3.2Ernstig gevaar
3.2.1[eiser] voert aan dat er geen ernstig gevaar is dat de vergunning zal worden gebruikt om voordeel te benutten. Hij noemt ter onderbouwing van dit standpunt een aantal argumenten die de rechtbank hierna bespreekt. De rechtbank komt tot de conclusie dat de Ksa heeft kunnen aannemen dat sprake is van een ernstig gevaar dat de vergunningen worden gebruikt om voordeel verkregen uit strafbare feiten te benutten.
Ontnemingsmaatregel en beslag door het openbaar ministerie
3.2.2Volgens [eiser] is van belang dat de lening die [onderneming 6] van [A] heeft ontvangen, niet meer kan worden benut. Er ligt beslag op de vordering van [A] op [onderneming 6] en de strafrechter heeft aan [A] een ontnemingsmaatregel opgelegd die inmiddels onherroepelijk is geworden.Dat betekent volgens [eiser] dat de Staat ‘definitief in de rechten van [A] als schuldeiser van [eiser] is getreden’.
3.2.3De rechtbank stelt voorop dat het voordeel dat is behaald met de criminele activiteiten van [A] nog altijd onderdeel is van het vermogen van [ondernemingen 1 en 2] . [eiser] en [ondernemingen 1 en 2] kunnen de vergunningen gebruiken om dit voordeel te benutten. De onherroepelijke ontnemingsmaatregel die aan [A] is opgelegd, verhindert dat niet. Datzelfde geldt voor het beslag dat door het openbaar ministerie is gelegd op de vordering van [A] op [onderneming 6] . Dit beslag betekent namelijk alleen dat als [onderneming 6] gaat aflossen op de lening, het haar niet vrij staat om aan [A] te betalen.Verder is niet gesteld of gebleken dat het voordeel niet langer onderdeel uitmaakt van het vermogen van [ondernemingen 1 en 2] en/of dat [ondernemingen 1 en 2] dit voordeel niet kunnen benutten. De Ksa heeft daarom terecht aangenomen dat er een ernstig gevaar is dat [ondernemingen 1 en 2] het voordeel uit strafbare feiten met gebruik van de vergunningen kunnen benutten.
Doorknippen financiële banden
3.2.4[eiser] wijst er verder op dat hij probeert om de financiële banden met [A] te doorbreken door verkoop van de gokhallen en de aandelen in [ondernemingen 1 en 2] aan [ondernemingen 4 en 5] , waarbij de verkoopopbrengst direct naar de Staat zal worden overgemaakt ter aflossing van de openstaande schuld. Hiertoe is de koopovereenkomst met [ondernemingen 4 en 5] gesloten, genoemd in overweging 1.1.7. Alleen die koopovereenkomst en daarmee de intentie tot verkoop maakt volgens [eiser] al dat er geen ernstig gevaar bestaat. Voor zover er echter eerst een daadwerkelijke knip in de financieringsrelatie met [A] moet zijn gezet om niet langer van een ernstig gevaar te kunnen spreken, wijst [eiser] erop dat het niet aan hem te wijten is dat het zover nog niet is gekomen. Het openbaar ministerie zit bewust stil om ervoor te zorgen dat hij aan de leningen van [A] gebonden blijft. Daarnaast staan de gemeente [plaats] en de Ksa aan de levering van de gokhallen en aandelen in de weg. Omdat zij niet meewerken aan het verlenen van de benodigde vergunningen aan [ondernemingen 4 en 5] , kan die levering namelijk – gelet op de voorwaarde in de koopovereenkomst – niet plaatsvinden.
3.2.5De rechtbank vindt niet dat de Ksa de intentie van [eiser] om de financiële banden met [A] te doorbreken voldoende heeft moeten vinden om (de ernst van) het gevaar weg te nemen. Het voordeel is namelijk nog altijd onderdeel van het vermogen van [ondernemingen 1 en 2] en de enkele intentie om hiervan afstand te doen bij wijze van het sluiten van de koopovereenkomst, maakt niet dat [ondernemingen 1 en 2] het voordeel niet langer kunnen benutten. Daarbij vindt de rechtbank relevant dat het de keuze van [onderneming 6] en [ondernemingen 1 en 2] is geweest om de gokhallen en de aandelen te verkopen onder de voorwaarde dat [ondernemingen 4 en 5] over alle vergunningen beschikken. Zij hadden de contractsvrijheid om die afspraak te maken, maar [eiser] kan als (middellijk) bestuurder van deze bedrijven vervolgens niet naar de overheid wijzen als boosdoener. Zij hadden er ook voor kunnen kiezen om de gokhallen en de aandelen aan [ondernemingen 4 en 5] of aan een ander te verkopen zonder deze voorwaarde of om op een andere manier de financiële middelen te regelen om de lening van [A] af te lossen. Dat het openbaar ministerie bewust zou stilzitten betekent verder – wat er van die stelling ook zij – evenmin dat er niet langer een ernstig gevaar bestaat dat de vergunningen worden gebruikt om het voordeel te benutten. De beroepsgrond slaagt niet.
Intrekking exploitatievergunningen gokhallen
3.2.6[eiser] voert verder aan dat geen sprake meer is van ernstig gevaar, omdat de burgemeester de exploitatievergunningen heeft ingetrokken naar aanleiding van de banden met [A] .
3.2.7De rechtbank deelt dit standpunt niet. [eiser] miskent hiermee namelijk dat de activiteit die was toegestaan met de door de burgemeester ingetrokken vergunningen betrekking had op het exploiteren van de gokhallen, terwijl het hier gaat om het exploiteren van speelautomaten. Ook zonder toestemming voor het exploiteren van de twee gokhallen in [plaats] , konden [ondernemingen 1 en 2] de Ksa-vergunningen gebruiken voor het exploiteren van speelautomaten elders. De intrekking van de burgemeestersvergunningen nemen het ernstige gevaar dus niet weg.
3.2.8[eiser] wijst er verder op dat de Ksa niet precies genoeg is geweest bij het vaststellen van de grootte van het verkregen wederrechtelijk voordeel. Bovendien is de grootte van het wederrechtelijk verkregen voordeel van [A] geen reden om de vergunningen in te trekken. [eiser] verwijst voor de onderbouwing van dat standpunt naar zijn zienswijze.
3.2.9De rechtbank stelt voorop dat [eiser] niet kan volstaan met een enkele verwijzing naar de zienswijze. In beroep moeten gronden tegen het besluit op bezwaar worden aangevoerd. Die gronden beoordeelt de rechtbank.
3.2.10De rechtbank oordeelt dat de grootte van het voordeel een relevant aspect is voor de vaststelling van de mate van het gevaar (artikel 3, tweede lid, onder d, van de Wet bibob). Het voordeel dat [ondernemingen 1 en 2] (indirect) van [A] hebben verkregen, is aanzienlijk. Door het gerechtshof Amsterdam (en bevestigd door de Hoge Raad) wordt het door [A] wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op een bedrag van (afgerond) € 24.5 miljoen. Uit dit voordeel zijn aanzienlijke leningen aan [onderneming 6] verstrekt. Zelfs als daarbij wordt uitgegaan van het door [eiser] genoemde bedrag van € 2.8 miljoen aan openstaande schuld, blijft er nog steeds sprake van een aanzienlijk bedrag aan vermogen dat door [A] (indirect) aan [ondernemingen 1 en 2] is verschaft. De Ksa heeft daarom terecht aan de hand van (onder meer) de grootte van het voordeel de mate van het gevaar als ernstig beschouwd.
3.2.11Tot slot wijst [eiser] erop dat er een aanzienlijk tijdsverloop is sinds de leningen in 2003 zijn verstrekt door [A] . Om die reden is er nu sowieso geen ernstig gevaar meer.
3.2.12De rechtbank stelt vast dat [eiser] dit niet aanvoert in het kader van de a-grond, maar van de b-grond. Aangezien het tijdsverloop ook bij de a-grond relevant is voor de vaststelling of sprake is van ernstig gevaar (omdat het rechtstreekse verband tussen het verkregen voordeel en de benutting daarvan in de loop van de tijd kan afnemen), vult de rechtbank de beroepsgrond in die zin aan en bespreekt die hieronder.
3.2.13De rechtbank is het met [eiser] eens dat er een aanzienlijk tijdsverloop is dat van invloed is op de ernst van het gevaar. Dit tijdsverloop moet echter wel worden afgezet tegen de andere relevante omstandigheden, in dit geval de veroordeling van [A] door de strafrechter, de aard van de relatie en het aanzienlijke bedrag van het voordeel. Gelet daarop mocht de Ksa de mate van het gevaar als ernstig beschouwen, ondanks het tijdsverloop.