ECLI:NL:RBMNE:2024:6670

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 november 2024
Publicatiedatum
9 december 2024
Zaaknummer
UTR 22/3335, UTR 22/3336, UTR 22/3337, UTR 22/3338, UTR 22/3339, UTR 22/3340, UTR 22/3341, UTR 22/3342, UTR 22/3343.
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaken en verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 25 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vastgestelde WOZ-waarden van verschillende onroerende zaken. Eiseres, een B.V. uit [plaats 1], heeft bezwaar gemaakt tegen de WOZ-waarde die door de heffingsambtenaar van de belastingsamenwerking gemeenten & Hoogheemraadschap [gemeente] was vastgesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde aannemelijk heeft gemaakt door gebruik te maken van de HWK-methode, waarbij de huurwaarde van de objecten werd vermenigvuldigd met een kapitalisatiefactor. Tijdens de zitting op 18 oktober 2024 heeft de gemachtigde van eiseres zijn standpunten gepresenteerd, maar de rechtbank oordeelde dat deze niet voldoende onderbouwd waren. De rechtbank heeft de gronden die pas op de zitting zijn aangevoerd buiten beschouwing gelaten, omdat dit in strijd was met de goede procesorde. De rechtbank heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar de waarde van de objecten niet te hoog heeft vastgesteld en heeft het beroep ongegrond verklaard. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat aanleiding gaf tot een schadevergoeding van € 500,-, te verdelen tussen de heffingsambtenaar en de Staat. De rechtbank heeft de heffingsambtenaar en de Staat ieder veroordeeld tot het betalen van € 250,- aan schadevergoeding aan eiseres, evenals het vergoeden van griffierechten en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
Zaaknummers: UTR 22/3335, UTR 22/3336, UTR 22/3337, UTR 22/3338, UTR 22/3339, UTR 22/3340, UTR 22/3341, UTR 22/3342, UTR 22/3343

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 november 2024 in de zaak tussen

[eiseres] B.V. uit [plaats 1] , eiseres

(gemachtigde: D.A.N. Bartels )
en
de heffingsambtenaar van de belastingsamenwerking gemeenten & Hoogheemraadschap [gemeente] ,verweerder,
(gemachtigde: D. Koopmans)
Verder heeft als partij aan de zaak deelgenomen:
de Staat der Nederlanden(de staatssecretaris voor Rechtsbescherming).

Inleiding

Zaaknummer
Adres
Vastgestelde waarde
22/3335
[adres 1]
€ 226.000,-
22/3336
[adres 2]
€ 1.235.000,-
22/3337
[adres 3]
€ 399.000,-
22/3338
[adres 4]
€ 243.000,-
22/3339
[adres 5]
€ 200.000,-
22/3340
[adres 6]
€ 317.000,-
22/3341
[adres 7]
€ 150.000,-
22/3343
[adres 8]
€ 134.000,-
22/3342
[adres 9]
€ 1.045.000,-
In de beschikking van 30 april 2021 (het primaire besluit) heeft de heffingsambtenaar op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van een aantal onroerende zaken voor het belastingjaar 2021 vastgesteld naar de waardepeildatum 1 januari 2020. Het gaat om de volgende onroerende zaken (de objecten):
De heffingsambtenaar heeft bij deze beschikking aan eiser als eigenaar van de objecten ook aanslagen onroerendezaakbelastingen opgelegd, waarbij de WOZ-waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. In de uitspraak op bezwaar van 5 april 2022 (de bestreden uitspraak) heeft de heffingsambtenaar de waarde van de objecten en de aanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift met taxatiematrix van 22 december 2022 (de taxatiematrix) ingediend.
Het beroep is behandeld op de online zitting van 18 oktober 2024. Verschenen zijn: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de heffingsambtenaar samen met de taxateur.
Geschil
In geschil zijn de WOZ-waarden van de objecten op de waardepeildatum 1 januari 2020. Eiseres is eigenaar van deze objecten. Eiseres vindt dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde van de objecten te hoog heeft vastgesteld. De heffingsambtenaar handhaaft in beroep de vastgestelde waarden.
Beoordeling door de rechtbank
De waarde die moet worden vastgesteld is de waarde in het economische verkeer. Dat is de prijs die zou zijn betaald door de meest biedende koper als de onroerende zaak op de meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding te koop is aangeboden. De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld. Bij de beoordeling of dit het geval is betrekt de rechtbank wat eiseres heeft aangevoerd. In dit geval is daarbij van belang dat het door de gemachtigde van eiseres opgestelde beroepschrift en de andere brieven staan vol met algemene, weinig inhoudelijke, dikwijls onsamenhangende en inconsistente, fragmentarische en niet of nauwelijks onderbouwde op de onroerende zaak betrekking hebbende stellingen. In elke zaak van deze gemachtigde worden min of meer dezelfde brieven gestuurd. De rechtbank heeft de gemachtigde van eiseres er al eerder op gewezen dat zij daar niets mee kan. [1]
7. Pas op de zitting wordt door de gemachtigde van eiseres concreet gemaakt waarom eiseres het niet eens is met de uitspraak op bezwaar. Nadat de heffingsambtenaar in de beroepsfase de WOZ-waarde nader heeft onderbouwd met het verweerschrift en de taxatiematrix (ontvangen door de rechtbank op 16 januari 2023 en op 17 januari 2023 doorgestuurd naar de gemachtigde van eiseres) heeft de gemachtigde van eiseres echter ruimschoots de kans gehad om daar tijdig op te reageren. Met dit procedeergedrag ontneemt de gemachtigde de heffingsambtenaar én de rechtbank de kans om zich adequaat voor te bereiden op (een reactie op) standpunten die pas op de zitting concreet aan een onroerende zaak worden gerelateerd. De rechtbank staat dit procedeergedrag niet toe wegens strijd met de goede procesorde. De rechtbank laat daarom de gronden die de gemachtigde op de zitting heeft aangevoerd en die niet een nadere onderbouwing zijn van gronden uit zijn beroepschrift of pinpointbrief buiten beschouwing. De rechtbank behandelt dus alleen de gronden die de gemachtigde voorafgaand aan de zitting op schrift heeft gesteld en zijn geconcretiseerd op zitting.
8. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de waarde van de objecten bepaald is met behulp van een methode van kapitalisatie van de bruto huur (HWK-methode). Bij deze methode wordt de huurwaarde van een object vermenigvuldigd met een kapitalisatiefactor. De rechtbank sluit zich aan bij de gebruikte methode.
De beoordeling van de zaakHeeft de heffingsambtenaar aannemelijk gemaakt dat de WOZ-waarde van de objecten aan de [straat 1] en [straat 2] niet te hoog is vastgesteld?
9. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar met de taxatiematrix en de toelichting die daarop op de zitting is gegeven, aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem vastgestelde waarden niet te hoog zijn. Wat eiseres in beroep aanvoert brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Dat legt zij hierna uit.
10. De rechtbank stelt vast dat de heffingsambtenaar ter onderbouwing van de waarden de taxatiematrix heeft overgelegd. De huurwaarde van de objecten variëren tussen € 127,- en € 295,- per m². Deze huurwaarde is vervolgens vermenigvuldigd met een kapitalisatiefactor (10,7 voor de objecten aan de [straat 1] en 10,2 voor het object aan het [straat 2] ). Deze kapitalisatiefactor is het resultaat van een vergelijking met de kapitalisatiefactoren van referentieobjecten die zijn bepaald door de verkoopprijzen van referentieobjecten te delen door (getaxeerde) huurprijzen.
Huurcijfer
11. De huurcijfers die zijn gebruikt ter onderbouwing van die huurwaarden zijn deels eigen huurcijfers en deels afkomstig van gerealiseerde huurcijfers van acht verhuurde winkelruimten. Het gaat om winkelruimten in een winkelcentrum aan de [straat 3] ( [nummer 1] , [nummer 2] , [nummer 3] , [nummer 4] , [nummer 5] , [nummer 6] ), aan de [adres 10] en aan de [adres 11] in [plaats 2] . Eiseres heeft de gehanteerde huurwaarden voor de objecten niet betwist. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar de door hem gehanteerde huurwaarden van de objecten voldoende onderbouwd.
Kapitalisatiefactor
12. De rechtbank stelt vast dat de heffingsambtenaar is uitgegaan van een kapitalisatiefactor van 10,7 voor de objecten aan de [straat 1] en een kapitalisatiefactor van 10,2 voor het object aan het [adres 8] . De taxateur heeft tijdens de zitting toegelicht dat het object aan het [adres 8] aan de achterzijde van het winkelcentrum ligt. Het ligt daarom verder verwijderd van de parkeerplaatsen, waardoor de kapitalisatiefactor lager is. De rechtbank overweegt dat de gebruikte referentieobjecten geschikt zijn voor een vergelijking, omdat zij qua bouwjaar, oppervlakte, ligging in het waardegebied en uitstraling voldoende geschikt zijn. bovendien zijn het allemaal winkelruimten in de stad [plaats 2] . De kapitalisatiefactor van de objecten (10,7 of 10,2) is veel lager dan de kapitalisatiefactor van de referenties (variërend tussen 11,3 en 19,4). Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar met de taxatiematrix de totstandkoming van de kapitalisatiefactor van de objecten hiermee voldoende inzichtelijk en aannemelijk gemaakt.
De beoordeling van de gronden van eiseres over de [straat 1] en [straat 2]
13. Volgens eiseres zijn de referenties die gebruikt zijn voor het onderbouwen van de kapitalisatiefactor niet goed vergelijkbaar, omdat ze niet in de wijk [wijk] in [plaats 2] liggen.
14 . Volgens de heffingsambtenaar hebben de referenties ongeveer dezelfde kapitalisatiefactor en zijn de referenties wel bruikbaar.
15. De rechtbank stelt vast dat 3 van de 7 referenties wel in de wijk [wijk] liggen. De andere 4 referenties liggen inderdaad in andere wijken, maar wel in de stad [plaats 2] . Het enkele feit dat een referentie object in een andere wijk ligt, brengt niet mee dat dit direct onbruikbaar is. Vooral niet omdat het allemaal om winkelruimten gaat. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de heffingsambtenaar aannemelijk gemaakt dat de WOZ-waarde van het object aan de [adres 9] niet te hoog is vastgesteld?
16. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar met de taxatiematrix en de toelichting die daarop op de zitting is gegeven, aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem vastgestelde waarde van het object aan de [adres 9] niet te hoog is. Wat eiseres in beroep aanvoert brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Dat legt zij hierna uit.
17. De rechtbank stelt vast dat de heffingsambtenaar ter onderbouwing van de waarde de taxatiematrix heeft overgelegd. De huurwaarde is voor het object bepaald op € 100.200,-. Deze huurwaarde is vervolgens vermenigvuldigd met een kapitalisatiefactor (13). Deze kapitalisatiefactor is het resultaat van een vergelijking met de kapitalisatiefactoren van referentieobjecten die zijn bepaald door de verkoopprijzen van referentieobjecten te delen door (getaxeerde) huurprijzen. De waarde van het object op de waardepeildatum is daarbij getaxeerd op € 1.302.600,-.
Huurcijfer
18. Het huurcijfer dat is gebruikt ter onderbouwing van de huurwaarde van het object is afkomstig van gerealiseerde huurcijfers van vier verhuurde kantoorpanden in de binnenstad van [plaats 2] . De rechtbank overweegt dat het referentieobject aan de [adres 12] niet bruikbaar is voor een vergelijking, omdat de huurprijs inclusief 20 parkeerplaatsen is. De heffingsambtenaar kon tijdens de zitting niet toelichten wat de huurprijs zonder parkeerplaatsen bedraagt. De andere drie referentieobjecten zijn wel bruikbaar voor een vergelijking, omdat het allemaal kantoorpanden zijn, met een vergelijkbaar bouwjaar en oppervlakte. De gemiddelde huurprijs van de overgebleven drie referentieobjecten is € 179,- en dit is hoger dan de huurprijs per m² van het object aan de [adres 9] (€ 176,-). Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar met de taxatiematrix de totstandkoming van de huurwaarde van het object aan de [adres 9] hiermee voldoende inzichtelijk en aannemelijk gemaakt.
Kapitalisatiefactor
19. De rechtbank stelt vast dat de heffingsambtenaar is uitgegaan van een kapitalisatiefactor van 13 voor het object aan de [adres 9] . De rechtbank overweegt dat de gebruikte referenties geschikt zijn voor een vergelijking, qua bouwjaar, oppervlakte, ligging, uitstraling, bouwkundige kwaliteit en onderhoud. De kapitalisatiefactor van het object (13) is lager dan de gemiddelde kapitalisatiefactor van de referenties (17,4). Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar met de taxatiematrix de totstandkoming van de kapitalisatiefactor van de objecten hiermee voldoende inzichtelijk en aannemelijk gemaakt.
De beoordeling van de gronden van eiseresOverleggen akte van levering
20. Eiseres heeft tijdens de zitting aangevoerd dat de leveringsakten ten onrechte niet zijn overgelegd door de heffingsambtenaar.
21. De heffingsambtenaar heeft tijdens de zitting toegelicht dat hij vanuit het Kadaster de koopsom en transportdatum aangeleverd krijgt, geen leveringsakten.
22. De rechtbank stelt vast dat eiseres de toelichting van de heffingsambtenaar niet heeft weersproken. Omdat de heffingsambtenaar de leveringsakte van de referentieobjecten niet had, hoefde hij deze ook niet te overleggen. De beroepsgrond slaagt niet.
Oppervlakte van de referenties
23. Volgens eiseres zijn de referenties die gebruikt zijn voor het onderbouwen van de huurwaarde niet goed vergelijkbaar, omdat ze kleiner zijn dan het object aan de [adres 9] .
24. Volgens de heffingsambtenaar zijn de referenties wel bruikbaar. Als de oppervlakte van de referentieobjecten kleiner is, betekent dit niet dat de referentieobjecten niet bruikbaar zijn.
25. De rechtbank stelt vast dat het object aan de [adres 9] een oppervlakte heeft van 570 m². De drie overgebleven referenties hebben een oppervlakte van 327 m², 208 m² en 140 m². De oppervlakte van de referenties is inderdaad kleiner, maar de referenties zijn hierdoor niet per se onbruikbaar. Referenties hoeven niet identiek te zijn, zolang maar rekening gehouden wordt met relevante verschillen. Eiser heeft enkel gewezen op het verschil in oppervlak, maar verder niet toegelicht waarom in dit geval het verschil te groot zou zijn. De beroepsgrond slaagt niet.
Getaxeerde huurwaarde
26 . Eiseres voert verder aan dat de heffingsambtenaar ten onrechte gebruik heeft gemaakt van getaxeerde huurwaardes bij het berekenen van de kapitalisatiefactor. Hierdoor is de eindwaarde niet onderbouwd en heeft de heffingsambtenaar niet aannemelijk gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld.
27. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt. Huurwaarden mogen voor de berekening van de kapitalisatiefactor wel degelijk getaxeerd worden, zolang deze huurwaarden maar aannemelijk gemaakt worden. [2] Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar de getaxeerde huurwaarde onderbouwd met huurcijfers van vergelijkbare objecten. Zij neemt daarbij in aanmerking dat deze huurcijfers in lijn zijn met de getaxeerde huurwaarde. Eiseres heeft niets aangevoerd op basis waarvan de rechtbank de conclusie zou kunnen trekken dat de getaxeerde huurwaarden niet juist zijn. De beroepsgrond slaagt niet.
Transactie datum
28. Eiseres heeft tijdens de zitting aangevoerd dat in de taxatiematrix is geïndexeerd vanaf de transactiedatum en dat niet duidelijk is of dit de datum van het sluiten van de koopovereenkomst is of het tijdstip waarop de levering heeft plaatsgevonden. Eiseres wijst erop dat er moet worden geïndexeerd van de datum van het sluiten van de koopovereenkomst en niet vanaf het tijdstip van levering.
28. De heffingsambtenaar heeft verklaard dat in de taxatiematrix is uitgegaan van het moment van het passeren van de verkoop bij de notaris. Er is geïndexeerd met 5%.
28. De rechtbank overweegt dat het in het algemeen juist is dat voor de Wet WOZ het tijdstip van de koopovereenkomst leidend is. Onder omstandigheden kan de heffingsambtenaar echter ook - mede uit redenen van uitvoerbaarheid - aansluiten bij het moment van levering. [3] De overeengekomen prijs dient dan te zijn gebaseerd op de uitgangspunten als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de WOZ en er dient niet meer dan drie maanden te zijn verstreken tussen de totstandkoming van de koopovereenkomst en de levering. Door pas voor het eerst tijdens de zitting twijfels over de periode van indexering naar voren te brengen, heeft eiseres de heffingsambtenaar de kans ontnomen om te onderzoeken hoeveel tijd er zit tussen de datum van de totstandkoming van de koopovereenkomst en het moment van levering. De rechtbank acht dit in strijd met de goede procesorde en zal deze stelling van eiseres daarom niet meer betrekken in de beoordeling.
Duur van de procedure en verzoek schadevergoeding
31. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade, omdat de procedure over haar belastingaanslag onredelijk lang heeft geduurd. De rechtbank toetst dit verzoek aan artikel 17, eerste lid, van de Grondwet en neemt daarbij artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de daarvan afgeleide rechtspraak als uitgangspunt.
31. De redelijke termijn is in principe overschreden als de bezwaar- en beroepsfase samen langer dan 2 jaar hebben geduurd. Daarbij is een termijn van 6 maanden voor de behandeling van het bezwaar en een termijn van 1,5 jaar voor de behandeling van het beroep redelijk.
31. Onder verwijzing naar rechtsoverwegingen 15 tot en met 22 van de uitspraak van deze rechtbank van 20 november 2023 [4] , stelt de rechtbank echter vast dat de hoeveelheid zaken van de gemachtigde van eiseres en de momenten waarop hij beschikbaar is voor zittingen niet op elkaar aansluiten. Veel zaken kunnen niet of niet tijdig op zitting worden behandeld, omdat hij geen ruimte heeft in zijn agenda. De handelwijze van de gemachtigde van eiseres leidt noodzakelijkerwijs tot het oplopen van de duur van de behandeling van de door hem ingestelde beroepen en daarmee tot het overschrijden van de redelijke termijn. Deze handelwijze kan eiseres worden toegerekend. Gelet op het grote aantal door de gemachtigde van eiseres ingediende beroepen, afgezet tegen zijn beperkte beschikbaarheid voor zittingen is de rechtbank van oordeel dat de redelijke termijn moet worden verlengd met 12 maanden.
34. Bij een verzoek om schadevergoeding vanwege het overschrijden van de redelijke termijn is de eerste vraag die beantwoord moet worden óf de termijn is overschreden. Bij die vraag is het niet zozeer van belang hoelang de heffingsambtenaar of de rechtbank er afzonderlijk over hebben gedaan. Het gaat enkel om de totale, bij elkaar opgetelde duur van de procedure. Dit heeft tot gevolg dat bij een verlenging van de redelijke termijn, de termijn ook verlengd wordt voor de totale procedure. Dat het gedrag van de gemachtigde dat aanleiding geeft voor verlenging zich in de beroepsfase afspeelt doet daar niet aan af. De vraag wat er in welke fase is gebeurd en aan wie de overschrijding moet worden toegerekend, komt namelijk pas aan de orde nadat is vastgesteld dát de redelijke termijn is overschreden.
34. Tussen de ontvangst van het bezwaarschrift op 11 mei 2021 en de dag van deze uitspraak zit – naar boven afgerond- 3,5 jaar. Dit leidt tot de conclusie dat in deze zaken de redelijke termijn is overschreden met 6 maanden en dat een schadevergoeding moet worden toegekend.
34. Op 1 januari 2024 is artikel 30a van de Wet WOZ in werking getreden. Op grond van het derde lid geldt voor de schadevergoeding vanwege een overschrijding van de redelijke termijn een wettelijk tarief van € 50,- per half jaar. Op grond van het overgangsrecht is die bepaling in deze zaak niet van toepassing, omdat de redelijke termijn voor 1 januari 2024 is aangevangen. [5] De rechtbank ziet bij de huidige stand van de jurisprudentie [6] van de Hoge Raad geen ruimte om in dit geval af te wijken van het uitgangspunt dat een tarief dient te worden gehanteerd van € 500,- per half jaar waarmee de redelijke termijn is overschreden. Eiseres heeft dus recht op € 500,- schadevergoeding.
37. De termijnoverschrijding is deels te wijten aan de heffingsambtenaar en deels aan de rechtbank, zodat de rechtbank de heffingsambtenaar en de Staat ieder in een met die verwijtbaarheid overeenkomend deel van de schade zal veroordelen. Als de verlenging van de termijn evenredig worden verdeeld wordt over de periodes die de heffingsambtenaar en rechtbank mogen doen over hun procedures, betekent dat dat de bezwaarprocedure 3 maanden langer had mogen duren en de beroepsprocedure 9 maanden. De bezwaarfase heeft afgerond 12 maanden geduurd en daarmee 3 maanden te lang. De beroepsfase heeft afgerond 30 maanden geduurd, dus 3 maanden te lang. Dat leidt ertoe dat de heffingsambtenaar afgerond € 250,- aan schadevergoeding aan eiseres moet betalen en de Staat afgerond € 250,-.
37. De rechtbank heeft de Staat aangemerkt als partij bij dit beroep. [7] Omdat het bedrag van de schadevergoeding minder dan € 5.000,- is, hoeft de minister voor Justitie en Veiligheid niet in de gelegenheid te worden gesteld hierop verweer te voeren. [8] Conclusie en gevolgen
39. Al het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de objecten aan de [straat 1] , [adres 8] en [adres 9] niet te hoog is vastgesteld. Het beroep is daarom ongegrond.
39. Omdat de rechtbank de verzochte schadevergoeding wegens het overschrijden van de redelijke termijn toekent, is er ook aanleiding om een proceskostenveroordeling uit te spreken. De rechtbank volgt daarin het uitgangspunt van de Hoge Raad [9] om 1 punt toe te kennen met wegingsfactor 0,25. Omdat het beroep ongegrond is, worden er geen andere punten toegekend. 1 punt heeft in beroep een waarde van € 875,-. In totaal wordt dus € 875,- * 0,25 = € 218,75 toegekend. De proceskosten komen deels voor rekening van de heffingsambtenaar en deels voor rekening van de Staat. [10]
41 . Voor de vergoeding van het griffierecht sluit de rechtbank aan bij het arrest van de Hoge Raad van 31 mei 2024. [11] Nu het verzoek om immateriële schadevergoeding is gedaan vóór de datum van dit arrest en de redelijke termijn al vóór deze datum was overschreden, zal de rechtbank de heffingsambtenaar en de Staat opdragen de voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht aan eiseres vergoeden. De heffingsambtenaar en de Staat moeten ieder de helft vergoeden van de proceskosten en het griffierecht. [12]
42. De rechtbank wijst de Staat en de heffingsambtenaar erop dat zij op grond van deze uitspraak te vergoeden bedragen voor proceskosten en immateriële schadevergoeding uitsluitend mag uitbetalen op een bankrekening die op naam staat van eiseres. Dat volgt uit artikel 30a, vierde lid, van de Wet WOZ, waarvoor geen overgangsrecht geldt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot het betalen van € 250,- aan schadevergoeding aan eiseres;
- veroordeelt de Staat tot het betalen van € 250,- aan schadevergoeding aan eiseres;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar € 182,50 aan griffierecht aan eiseres moet vergoeden;
- bepaalt dat de Staat € 182,50 aan griffierecht aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 109,38 aan proceskosten aan eiseres;
- veroordeelt de Staat tot betaling van € 109,38 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. R. van Manen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 november 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.In haar uitspraak van 24 januari 2024 (ECLI:NL:RBMNE:2024:221) is de rechtbank ingegaan op het procedeergedrag van de gemachtigde van eiseres.
2.Zo wordt in de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 20 juli 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:6899, een op eenzelfde wijze getaxeerde huurwaarde wel geaccepteerd. Zie ook rechtsoverweging 4.2 van de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 19 juni 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:1849.
3.Vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 29 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:113
5.Artikel IV, onder b, van de Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm.
6.Zie de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 27 september 2024, ECLI:NL:HR:2024:1299.
7.Op grond van artikel 8: 26 van de Algemene wet bestuursrecht.
8.Dit volgt uit de beleidsregel van 8 juli 2014 (Staatscourant 2014, 20210).
9.Zie het arrest van de Hoge Raad van 10 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1526
10.Zie het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016,ECLI:NL:HR:2016:252.
12.Zie het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, r.o. 3. 14 .2.