5.3.Het oordeel van de raadkamer
De raadkamer komt, ook na het vernemen van de standpunten van klager en de argumenten daarvoor ten aanzien van de specifieke in beslag genomen goederen, zonder het context-pv te betrekken bij haar oordeel, niet tot een andere beslissing dan de rechter-commissaris ten aanzien van de inbeslagname en kennisneming van deze goederen, en overweegt daartoe als volgt.
Zoals eerder onder 2. uiteengezet kan het verschoningsrecht slechts onder zeer uitzonderlijke omstandigheden worden doorbroken. Hierbij mag de inbreuk op het verschoningsrecht niet verder gaan dan strikt nodig is voor het aan het licht brengen van de waarheid, en moet zoveel mogelijk worden voorkomen dat de belangen van andere cliënten van de verschoningsgerechtigde dan de cliënten die betrokken zijn bij de strafbare feiten waarvan de verschoningsgerechtigde wordt verdacht, onevenredig worden getroffen.
De Hoge Raad heeft in ECLI:NL:HR:2006:AV2386 en latere rechtspraak enkele factoren genoemd die bij de beoordeling of van deze zeer uitzonderlijke omstandigheden sprake is een rol kunnen spelen: a. a) de vraag of het gaat het om een tegen de verschoningsgerechtigde bestaande verdenking;
b) de aard en zwaarte van de delicten;
c) de aard en de omvang van de gegevens; en
d) de vraag in hoeverre de relevante gegevens op andere wijze kunnen worden verkregen.
Klager wordt als verschoningsgerechtigde verdacht van een ernstig strafbaar feit, te weten deelname aan een criminele organisatie rond één van zijn cliënten, die zich schuldig zou maken aan grootschalige, ondermijnende criminaliteit. Bij juistheid van die verdenking tegen klager zou hij in zijn hoedanigheid van advocaat op ernstige wijze misbruik hebben gemaakt van de bijzondere positie die zijn professie met zich brengt en daarmee het vertrouwen in de rechtsstaat ernstig hebben geschaad.
Verder zien de goederen waarop het EOB betrekking heeft op de relatie tussen klager en de criminele organisatie rond [A] , en niet op andere cliënten van klager. Daartoe zijn de onder klager in beslag genomen goederen doorzocht met behulp van specifieke door de Belgische autoriteiten overhandigde zoektermen, teneinde de inbeslagname te beperken tot goederen die de waarheid aan het licht kunnen brengen in het Belgische strafrechtelijk onderzoek tegen klager.
Ten slotte ziet de raadkamer niet in hoe deze goederen op een andere, minder verstrekkende wijze zouden kunnen worden verkregen.
De raadkamer is dan ook, met de rechter-commissaris, van oordeel dat zich in dit geval zeer uitzonderlijke omstandigheden voordoen, op grond waarvan het belang dat de waarheid aan het licht komt dient te prevaleren boven het verschoningsrecht.
De raadkamer constateert verder dat de onder klager in beslag genomen goederen bewijsmateriaal betreffen waarop het EOB betrekking heeft en die de uitvaardigende autoriteit met dat bevel beoogt te verkrijgen.
De raadkamer overweegt daarbij dat in de klaagschriftprocedure niet de vraag aan de orde komt of het belang van strafvordering de inbeslagname van de goederen vordert. Aan het systeem van het EOB ligt immers ten grondslag dat met de uitvaardiging van een EOB het belang van strafvordering in de uitvaardigende staat wordt verondersteld aanwezig te zijn. De raadkamer dient dan ook zeer terughoudend te zijn in haar oordeel over de vraag of de onder klager in beslag genomen goederen daadwerkelijk kunnen dienen tot waarheidsvinding in het Belgische strafrechtelijk onderzoek tegen klager.
Uit de argumenten die door de raadsman in zijn klaagschrift, pleitaantekeningen en ter zitting zijn gegeven, volgt naar het oordeel van de raadkamer niet dat deze goederen in geen geval kunnen bijdragen tot waarheidsvinding in het Belgische strafrechtelijk onderzoek tegen klager. De argumenten die door de raadsman naar voren zijn gebracht, zijn naar het oordeel van de raadkamer niet voldoende om de vooronderstelling dat het Belgische strafvorderlijk belang bij de in beslag genomen goederen aanwezig is, zodanig aan te tasten dat geen uitvoering aan het EOB dient te worden gegeven.
De raadkamer concludeert dat de inzet van de bevoegdheden naar Nederlands recht rechtmatig is geschied en dat er zich geen weigeringsgronden op grond van artikel 5.4.4. Sv voordoen.
De raadkamer zal het klaagschrift ten aanzien van de in beslag genomen goederen daarom ongegrond verklaren.
De raadkamer verklaart het beklag
ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door
mr. A.M.M. Lemmen, voorzitter, mr. drs. S.M. van Lieshout en mr. J. Edgar, rechters, in tegenwoordigheid van A. van der Zwan, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 november 2024.
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor de beklager beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien (14) dagen na betekening van deze beslissing.