artikel 5.4.4. Sv voordoen.
De raadkamer zal het klaagschrift ten aanzien van de in beslag genomen goederen daarom ongegrond verklaren.
Beslissing
De raadkamer verklaart het beklag
ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door
mr. A.M.M. Lemmen, voorzitter, mr. drs. S.M. van Lieshout en mr. J. Edgar, rechters, in tegenwoordigheid van A. van der Zwan, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 november 2024.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor de beklager beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien (14) dagen na betekening van deze beslissing.

Voetnoten

1.Ter verduidelijking wordt opgemerkt dat het EOB en de aanvullende documenten zijn uitgevaardigd door de Belgische onderzoeksrechter. Het context-PV is echter door een Belgische Federaal Magistraat (de rechtbank begrijpt: een Belgische officier van justitie) toegestuurd. Dit wordt nader toegelicht onder paragraaf 5.2 van deze beslissing.