ECLI:NL:RBMNE:2023:6191

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 november 2023
Publicatiedatum
20 november 2023
Zaaknummer
UTR 22/4539
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging redelijke termijn in WOZ-zaak door drukke agenda gemachtigde

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, heeft eiseres, vertegenwoordigd door mr. D.A.N. Bartels MRE, beroep ingesteld tegen de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht. De rechtbank heeft op 20 november 2023 uitspraak gedaan in een WOZ-zaak waarin de waarde van een onroerende zaak voor het belastingjaar 2021 ter discussie stond. De heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld op € 503.000,- per 1 januari 2020, terwijl eiseres een lagere waarde van € 299.000,- bepleitte. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar de waarde aannemelijk had gemaakt en dat de beroepsgronden van eiseres niet slaagden. Een belangrijk aspect van de uitspraak was de verlenging van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak. De rechtbank concludeerde dat de lange duur van de procedure voornamelijk te wijten was aan de drukke agenda van de gemachtigde van eiseres, die een groot aantal zaken onder zich had. Hierdoor kon de behandeling van de zaak niet tijdig plaatsvinden. De rechtbank verlengde de redelijke termijn met 12 maanden, waardoor het verzoek om immateriële schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank benadrukte dat de handelwijze van de gemachtigde van eiseres leidde tot de vertraging en dat deze vertraging aan eiseres kon worden toegerekend.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/4539

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 november 2023 in de zaak tussen

[bedrijf] B.V., uit [woonplaats] eiseres

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels MRE),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht, verweerder
(gemachtigde: M. Boerlage).

Procesverloop

In de beschikking van 28 februari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak op het adres [adres] in [woonplaats] (het object) voor het belastingjaar 2021 vastgesteld op
€ 503.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2020. Bij deze beschikking heeft verweerder aan eiseres als gebruiker van het object ook een aanslag onroerendezaakbelasting en rioolheffing opgelegd, waarbij voor de onroerendezaakbelasting deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
In de uitspraak op bezwaar van 19 juli 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Hierbij is de WOZ-waarde van het object gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift met taxatiematrices ingediend.
De zaak is behandeld op de digitale zitting van 9 oktober 2023. De gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder, bijgestaan door [taxateur] (taxateur), hebben deelgenomen aan de zitting.

Overwegingen

Inleiding
1. Het door de gemachtigde van eiseres opgestelde beroepschrift, de latere brieven en een ‘pinpointbrief’ staan vol met algemene, weinig inhoudelijke, dikwijls onsamenhangende en inconsistente, fragmentarische en niet of nauwelijks onderbouwde op het object betrekking hebbende stellingen. Daar kan de rechtbank niets mee. De rechtbank zal deze stellingen daarom niet bespreken. De gemachtigde van eiseres heeft op de zitting wel standpunten ingenomen die specifieker op het object betrekking hebben en de rechtbank zal die wel beoordelen. Daarbij bewaakt de rechtbank de goede procesorde, waarbij de beoordeling van standpunten achterwege blijft als de rechtbank of verweerder zich daarop, door het late moment waarop ze zijn ingenomen, onvoldoende heeft kunnen voorbereiden.
2. In geschil is de waarde van het object per 1 januari 2020. Eiseres bepleit een lagere waarde, namelijk €299.000. Verweerder handhaaft de vastgestelde waarde van € 503.000,-
Beoordelingskader
3. Op verweerder rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat de waarde van het object op de waardepeildatum (1 januari 2020) niet hoger is vastgesteld dan de waarde in het economisch verkeer. De WOZ-waarde van het object is de waarde in het economisch verkeer. De heffingsambtenaar heeft de waarde van de objecten vastgesteld met behulp van de huurwaardekapitalisatiemethode. Die methode staat tussen partijen niet ter discussie. De rechtbank volgt partijen hierin. De huurwaardekapitalisatiemethode kent als variabelen de huurwaarde en de kapitalisatiefactor. De WOZ-waarde van de objecten is bepaald door de huurwaarde te vermenigvuldigen met de kapitalisatiefactor.
4. Verweerder is uitgegaan van een brutohuurwaarde van € 43.005,- per jaar. Verweerder onderbouwt deze huurwaarde met drie huurtransacties van referentieobjecten. Voor de kapitalisatiefactor is verweerder uitgegaan van 11,7. De kapitalisatiefactor wordt door verweerder afgeleid uit gerealiseerde transactiecijfers van andere objecten.
5. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. De rechtbank zal wat eiseres ter betwisting van de vastgestelde waarde heeft aangevoerd hieronder bespreken.
Beoordeling van het geschil
Oproepen eigenaar
6. Eiseres stelt dat de rechtbank ten onrechte de eigenaar van het object niet in de gelegenheid heeft gesteld om als partij aan het geding deel te nemen. De rechtbank overweegt dat deze omstandigheid dateert van na de datum van de uitspraak op bezwaar. Alleen al daarom kan dit niet tot vernietiging van die uitspraak leiden. Met de beantwoording van de vraag of belanghebbende partijen wel of niet hadden moeten worden betrokken in de procedure is niet het belang van de eisende partij gediend, maar de belangen van die eventuele derde partij. De beroepsgrond slaagt niet.
Toestandsdatum
7. Eiseres voert aan dat rekening moet worden gehouden met een huurkorting van 40% in verband met leegstand als gevolg van de coronacrisis. Vanwege deze bijzondere omstandigheid moet volgens eiseres het object worden gewaardeerd naar de toestandsdatum van 1 januari 2021 zoals bedoeld in artikel 18, derde lid van de Wet WOZ.
8. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. De rechtbank ziet geen aanleiding om uit te gaan van de toestandsdatum van 1 januari 2021. Op grond van artikel 18, derde lid, aanhef en onder c, van de Wet WOZ wordt een toestandsdatum als peildatum gehanteerd als het object een verandering in waarde ondergaat als gevolg van een specifiek voor het object geldende bijzondere omstandigheid. Een ontwikkeling als de coronacrisis kan niet worden aangemerkt als specifiek voor het object geldende bijzondere omstandigheid. De coronacrisis heeft namelijk de gehele maatschappij geraakt en niet alleen het object van eiseres. De beroepsgrond slaagt niet.
Huurwaarde schatten
9. Eiseres verwijst naar de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 13 juli 2021 [1] . Hieruit leidt eiseres af dat een heffingsambtenaar een kapitalisatiefactor bij gerealiseerde verkooptransacties nooit mag berekenen aan de hand van getaxeerde huurwaarden. Dit standpunt is naar het oordeel van de rechtbank niet juist. Huurwaarden mogen voor de berekening van de kapitalisatiefactor wel degelijk getaxeerd worden, zolang deze huurwaarden maar aannemelijk gemaakt worden. [2] Verweerder heeft de getaxeerde huurwaarde onderbouwd met huurcijfers van vergelijkbare objecten, te weten de ingezonden huurcijfers van de referentieobjecten. Deze huurcijfers zijn in lijn met de getaxeerde huurwaarde. Eiseres heeft niets aangevoerd op basis waarvan de rechtbank de conclusie zou kunnen trekken dat de getaxeerde huurwaarden niet juist zijn. De beroepsgrond slaagt niet.
Rioolheffing
10. Eiseres stelt dat de rioolheffing voor het object omlaag moet, omdat het object drie maanden moest sluiten wegens corona. Hierdoor wordt minder gebruik gemaakt van het riool. De rioolheffing moet daarom met minimaal 25 procent worden verlaagd.
11. Ter zitting heeft verweerder uitgelegd dat de rioolheffing wordt berekend aan de hand van het aantal m³ dat gebruikt wordt. De heffingsambtenaar werkt met verschillende klassen. De klasse waar eiseres zich in bevindt, is de klasse van boven de 251 m³. Ook tijdens corona heeft eiseres meer verbruikt dan 251 m³, namelijk 651 m3. Dit is niet weersproken door eiseres. De rechtbank ziet daarom niet in waarom de rioolheffing verlaagd moet worden. De beroepsgrond slaagt niet.
Bestemming
12. Eiseres stelt dat het onjuist is dat in de taxatiematrix staat dat het object een winkelpand is, terwijl dit een bar en restaurant is. Deze kan dan ook niet vergeleken worden met andere winkelpanden.
13. De rechtbank volgt eiseres niet in haar beroepsgrond. Om de waarde vast te stellen van een object vergelijkt verweerder het object met referentieobjecten die overeen komen met het object. Daarbij kijkt verweerder naar de bestemming van het object en de bestemming van de referenties. In het geval van eiseres heeft het object volgens verweerder een winkelbestemming. Dit is niet weersproken door eiseres. Het object kan daarom vergeleken worden met andere objecten met een winkelbestemming. Dat verweerder dat op deze manier ook heeft gedaan, is daarom niet onjuist. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en bijkomende beslissingen

14. De beroepsgronden van eiseres slagen niet. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van het object niet te hoog is vastgesteld. Het beroep is ongegrond.
Immateriële schadevergoeding
15. Eiseres heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Een vergoeding van immateriële schade wordt op verzoek toegekend indien een procedure over een belastingaanslag onredelijk lang heeft geduurd. [3] In belastingzaken wordt, als de redelijke termijn is overschreden, behoudens bijzondere omstandigheden, verondersteld dat eiseres immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie. Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase gezamenlijk als redelijk wordt beschouwd. De termijn hiervoor vangt aan op het moment waarop verweerder het bezwaarschrift ontvangt. Het bezwaarschrift is ontvangen op 22 maart 2021 en door de rechtbank is op 20 november 2023 uitspraak gedaan. Sinds de ontvangst van het bezwaarschrift zijn dus twee jaar en (afgerond naar boven) 8 maanden verstreken.
16. Op de zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de termijn van twee jaar verlengd zou moeten worden. Daarbij heeft verweerder erop gewezen dat, kort samengevat, de duur van deze procedure vooral te wijten is aan de drukke agenda van de gemachtigde van eiseres in combinatie met de hoeveelheid aan zaken die de gemachtigde van eiseres onder zich heeft.
17. De rechtbank is het daarmee eens en ziet reden de redelijke termijn voor deze zaak te verlengen. De reden daarvoor is de volgende. De termijn van twee jaar kan verlengd worden bij bijzondere omstandigheden. Tot de bijzondere omstandigheden die aanleiding kunnen zijn voor verlenging van de redelijke termijn, worden volgens vaste rechtspraak onder meer gerekend:
“[…] de invloed van de belanghebbende en/of diens gemachtigde op de duur van het proces, bijvoorbeeld door het doen van herhaalde verzoeken om verlenging van gestelde termijnen of om uitstel voor (het voldoen aan) uitnodigingen of oproepingen.” [4]
18. De rechtbank is er ambtshalve mee bekend dat de gemachtigde van eiseres geen personeel in dienst heeft. Hij doet alles zelf. De rechtbank is er daarnaast mee bekend dat de gemachtigde van eiseres een zeer groot aantal bezwaar- en (hoger) beroepsprocedures heeft lopen. Dit leidt bij meerdere rechtbanken tot problemen in de planning van zijn zaken. [5]
19. Het grote aantal zaken dat de gemachtigde behandelt, heeft tot gevolg gehad dat hij zeer vaak op een zittingsvoornemen reageerde met het bericht verhinderd te zijn. Daardoor kwam de afdoening van zaken in het gedrang. Vanwege die drukke agenda zijn er, in afwijking van de gebruikelijke werkwijze bij de planning van zaken, afspraken met hem gemaakt. De maandagmiddag is nu sinds 2022 als vast zittingsmoment vastgelegd. De rechtbank realiseert zich dat hiermee voor deze gemachtigde een uitzonderingspositie is gecreëerd. Met het oog op de bewaking van de redelijke afdoeningstermijn voor de zaken van deze gemachtigde heeft de rechtbank zich hiertoe genoodzaakt gezien.
20. Vervolgens is het aantal beroepen dat de gemachtigde van eiseres bij deze rechtbank namens zijn cliënten heeft ingesteld alleen maar toegenomen. Zo heeft hij in het jaar 2021 in totaal 731 beroepen ingediend en in 2022 heeft hij 1.199 beroepen ingediend.
21. In zijn correspondentie wijst de gemachtigde van eiseres er steeds op ‘normaliter elke dag beschikbaar te zijn (op donderdagmiddagen na)’, maar in de praktijk blijkt het moeilijk om op andere dagen zittingen met hem te plannen. Dit was ook juist de reden om een vast zittingsdagdeel met hem af te spreken. De rechtbank heeft niettemin meerdere keren geprobeerd meer zittingsdagen met hem te plannen, naast de vaste maandagmiddag. De rechtbank heeft op 21 november 2022 aan de gemachtigde gevraagd of hij op 13 februari 2023, 14 februari 2023 en 24 februari 2023 beschikbaar was voor een extra zitting. Van die dagen was hij alleen op 14 februari 2023 beschikbaar. Voor de periode maart 2023 tot en met juni 2023 heeft overleg tussen rechtbank en de gemachtigde geleid tot 11 mogelijke extra zittingen. Per e-mails van 2 maart 2023 heeft de rechtbank verder aan de gemachtigde gevraagd op welke dagen hij nog meer beschikbaar is in 2023 voor extra zittingen. Ook heeft de rechtbank aan hem gevraagd om per maand twee extra vaste zittingsdagen af te spreken. Per e-mail van 11 maart 2023 heeft de gemachtigde aangegeven daar niet meer aan mee te willen werken, omdat het “uitermate oncollegiaal van [de rechtbank] is om méér dagdelen te claimen ten koste van [andere rechtbanken/gerechtshoven]”.
22. Over het gehele jaar 2023 was de gemachtigde van eiseres dus beschikbaar voor 64 zittingen van een dagdeel bij deze rechtbank. In de praktijk zijn het er minder omdat de gemachtigde soms een maandagmiddag toch niet kan [6] en er ook feestdagen op maandag vallen. Op een zitting met de gemachtigde van eiseres worden gemiddeld 11 zaken gepland. In theorie zou de rechtbank dan in het meest gunstige geval 64 x 11 = 704 zaken van de cliënten van deze gemachtigde in 2023 kunnen plannen. Dit is bij lange na niet genoeg om alle door hem ingestelde beroepen te behandelen en in de praktijk zijn het er dus ook veel minder. [7]
23. De rechtbank stelt daarom vast dat de hoeveelheid zaken van de gemachtigde van eiseres en de momenten waarop hij beschikbaar is voor zittingen niet op elkaar aansluiten. Veel zaken kunnen niet of niet tijdig op zitting worden behandeld, omdat hij geen ruimte heeft in zijn agenda. De handelwijze van de gemachtigde van eiseres leidt noodzakelijkerwijs tot het oplopen van de duur van de behandeling van de door hem ingestelde beroepen en daarmee tot het overschrijden van de redelijke termijn. Deze handelwijze kan eiseres worden toegerekend. Gelet op het aantal door de gemachtigde van eiseres ingediende beroepen, afgezet tegen zijn beperkte beschikbaarheid voor zittingen is de rechtbank van oordeel dat de redelijke termijn moet worden verlengd met 12 maanden. Dit leidt tot de conclusie dat in dit geval de redelijke termijn niet is overschreden en dat het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

Conclusie en gevolgen

24. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en de waarde van de woning zoals verweerder deze heeft vastgesteld in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 november 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie rechtsoverweging 4.6 van deze uitspraak, ECLI:NL:GHARL:2021:6734.
2.Zo wordt in de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 20 juli 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:6899, een op eenzelfde wijze getaxeerde huurwaarde wel geaccepteerd. Zie ook rechtsoverweging 4.2 van de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 19 juni 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:1849.
3.Hoge Raad, 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
4.Hoge Raad, 22 februari 2019, ECLI:NL:HR:2019:263.
5.Zie bijvoorbeeld Rechtbank Den Haag, 2 augustus 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:7925 en Rechtbank Oost-Brabant, 28 juli 2023, ECLI:NL:RBOBR:2023:3779.
6.Zo liet hij bijvoorbeeld per brief van 19 september 2022 weten dat hij maandag 20 februari 2023 toch niet kan.
7.In 2022 konden bijvoorbeeld slechts 33 zittingen gepland worden.