[Betrokkene 4], kantoorgenoot van [klager/notaris 3], heeft zich tegen de inbeslagneming van bovengenoemde stukken c.q. voorwerpen verzet op grond van het feit dat deze aan hem zijn toevertrouwd in zijn functie van notaris en derhalve onder zijn geheimhoudingsplicht ex artikel 22 van de Wet op het Notarisambt vallen. Voorts heeft hij zich ter zake beroepen op zijn verschoningsrecht ex artikel 218 Wetboek van Strafvordering.
De rechter-commissaris heeft echter het verweer gemotiveerd gepasseerd en is tot inbeslagneming overgegaan. Daarbij heeft zij bepaald dat de inbeslaggenomen goederen vooralsnog onder de rechter-commissaris zullen blijven totdat onherroepelijk zal zijn beslist op de onderhavige klacht.
Klager stelt zich op het standpunt dat de inbeslagneming onrechtmatig is geschied, nu de in beslag genomen stukken c.q. voorwerpen vallen onder het verschoningsrecht van [betrokkene 4]. De stukken zijn onder andere schriftelijke bescheiden die klager en [betrokkene 4] in hun hoedanigheid van notaris zijn toevertrouwd c.q. door hen in die hoedanigheid zijn opgesteld.
Ten aanzien van de inbeslaggenomen originele minuten van de transportakten en daaraan gehechte volmachten heeft de raadsman namens klager gesteld dat de notaris, gelet op de eisen gesteld in de Wet op het notarisambt, verplicht is deze ten kantore te bewaren.
Voorts heeft hij met betrekking tot die stukken in het bijzonder betoogd dat de inhoud van de akten niet geheim is en anders dan door inbeslagname van de originele stukken op eenvoudige wijze voor de waarheidsvinding beschikbaar is. Immers, de afschriften van die transportakten worden woordelijk in het kadaster ingeschreven. Weliswaar wordt er van de volmacht geen afschrift ingeschreven, doch naar de inhoud daarvan wordt in het afschrift van de transportakte verwezen. Derhalve doet zich in het onderhavige geval, naar de mening van de raadsman, geen zeer uitzonderlijke omstandigheid voor die mee zou moeten brengen dat de waarheidsvinding zou moeten prevaleren boven het verschoningsrecht.
Tot slot heeft de raadsman betoogd dat de inbeslagname van de "back-ups" van het computersysteem van het notariskantoor als disproportioneel moet worden beoordeeld, nu daarmee niet alleen de bestanden in beslag zijn genomen waarop de vordering doorzoeking betrekking had, doch ook alle overige digitale bestanden van het notariskantoor.
Ingevolge artikel 98, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering mogen bij personen met een bevoegdheid tot verschoning als bedoeld in artikel 218 van dat wetboek zonder hun toestemming brieven of andere geschriften, tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt, niet in beslag worden genomen.
Wel mogen zonder hun toestemming in beslag worden genomen brieven of geschriften die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend nu dergelijke brieven en geschriften geen object zijn van de aan evenbedoelde personen toekomende bevoegdheid tot verschoning. De aard van de hier aan de orde zijnde bevoegdheid tot verschoning brengt mee dat het oordeel omtrent de vraag of brieven of geschriften object van de bevoegdheid tot verschoning uitmaken in beginsel toekomt aan de tot verschoning gerechtigde persoon.
Het verschoningsrecht is echter in zoverre niet absoluut, dat zich zeer uitzonderlijke omstandigheden laten denken waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt - ook ten aanzien van datgene waarvan de wetenschap aan de tot verschoning bevoegde persoon als zodanig is toevertrouwd - moet prevaleren boven het verschoningsrecht. Bij een zodanige belangenafweging kunnen meewegen de omstandigheid dat er sprake is van medeverdachten en het ten aanzien van die medeverdachten geldende onderzoeksbelang.
In het onderhavige geval is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat er sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die een doorbreking van het verschoningsrecht rechtvaardigen. [Klager] heeft in zijn hoedanigheid van notaris meegewerkt aan vele zogenaamde ABC-transacties waarbij vaak in slechte staat van onderhoud verkerende panden die zijn gelegen in zogenaamde probleemwijken in Rotterdam op één dag tweemaal werden verkocht. Vermoed wordt dat de tussenliggende koper en verkoper (de "B") telkens een zogenaamde stroman was. Het betrof immers personen zonder vermogen of inkomen die veelal in Suriname wonen. Het vermoeden bestaat voorts dat de betaling niet door de stroman (de koper in de akte) zelf is verricht en dat de winsten die ten goede komen aan de betrokken strolieden niet aan hen zijn uitgekeerd, maar aan de verdachten, de gebroeders [betrokkene 1 en 2] en/of [A] B.V.
Hierbij zou - zoals aangegeven in een aantal van de zich in het dossier bevindende verklaringen - ook gebruik gemaakt zijn van valse, vervalste en/of geantedateerde machtigingen.
Een dergelijke constructie is volgens de officier van justitie opgezet teneinde de vennootschapsbelasting op grote schaal te ontduiken. De geschatte benadeling van de fiscus bedraagt thans ruim vier-honderdduizend euro.
[Klager] is inmiddels als verdachte aangemerkt. Gelet op de inhoud van de thans aan de rechtbank ter beschikking gestelde stukken kan dit standpunt niet op voorhand als onjuist worden aangemerkt.
De rechtbank heeft bij voornoemde belangenafweging ook betrokken het onderzoeksbelang dat vergt dat inzicht wordt verkregen in de financiële afwikkeling van de ABC-transacties. De verdenking bestaat dat de eerstgenoemde verdachten hun geldstromen onder meer via de derdengeldrekening van klager hebben laten lopen. In dit verband vereist het onderzoeksbelang dat tevens de inhoud van de transportaktes, die ten grondslag liggen aan de koopovereenkomsten, met de daaraan gehechte originele volmachten, alsmede de bescheiden c.q. bestanden die betrekking hebben op de genoemde derdengeldrekening van klager als voorwerp van onderzoek wordt gehandhaafd.
Het verweer van de raadsman dat op een andere wijze dan de inbeslagneming, te weten via het kadaster, kennis van de transportakten en de volmachten kan worden genomen en hierdoor de waarheidsvinding niet door het verschoningsrecht van de notaris wordt gehinderd, wordt verworpen.
Immers, weliswaar kan de woordelijke inhoud van de transportakte aan de hand van het in het Kadaster ingeschreven afschrift daarvan worden achterhaald, doch dit geldt niet ten aanzien van de concrete inhoud en verschijningsvorm van de aan die minuut gehechte volmacht.
Nu het strafrechtelijk onderzoek - zoals hiervoor overwogen - zich onder meer uitstrekt tot een onderzoek naar de aanwezigheid c.q. echtheid van de volmachten, die feitelijk tot het opstellen van de minuten hebben geleid, volstaat een enkele verwijzing daarnaar in het Kadaster niet.
Daar verder door de aanhechting aan de minuut moet blijken op welke transportakte de betreffende volmacht betrekking heeft gehad, dient in het onder-havige geval ook de originele minuut als voorwerp van waarheidsvinding aangemerkt te worden en volstaat ook hier de enkele weergave van de inhoud daarvan in het Kadaster niet.
Het is derhalve niet aannemelijk dat op een minder ingrijpende wijze dan door middel van een doorbreking van het verschoningsrecht de echtheid van de volmachten kan worden blootgelegd dan wel onderzocht.
Dit geldt evenzeer voor de geldstromen, zoals kenbaar uit de inbeslaggenomen digitale (financiële) bestanden.
Nu door de officier van justitie reeds eerder is aangegeven dat van de inbeslaggenomen digitale bestanden enkel de documenten die betrekking hebben op de in het onderzoek zijnde transacties worden bezien en de overige bestanden zullen worden gewist, acht de rechtbank het in beslag nemen van de back-ups van het computersysteem niet disproportioneel. Ook dit verweer wordt derhalve verworpen.
(...)
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat het beklag ongegrond dient te worden verklaard.