4.2. De Rechtbank heeft in de bestreden beschikking onder meer overwogen:
"Blijkens artikel 98, eerste lid van het WvSv kunnen, tenzij met hun toestemming, bij personen met bevoegdheid tot verschoning (in casu een advocaat) niet in beslag genomen worden brieven of andere geschriften, tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt. Blijkens het tweede lid van dat artikel vindt een doorzoeking bij dergelijke per-sonen, tenzij met hun toestemming, alleen plaats voor zover het zonder schending van het stands-, beroeps- of ambtsgeheim kan geschieden, en strekt die doorzoeking zich niet uit tot andere brieven of geschriften dan die welke het voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan gediend hebben.
Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er nog een uitzondering op het uitgangspunt van het eerste lid van artikel 98 van het WvSv, namelijk -kort gezegd- in het geval dat het belang van de waarheidsvinding prevaleert boven het beroepsgeheim. Van een dergelijk geval is slechts sprake bij zeer uitzonderlijke omstandigheden en dergelijke omstandigheden kunnen aanwezig zijn indien de verschoningsgerechtigde verdacht wordt van een zeer ernstig misdrijf.
De rechtbank onderschrijft het uitgangspunt dat het oordeel omtrent de vraag of brieven of geschriften object van de bevoegdheid tot verschoning uitmaken in beginsel toekomt aan de tot verschoning bevoegde persoon.
Dit leidt echter uitzondering in een uitzonderlijk geval als hiervoor bedoeld. Bij een belangenafweging in voormelde zin mag meewegen de omstandigheid of er sprake is van medeverdachten en het ten aanzien van die medeverdachten geldende onderzoeksbelang.
In casu is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van een dergelijk uitzonderlijk geval als hiervoor bedoeld. Klager is advocaat en procureur en wordt naar het oordeel van de rechtbank terecht verdacht van witwassen als bedoeld in artikel 420ter van het WvSr dan wel witwassen als bedoeld in artikel 420bis van dat wetboek en van (gekwalificeerde) valsheid in geschrifte in een notariële akte als bedoeld in artikel 225 en/of 226 van het WvSr, dan wel van het medeplegen van en/of behulpzaam zijn aan die feiten.
Uit de thans voorhanden zijnde stukken blijkt genoegzaam dat het mogelijk witwassen betrekking heeft op een zeer grote geldsom. Verder blijkt uit die stukken van een zwaarwegend onderzoeksbelang jegens de al dan niet gehechte medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en medeverdachte 4].
De inbeslagneming van de betreffende stukken is derhalve rechtmatig.
Aan klager komt in casu derhalve het verschoningsrecht te ontvallen.
De rechtbank heeft in dit kader kennis genomen van de uiteindelijk in beslag genomen stukken.
De zich in de met 1 genummerde enveloppe bevindende inbeslaggenomen stukken zijn naar het oordeel van de rechtbank bovendien te beschouwen als stukken die [...] het voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan gediend hebben en ook op deze grond dient geconcludeerd te worden dat er sprake was van een rechtmatige inbeslagneming."