ECLI:NL:HR:2022:223

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 februari 2022
Publicatiedatum
16 februari 2022
Zaaknummer
21/04813
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over beslag onder advocaat en verschoningsrecht in strafzaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 februari 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een beschikking van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een klaagschrift van een advocaat, hierna aangeduid als klager, die zich verzet tegen de inbeslagname van zijn iPad en notitieblokken tijdens een bezoek aan zijn cliënt in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) in Vught. De inbeslagname vond plaats in het kader van een onderzoek naar een crimineel samenwerkingsverband waarbij de klager wordt verdacht van betrokkenheid bij ernstige strafbare feiten, waaronder drugshandel en witwassen. De rechter-commissaris had het regime van 'zeer uitzonderlijke omstandigheden' van toepassing verklaard, wat inhoudt dat het verschoningsrecht van de klager niet absoluut is en kan worden doorbroken in het belang van de waarheidsvinding.

De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere uitspraken over het verschoningsrecht en de procedure van artikel 98 van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad oordeelt dat de rechtbank de behandeling van het klaagschrift had moeten aanhouden en de stukken in handen van de rechter-commissaris had moeten stellen, omdat er nog geen definitieve beslissing was genomen over het beroep op het verschoningsrecht met betrekking tot de overige inbeslaggenomen voorwerpen. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van de rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de inbeslaggenomen voorwerpen anders dan de iPad en notitieblokken, en wijst de zaak terug naar de rechtbank voor een nieuwe behandeling.

Deze uitspraak benadrukt de delicate balans tussen het verschoningsrecht van advocaten en de noodzaak om de waarheid aan het licht te brengen in strafzaken. De Hoge Raad bevestigt dat in uitzonderlijke gevallen het belang van de waarheidsvinding kan prevaleren boven het verschoningsrecht, mits de inbreuk op dat recht niet verder gaat dan strikt noodzakelijk.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/04813 Bv
Datum18 februari 2022
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 4 november 2021, nummer RK 21/5495, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 98 lid 4 in verbinding met artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klager] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
hierna: de klager.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft N. van Schaik, advocaat te Utrecht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd dat:
(i) de bestreden beschikking wordt vernietigd, maar alleen voor zover deze betrekking heeft op de beslissing ten aanzien van de stukken en/of gegevens anders dan de inbeslaggenomen iPad en notitieblokken in de EBI in Vught;
(ii) de zaak wordt teruggewezen naar de rechtbank opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan;
(iii) de Hoge Raad de stukken in handen van de rechter-commissaris stelt om ten aanzien van de overige stukken en/of gegevens op de voet van artikel 98 Sv te beslissen over het door klager gedane beroep op het verschoningsrecht en
(iv) het beroep voor het overige wordt verworpen.

2.De beslissingen van de rechter-commissaris en van de rechtbank

2.1
De beschikking van de rechter-commissaris van 7 oktober 2021 houdt onder meer in:
“Inleiding
Op 7 oktober 2021 heeft de rechter-commissaris ontvangen een vordering tot doorzoeking van het kantoorpand van verdachte, een vordering tot doorzoeking van de woning van verdachte, en een vordering om de cel en verblijfsruimten van de betrokkene [betrokkene 1] te doorzoeken.
Tevens heeft de rechter-commissaris een proces-verbaal aanvraag doorzoekingen van deze plaatsen van 7 oktober 2021 ontvangen.
De rechter-commissaris heeft op 7 oktober 2021 een aanvullende vordering ontvangen met betrekking tot de doorzoeking van het kantoorpand van verdachte, en met betrekking tot de geheimhoudersstukken die buiten het kantoor van verdachte in beslag worden genomen.
In voornoemde vordering met betrekking tot het kantoorpand van verdachte en geheimhoudersstukken die buiten het kantoor worden aantroffen heeft de officier van justitie gevorderd het beslagregime “zeer uitzonderlijke omstandigheden” van toepassing te verklaren, zodat de doorzoeking niet alleen is gericht op instrumenta en/of corpora, maar ook gericht is op de waarheidsvinding. De officier van justitie heeft gevorderd te bepalen dat dit regime van toepassing is tijdens de doorzoekingen op bovenvermelde plaatsen en op overige, op andere plaatsen in beslag te nemen documenten en/of bestanden op gegevensdragers van verdachte.
Verder heeft de officier van justitie gevorderd om te bepalen dat voor de in de vorderingen genoemde Ipad toebehorende aan verdachte, vooraf door de rechter-commissaris wordt bepaald dat de inhoud van deze Ipad aan de zaaksofficier van justitie ter beschikking kan worden gesteld zonder de bezwaartermijn van artikel 552a af te hoeven wachten. De officier van justitie stelt zich onder verwijzing naar de onderbouwing van de verdenking op het standpunt dat het opsporingsbelang vergt dat met spoed wordt kennisgenomen van de inhoud van die bestanden omdat dit geen uitstel kan lijden omdat anders leven, veiligheid of gezondheid van personen ernstig kan worden geschaad.
(...)
Beoordeling
Het verschoningsrecht van een advocaat is niet absoluut. Er kunnen zich zeer uitzonderlijke omstandigheden voordoen waarbij het belang dat de waarheid aan het licht komt, ook ten aanzien van datgene waarvan de wetenschap de advocaat als zodanig is toevertrouwd, moet prevaleren boven het belang dat het verschoningsrecht dient. Dit ruimere beslagregiem brengt mee dat, waar doorzoeking ter inbeslagneming bij een advocaat zonder diens toestemming al kan plaatsvinden als het gaat om brieven en geschriften die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend, die toestemming in geval van zeer uitzonderlijke omstandigheden evenmin nodig is als de doorzoeking ter inbeslagneming een verdere strekking heeft en is gericht op brieven en geschriften die kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen.
Daarbij gaat het in dit geval om de volgende omstandigheden:
Uit het proces-verbaal aanvraag doorzoekingen blijkt dat er een redelijk vermoeden van schuld is aan betrokkenheid bij de voorbereiding en uitlokking van zeer ernstige en gewelddadige strafbare feiten, aan betrokkenheid bij harddrugshandel op grote schaal, aan betrokkenheid bij witwassen en aan deelneming aan een criminele organisatie die gericht is op het plegen van deze strafbare feiten.
Voor wat betreft de aard en omvang van door doorzoeking te verkrijgen gegevens, merkt de rechter-commissaris op dat de gegevens niet op andere wijze kunnen worden verkregen. Het gaat om communicatie van verdachte met [betrokkene 1] dan wel met anderen van het criminele samenwerkingsverband, en om communicatie van anderen van hetzelfde criminele samenwerkingsverband, in de vorm van notitieboekjes en andere bescheiden met aantekeningen, inhoud van telecommunicatiemiddelen, administratie en de inhoud van digitale gegevensdragers.
(...)
Tot slot is de rechter-commissaris met de officier van justitie ten aanzien van de in de vordering genoemde Ipad van verdachte van oordeel dat het opsporingsbelang vergt dat met spoed wordt kennisgenomen van de inhoud van die bestanden omdat dit geen uitstel kan lijden omdat anders leven, veiligheid of gezondheid van personen ernstig kan worden geschaad. Het is de Ipad waarmee verdachte berichten van anderen lijkt door te geven aan betrokkene [betrokkene 1] , die vermoedelijk zien op zeer gewelddadige strafbare feiten. Uit het proces-verbaal aanvraag doorzoekingen blijken aanwijzingen dat die gewelddadige strafbare feiten op korte termijn plaats kunnen vinden.
Beslissing
De rechter-commissaris verklaart in deze zaak het regime van de zeer uitzonderlijke omstandigheden van toepassing.
De rechter-commissaris beslist dat het opsporingsbelang vergt dat met spoed kennis wordt genomen van de inhoud van de door de officier van justitie genoemde bestanden op de I-pad van verdachte.”
2.2
Een zich bij de stukken bevindend “proces-verbaal van voorgeleiding ten behoeve van de vordering inbewaringstelling” van 10 oktober 2021 houdt in dat op 8 oktober 2021 tijdens een bezoek van de klager aan [betrokkene 1] in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) in Vught onder meer een iPad en notitieblokken werden inbeslaggenomen. Diezelfde dag werden tijdens doorzoekingen van de woning, het kantoorpand, het voormalig kantoorpand en de auto van de klager onder meer de in de conclusie van de advocaat-generaal onder 9.1 genoemde voorwerpen, met name digitale gegevensdragers, inbeslaggenomen.
2.3
De rechter-commissaris heeft bij aanvullende beschikking van 11 oktober 2021 op vordering van de officier van justitie beslist dat het opsporingsbelang vergt dat met spoed kennis wordt genomen van de inhoud van de in de spreekruimte van de EBI inbeslaggenomen notitieblokken.
2.4
De klager heeft tegen de beschikkingen van de rechter-commissaris van 7 en 11 oktober 2021 op de voet van artikel 98 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), in verbinding met artikel 552a Sv, een klaagschrift ingediend. Het klaagschrift houdt onder meer in dat niet kan worden gezegd dat “ten aanzien van de inbeslaggenomen devices ‑ laptops, mobiele telefoons, gegevensdragers etc. ‑ aan klager geen verschoningsrecht toekomt” en dat het “ook niet zo [is] dat klager alleen [betrokkene 1] als cliënt heeft en/of dat informatie op de in beslag genomen goederen en/of devices uitsluitend op [betrokkene 1] zou zien.”
2.5
Het proces-verbaal van de behandeling van het klaagschrift in raadkamer op 21 oktober 2021 houdt onder meer in:
“Voorts maakt de voorzitter melding van de e-mail van de officier van justitie van 20 oktober 2021 met daarin het schriftelijke standpunt ten aanzien van het klaagschrift. Dit op schrift gestelde stuk is als bijlage aan dit proces-verbaal gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
(...)
De raadsman voert het woord:
(...) Ik stel mij primair op het standpunt dat het klaagschrift gegrond moet worden verklaard. Mijn cliënt wil meewerken zodra de deken van de Orde van Advocaten (hierna: de deken) betrokken is. Vandaar dat mr. Bouchikhi een modus heeft voorgesteld om informeel met het Openbaar Ministerie te overleggen. De verdediging stelt zich niet op het standpunt dat alles onder de geheimhoudingsplicht en het verschoningsrecht valt. De verdediging stelt zich echter wel op het standpunt dat er een modus moet worden gevonden, waardoor zaken die niets met onderhavige zaak te maken hebben, op geen enkele wijze worden ingezien. Daar is praktisch nog niks mee gedaan, omdat de waarneemster van mijn cliënt niet alles van het Openbaar Ministerie ontvangt.
De voorzitter merkt op dat zij tijdens de voorafgaande raadkamer gevangenhouding aan de officier van justitie heeft gevraagd welke procedure op dit moment geldt ten aanzien van het beslag. De officier van justitie gaf toen aan dat er een modus is gevonden, waarbij de deken, de rechter-commissaris en de waarneemster van klager zijn betrokken. De voorzitter vraagt of dat niet voldoende waarborgen zijn.
De klager verklaart:
Ik heb mijn waarneemster gisteren gesproken. Zij heeft mijn advocatenpas en codes niet. Dat zijn twee dingen die noodzakelijk zijn om in het digitale Advocatenportaal te komen. Zij heeft wel contact met de deken. Een overnameverzoek komt binnen bij de deken en dan neemt de deken contact op met mijn waarneemster.
De officier van justitie voert het woord:
Het enige wat ik daar op kan zeggen, is dat er contact tussen de deken en de waarneemster is. De rechter-commissaris moet afwegen welke stukken op welk moment kunnen worden verstrekt. Zij moeten dat met elkaar werkbaar maken. Ik wil hen straks nog wel een e-mail sturen dat zij moeten functioneren. Voor het overige is de verstrekking van stukken aan procedures gebonden. We zijn maar een paar dagen verder.
De raadsman voert het woord:
Ik heb het zojuist al voorgesteld. Zodra een modus wordt aangeboden, lossen wij het op. Het gaat om een pragmatische oplossing.”
2.6
Het aan het proces-verbaal gehechte schriftelijke standpunt van de officier van justitie houdt onder meer in:
“De ipad en de notitieblokken die tijdens het gesprek op 8 oktober in de advocatenkamer in beslag zijn genomen daarvan is duidelijk dat het hierbij gaat om geschriften welke het voorwerp van het strafbaar feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend.
(...)
Zoals gezegd waren de foto's op de in beslag genomen ipad in de advocatenkamer reeds door de rechter-commissaris vrijgegeven op 7 oktober.
Wat betreft de overige in beslag genomen devices ligt dit ter beoordeling bij de rechter-commissaris of het geheimhoudersinformatie betreft. Daar wordt onderzoek naar gedaan dat, zoals gezegd veel tijd in beslag neemt en extra tijd kost aangezien dit zeer zorgvuldig gebeurt juist met het oog op de bescherming van eventuele andere cliënten die [klager] heeft en waarover geheimhoudersinformatie wordt aangetroffen.”
2.7
De rechtbank heeft het beklag ongegrond verklaard. De beschikking van de rechtbank van 4 november 2021 houdt onder meer in:
“6. De beoordeling
6.1
De rechtbank dient te beoordelen of de rechter-commissaris terecht en op deugdelijke gronden tot het oordeel is gekomen dat ten aanzien van de in beslag genomen goederen het beslagregime “zeer uitzonderlijke omstandigheden” van toepassing is. De rechtbank acht zich ook zonder de onderliggende vorderingen en de aanvraag doorzoeking voldoende voorgelicht om tot deze beoordeling te kunnen komen.
6.2
De rechtbank houdt rekening met de omstandigheden van het geval, waaronder de aard en zwaarte van de verdenking, de aard en omvang van de gegevens en de vraag in hoeverre de relevante gegevens op andere wijze kunnen worden verkregen.
6.3
De verdenking van klager ziet op de betrokkenheid bij de voorbereiding en uitlokking van zeer ernstige en gewelddadige strafbare feiten, op betrokkenheid bij harddrugshandel op grote schaal, op betrokkenheid bij witwassen en op deelneming aan een criminele organisatie die gericht is op het plegen van strafbare feiten. De verdenking richt zich op het als advocaat doorgeven van berichten van [betrokkene 1] aan de buitenwereld. De inhoud van de berichten ziet mogelijk op het voortzetten van criminele handelingen en een mogelijk acute dreiging dat zwaar geweld toegepast gaat worden met levensgevaar voor anderen. Deze verdenking ziet op feiten waardoor aan het vertrouwen in de maatschappelijke functie van de advocatuur grote schade wordt berokkend.
6.4
De rechtbank stelt verder vast dat deze gegevens niet op andere wijze kunnen worden verkregen en is van oordeel dat deze kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen.
6.5
De rechter-commissaris is in voornoemde procedure aldus op deugdelijke gronden tot het oordeel gekomen dat ten aanzien van de in beslag genomen goederen “zeer uitzonderlijke omstandigheden” van toepassing zijn. Uit de bewoordingen blijkt eveneens dat rekenschap is gegeven van de omstandigheden van het geval. De rechtbank sluit zich ook aan bij de motivering van de rechter-commissaris.
6.6
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat er zeer uitzonderlijke omstandigheden zijn die het verschoningsrecht doorbreken. Het beklag van klager is dan ook ongegrond.
6.7
De in beslag genomen goederen zijn vatbaar voor inbeslagneming en de officier van justitie wordt gemachtigd de stukken te voegen in het procesdossier en daarvan gebruik te maken ten behoeve van het strafrechtelijk onderzoek 26Mandel.”

3.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van de rechtbank beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

4.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de rechtbank de behandeling van het klaagschrift, voor zover het betrekking heeft op de andere voorwerpen dan de in de EBI inbeslaggenomen iPad en notitieblokken, had moeten aanhouden en de stukken in zoverre in handen van de rechtercommissaris had moeten stellen. Daartoe wordt aangevoerd dat de rechtercommissaris ten aanzien van die overige voorwerpen nog niet had beslist of de officier van justitie van de inhoud daarvan mag kennisnemen.
4.2
Artikel 98 Sv luidt:
“1. Bij personen met bevoegdheid tot verschooning, als bedoeld bij de artikelen 218 en 218a, worden, tenzij met hunne toestemming, niet in beslag genomen brieven of andere geschriften, tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt. De rechter-commissaris is bevoegd ter zake te beslissen.
2. Indien de persoon met bevoegdheid tot verschoning bezwaar maakt tegen de inbeslagneming van brieven of andere geschriften omdat zijn plicht tot geheimhouding zich daartoe uitstrekt, wordt niet tot kennisneming overgegaan dan nadat de rechter-commissaris daarover heeft bepaald.
3. De rechter-commissaris die beslist dat inbeslagneming is toegestaan, deelt de persoon met bevoegdheid tot verschoning mede dat tegen zijn beslissing beklag open staat bij het gerecht in feitelijke aanleg waarvoor de zaak wordt vervolgd en tevens dat niet tot kennisneming wordt overgegaan dan nadat onherroepelijk over het beklag is beslist.
4. Tegen de beschikking van de rechter-commissaris kan de persoon met bevoegdheid tot verschoning binnen veertien dagen na de betekening daarvan een klaagschrift indienen bij het gerecht in feitelijke aanleg waarvoor de zaak wordt vervolgd. Artikel 552a is van toepassing.
5. Een doorzoeking vindt bij zodanige personen, tenzij met hun toestemming, alleen plaats voor zover het zonder schending van het stands-, beroeps- of ambtsgeheim kan geschieden, en strekt zich niet uit tot andere brieven of geschriften dan die welke het voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan gediend hebben.
6. De rechter-commissaris kan zich bij de beoordeling van de aannemelijkheid van het beroep van de verschoningsgerechtigde op zijn geheimhoudingsplicht laten voorlichten door een vertegenwoordiger van de beroepsgroep waartoe de verschoningsgerechtigde behoort.”
4.3
De geschiedenis van de Wet van 4 juli 2018 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering tot vastlegging van het recht op bronbescherming bij vrije nieuwsgaring (bronbescherming in strafzaken), Stb. 2018, 264, waarbij artikel 98 Sv laatstelijk is gewijzigd, houdt onder meer in:
- de memorie van toelichting:
“Soms is de omvang van het te selecteren materiaal zodanig dat de volledige selectie niet door de RC op het kantoor van de verschoningsgerechtigde kan worden gedaan. Dan zal een eerste selectie moeten plaatsvinden en daarna veelal met behulp van de verschoningsgerechtigde een tweede. Vervolgens zal in het algemeen tot teruggave kunnen worden overgegaan.”
(Kamerstukken II 2014/15, 34032, nr. 3, p. 20)
- de nota naar aanleiding van het verslag:
“De leden van de SP-fractie achten het niet wenselijk dat een voorgenomen nadere selectie van het in beslag te nemen materiaal ook later kan plaatsvinden. Zij vragen naar een toelichting op de gebruikelijke gang van zaken in de praktijk. Als het gaat om een selectie uit een beperkte hoeveelheid materiaal is het redelijk dat de selectie ook ter plaatse door de RC wordt gemaakt. Indien het evenwel een kantoor betreft waarop diverse computers, laptops en smartphones of informatie opgeslagen op grote servers aanwezig zijn, is het niet redelijk dat de selectie die waarschijnlijk veel tijd zal vergen, ook daar plaats vindt. Het meest praktisch is dat de selectie later op het kabinet van de RC wordt uitgevoerd.”
(Kamerstukken II 2014/15, 34032, nr. 8, p. 24)
4.4
Bij de beoordeling van het cassatiemiddel moet worden vooropgesteld dat het verschoningsrecht van de advocaat in zoverre niet absoluut is dat zich zeer uitzonderlijke omstandigheden laten denken waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt - ook ten aanzien van datgene waarvan de wetenschap de advocaat als zodanig is toevertrouwd ‑ moet prevaleren boven het verschoningsrecht. In een dergelijk geval moeten het verschoningsrecht en de daarmee samenhangende beperkingen van de uitoefening van de beslag- en doorzoekingsbevoegdheden wijken voor het belang van de strafvordering, zij het dat ook dan de inbreuk op het verschoningsrecht niet verder mag gaan dan strikt nodig is voor het aan het licht brengen van de waarheid van het betreffende feit. Daarbij moet zorg worden betracht om te voorkomen dat de belangen van andere cliënten van de advocaat dan de cliënten die betrokken zijn bij de strafbare feiten waarvan de advocaat wordt verdacht, onevenredig worden getroffen (vgl. HR 30 november 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA3805 en HR 12 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD9162).
4.5
Indien een doorzoeking plaatsvindt bij een advocaat en de rechter-commissaris de stukken meeneemt naar zijn kabinet ter nadere beoordeling, gebeurt de inbeslagneming bij de advocaat op grond van het voorlopig oordeel van de rechter-commissaris dat deze stukken kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen (vgl. HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1566, rechtsoverweging 2.4.1). Een dergelijke handelwijze is ook in overeenstemming met wat de wetgever volgens de hiervoor weergegeven wetsgeschiedenis voor ogen heeft gestaan in gevallen waarin op het kantoor van de verschoningsgerechtigde vanwege de omvang van het te selecteren materiaal slechts een eerste selectie kan worden gemaakt.
4.6
Op grond van artikel 98 lid 1 Sv is het eerst aan de rechter-commissaris om te beslissen over het beroep op het verschoningsrecht dat is gedaan ten aanzien van stukken dan wel gegevens die zijn opgeslagen op gegevensdragers (vgl. HR 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1960, rechtsoverweging 4.2.3). Indien de rechtbank bij de behandeling van een op grond van artikel 552a Sv ingediend klaagschrift vaststelt dat de klager met betrekking tot inbeslaggenomen stukken of vastgelegde gegevens zich op zijn verschoningsrecht heeft beroepen en dat de rechter-commissaris daarover (nog) niet heeft beslist, dient zij de behandeling van het klaagschrift aan te houden en de zaak in handen van de rechter-commissaris te stellen teneinde een beschikking te geven als bedoeld in artikel 98 lid 1 Sv (vgl. HR 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1960 en HR 10 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:553).
4.7
Met de beslissing dat in deze zaak “het regime van de zeer uitzonderlijke omstandigheden” van toepassing wordt verklaard, heeft de rechter-commissaris tot uitdrukking gebracht dat zich het onder 4.4 bedoelde geval voordoet waarin het verschoningsrecht van de klager en de daarmee samenhangende beperkingen van de uitoefening van de beslag- en doorzoekingsbevoegdheden moeten wijken voor het belang van het aan het licht brengen van de waarheid van de feiten waarvan de klager wordt verdacht. De rechter-commissaris heeft wat betreft “de aard en omvang van door doorzoeking te verkrijgen gegevens” overwogen dat het gaat om “communicatie van verdachte met [betrokkene 1] dan wel met anderen van het criminele samenwerkingsverband, en om communicatie van anderen van hetzelfde criminele samenwerkingsverband, in de vorm van notitieboekjes en andere bescheiden met aantekeningen, inhoud van telecommunicatiemiddelen, administratie en de inhoud van digitale gegevensdragers.”
4.8
Op grond van de onder 2.6 weergegeven mededeling van de officier van justitie over het nog te verrichten onderzoek van de rechter-commissaris moet in cassatie ervan worden uitgegaan dat de rechter-commissaris ten tijde van de behandeling van het klaagschrift, behalve ten aanzien van de in de spreekruimte van de EBI inbeslaggenomen iPad en notitieblokken, nog niet ten aanzien van alle overige inbeslaggenomen stukken een (definitieve) beslissing als bedoeld in artikel 98 lid 1 Sv had genomen over het beroep op het verschoningsrecht van de klager. Gelet op wat onder 4.6 is overwogen, had de rechtbank de behandeling van het klaagschrift in zoverre moeten aanhouden en de zaak in handen van de rechter-commissaris moeten stellen teneinde een beschikking te geven als bedoeld in artikel 98 Sv.
4.9
Het cassatiemiddel slaagt.
4.1
Na terugwijzing van de zaak zal de rechtbank, indien de rechter-commissaris niet inmiddels ook ten aanzien van de overige inbeslaggenomen voorwerpen dan de hiervoor genoemde iPad en notitieblokken een beschikking als bedoeld in artikel 98 Sv heeft gegeven, de zaak daartoe in handen van de rechter-commissaris moeten stellen.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank, maar uitsluitend voor zover deze betrekking heeft op de inbeslaggenomen voorwerpen anders dan de in de spreekruimte van de EBI in Vught inbeslaggenomen iPad en notitieblokken;
- wijst de zaak terug naar de rechtbank Amsterdam, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt behandeld en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
18 februari 2022.