ECLI:NL:RBMNE:2024:5262

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 september 2024
Publicatiedatum
4 september 2024
Zaaknummer
UTR 23/1016
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vergunning voor het exploiteren van speelautomaten op basis van de Wet op de kansspelen en Wet bibob

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 11 september 2024, wordt de afwijzing van de vergunningaanvraag van [eiseres] B.V. voor het exploiteren van speelautomaten door de Kansspelautoriteit (Ksa) behandeld. De aanvraag werd afgewezen op basis van de Wet op de kansspelen (Wok) en de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet bibob). De rechtbank concludeert dat, hoewel het bestreden besluit een motiveringsgebrek vertoont, dit gebrek kan worden gepasseerd op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De afwijzing is terecht, omdat [eiseres] indirect vermogen heeft ontvangen van [A], die betrokken is bij strafbare feiten.

De rechtbank behandelt ook de context van de zaak, waarbij [B] als bestuurder van [eiseres] en [C] als bestuurder van andere betrokken ondernemingen worden genoemd. De Ksa heeft de afwijzing van de vergunning gebaseerd op het ernstige gevaar dat de vergunning zou kunnen worden gebruikt voor het benutten van wederrechtelijk verkregen voordelen of voor het plegen van strafbare feiten. De rechtbank oordeelt dat de Ksa voldoende redenen had om de aanvraag af te wijzen, gezien de indirecte vermogensverschaffing door [A].

De rechtbank wijst het beroep van [eiseres] af, maar oordeelt dat de Ksa het griffierecht moet vergoeden en de proceskosten moet betalen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige motivering bij besluiten van de Ksa, maar bevestigt ook de bevoegdheid van de Ksa om vergunningen te weigeren op basis van integriteitsrisico's.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/1016
uitspraak van de meervoudige kamer van 11 september 2024 in de zaak tussen
[eiseres] B.V., uit [vestigingsplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. D. op de Hoek)
en
de raad van bestuur van de Kansspelautoriteit, verweerder
(gemachtigden: mr. drs. R.G.J. Wildemors en mr. drs. M. IJzerman).
Inleiding
Deze uitspraak gaat over de afwijzing door de raad van bestuur van de Kansspelautoriteit (Ksa) van de aanvraag van [eiseres] B.V. (hierna: [eiseres] ) voor een vergunning voor het exploiteren van speelautomaten op grond van de Wet op de kansspelen (Wok). De aanvraag is afgewezen op grond van de Wok en de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet bibob). De rechtbank komt in deze uitspraak tot de conclusie dat het bestreden besluit van de Ksa weliswaar een gebrek kent en daarom moet worden vernietigd, maar dat dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden gepasseerd. De aanvraag is namelijk terecht geweigerd omdat [eiseres] (indirect) vermogen heeft ontvangen van [A] (hierna: [A] ) en daarmee in relatie staat tot strafbare feiten die [A] heeft gepleegd.
Het beroep van [eiseres] is – samen met het beroep van [B] (hierna: [B] ) met zaaknummer UTR 23/1015 – behandeld op de zitting van 28 mei 2024. [B] was daarbij aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. De Ksa heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. De rechtbank heeft bepaald dat de zitting met gesloten deuren plaatsvond, voor zover de adviezen in verband met de Wet bibob zijn besproken. De Wet bibob kent een geheimhoudingsplicht in artikel 28, die ziet op de gegevens van een derde. Dit was voor de rechtbank de reden om de zitting deels met gesloten deuren te laten plaatsvinden.
De rechtbank doet vandaag ook uitspraak over de intrekking door de Ksa van de vergunningen van [onderneming 1] B.V. en [onderneming 2] B.V. (hierna: [ondernemingen 1 en 2] ), ECLI:NL:RBMNE:2024:5260, en de intrekking van de vergunningen van [onderneming 3] B.V en [onderneming 4] B.V. (hierna: [ondernemingen 3 en 4] ), ECLI:NL:RBMNE:2024:5261.
Beoordeling door de rechtbank

1.Achtergrond en besluitvorming

1.1
Achtergrond
1.1.1
[C] (hierna: [C] ) is enig bestuurder en enig aandeelhouder van [ondernemingen 1 en 2] . [B] is enig bestuurder en enig aandeelhouder van [eiseres] . [B] is daarnaast middellijk enig bestuurder en middellijk enig aandeelhouder van [onderneming 5] B.V. (hierna: [onderneming 5] ).
1.1.2
Een bedrijf van [A] heeft in 2003 geld uitgeleend aan [onderneming 5] . Het bedrijf heeft de vordering op [onderneming 5] later aan [A] zelf overgedragen.
1.1.3
[A] is door de strafrechter veroordeeld voor witwassen, (mede)plegen van valsheid in geschrifte, oplichting, opzettelijk doen van een onjuiste aangifte en handelen in strijd met de belastingregelgeving . Later is door de strafrechter bij [A] ruim 24 miljoen euro aan wederrechtelijk verkregen voordeel ontnomen.
1.1.4
[D] (hierna: [D] ) is door de strafrechter veroordeeld voor het uitlokken van vijf moorden, van een doodslag, van een poging tot moord, van zware mishandeling en voor deelneming aan een criminele organisatie .
1.2
Besluitvorming
1.2.1
Met het besluit van 17 februari 2020 heeft de Ksa de vergunningsaanvraag van [eiseres] afgewezen. Met het besluit van 11 januari 2022 heeft de Ksa de bezwaren van [eiseres] ongegrond verklaard. Daarmee is afwijzing van de aanvraag door de Ksa gehandhaafd.
1.2.2
De Ksa heeft de afwijzing gebaseerd op artikel 30k, derde lid, van de Wok, in samenhang met artikel 3, eerste lid, van de Wet Bibob. Volgens de Ksa bestaat er namelijk een ernstig gevaar dat de vergunning mede zal worden gebruikt om: a) op geld waardeerbare voordelen te benutten die zijn verkregen uit gepleegde strafbare feiten; en b) strafbare feiten te plegen. Het ernstig gevaar houdt volgens de Ksa verband met een zakelijk samenwerkingsverband tussen enerzijds [B] en [C] en anderzijds [D] , terwijl hij strafbare feiten heeft gepleegd en met de (indirecte) vermogensverschaffing van [A] aan [eiseres] , terwijl [A] strafbare feiten heeft gepleegd. Dit baseert de Ksa op verschillende adviezen van het landelijke Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Bureau bibob).

2.Vermogensverschaffing in de zin van artikel 3 van de Wet bibob

2.1
Algemeen
2.1.1
Een vergunning op grond van de Wok kan worden afgewezen als er een ernstig gevaar bestaat dat de vergunning mede zal worden gebruikt om:
a. uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen voordeel te benutten (artikel 3, eerste lid, onder a, van de Wet bibob); of
b. strafbare feiten te plegen (artikel 3, eerste lid, onder b, van de Wet bibob).
2.1.2
De mate van het gevaar wordt in de eerste plaats vastgesteld aan de hand van feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat de betrokkene in relatie staat tot de gepleegde strafbare feiten waarmee voordeel is of wordt verkregen (artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet bibob); of in relatie staat tot strafbare feiten die zijn gepleegd bij activiteiten die overeenkomen of samenhangen met activiteiten waarvoor de vergunning wordt aangevraagd (artikel 3, derde lid, aanhef en onder a, van de Wet bibob). Een betrokkene staat in ieder geval in relatie tot deze strafbare feiten als die strafbare feiten zijn gepleegd door een persoon die de vermogensverschaffer van de betrokkene is of is geweest (artikel 3, vierde lid, aanhef en onder c, van de Wet bibob). Onder vermogensverschaffer van de betrokkene wordt verstaan: “degene die direct of indirect vermogen verschaft of heeft verschaft aan betrokkene” (artikel 1 van de Wet bibob).
2.2
Grondslag van de weigering van de vergunningaanvraag van [eiseres]
2.2.1
voert in de eerste plaats aan dat onduidelijk is of de weigering ook is gestoeld op vermogensverschaffing door [A] . In het advies van Bureau bibob over [eiseres] van 21 maart 2019 [1] komt vermogensverschaffing van [A] aan [eiseres] niet voor, maar gaat het alleen over een (vermeend) zakelijk samenwerkingsverband tussen [eiseres] en [D] . Daarnaast wordt in het bestreden besluit ook niet onderbouwd dat en zo ja, waarom sprake zou zijn van vermogensverschaffing van [A] aan [eiseres] .
2.2.2
De rechtbank oordeelt dat aan het bestreden besluit ook (indirecte) vermogensverschaffing van [A] aan [eiseres] ten grondslag ligt. In het bestreden besluit is niet alleen beslist op het bezwaar van [eiseres] over haar aanvraag, maar ook op de bezwaren tegen de intrekking van de vergunningen van [ondernemingen 3 en 4] . In het besluit is verwezen naar
alleadviezen van Bureau bibob en is geconcludeerd dat [A] (indirect) vermogensverschaffer is van de onderneming
envan [B] en [C] (onderstreping door de rechtbank).
2.2.3
De rechtbank is het wel met [eiseres] eens dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd op dit punt. Er wordt namelijk niet gemotiveerd waarom de Ksa vindt dat sprake is van (indirecte) vermogensverschaffing door [A] aan [eiseres] . Dat had wel gemoeten. Dit betekent dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek kent. De rechtbank ziet echter aanleiding om dit gebrek te passeren met artikel 6:22 van de Awb. In het verweerschrift en op de zitting heeft de Ksa alsnog gemotiveerd waarom zij vindt dat sprake is van vermogensverschaffing aan [eiseres] . [eiseres] heeft op het verweerschrift schriftelijk gereageerd en heeft daarnaast op de zitting de kans gehad om haar standpunt naar voren te brengen. [eiseres] heeft dus voldoende gelegenheid gehad om te reageren op de motivering van de Ksa. Hierdoor is het aannemelijk dat [eiseres] niet wordt benadeeld door het passeren van het motiveringsgebrek.
2.3 (
Indirecte) vermogensverschaffing van [A] aan [eiseres]
2.3.1
voert verder aan dat [A] weliswaar vermogen heeft verschaft aan [onderneming 5] , maar dat hij niet kan worden aangemerkt als vermogensverschaffer van [eiseres] . De Ksa geeft hiermee een te ruime uitleg aan de term indirecte vermogensverschaffer in de wet. Daarmee is volgens [eiseres] slechts bedoeld om daadwerkelijke geldstromen te kunnen volgen en om te voorkomen dat gebruik wordt gemaakt van tussenschakels of stromannen. Hoewel [B] zeggenschap heeft over zowel [onderneming 5] als [eiseres] , zegt dat niets over de daadwerkelijke geldstromen. Van daadwerkelijke geldstromen tussen [A] en [eiseres] is geen sprake.
2.3.2
De rechtbank stelt voorop dat het bij vermogensverschaffing ook kan gaan om het indirect vermogen verschaffen. Dit volgt uit de hiervoor in 2.1.2 genoemde definitie. Indirect betekent niet rechtstreeks. Dat houdt dus met andere woorden in dat het vermogen is verschaft via tussenliggende schakels, zoals bijvoorbeeld andere rechtspersonen of natuurlijke personen. De Ksa stelt terecht dat hiervan in dit geval sprake is. Niet in geschil is dat [A] in 2003 leningen heeft verstrekt aan [onderneming 5] . [eiseres] was op dat moment een dochteronderneming van [onderneming 5] en [B] was (en is) middellijk enig bestuurder en aandeelhouder van [onderneming 5] . [eiseres] is nu niet langer een dochteronderneming van [onderneming 5] , maar heeft wel nog altijd [B] als enig bestuurder en enig aandeelhouder. Gelet op deze wijze van organisatie van rechtspersonen heeft [A] , door vermogen te verschaffen aan [onderneming 5] , indirect vermogen verschaft aan [eiseres] .
2.3.3
Anders dan [eiseres] stelt, hoeft de Ksa niet aan te tonen dat er een geldstroom van [A] naar [eiseres] loopt of heeft gelopen. Het geld is in [onderneming 5] B.V. terecht gekomen en [B] zit als enige (bestuurder én aandeelhouder) zowel achter [onderneming 5] B.V. als [eiseres] . Daarmee is voldoende aangetoond dat sprake is van indirecte vermogensverschaffing. Van een te ruime uitleg van de wet is geen sprake.
2.3.4
Kortom: er is sprake van vermogensverschaffing in de zin van de Wet bibob.

3.Conclusie ten aanzien van afwijzing aanvraag op grond van de Wet bibob

3.1
De rechtbank stelt vast dat de vermogensverschaffing door [A] het enige geschilpunt tussen partijen in deze zaak is. Met het oordeel van de rechtbank over de vermogensverschaffing is ook komen vast te staan dat [eiseres] in relatie staat tot de strafbare feiten die [A] heeft gepleegd; dat met die strafbare feiten voordeel is verkregen; en/of die strafbare feiten zijn gepleegd bij activiteiten die overeenkomen of samenhangen met activiteiten waarvoor de vergunning is aangevraagd. Eveneens staat daarmee vast dat de Ksa de mate van gevaar dat de vergunning wordt gebruikt om wederrechtelijk verkregen voordeel te benutten (de a-grond) of strafbare feiten te plegen (de b-grond) als ernstig heeft kunnen beschouwen en de aanvraag van [eiseres] om die reden heeft kunnen afwijzen.
3.2
Gelet op deze conclusie behoeft de beroepsgrond van [eiseres] over het door de Ksa aangenomen zakelijke samenwerkingsverband met [D] geen bespreking meer. De Ksa is namelijk bevoegd om de aanvraag af te wijzen, gelet op de vermogensverschaffing door [A] . Wat [eiseres] aanvoert over het door de Ksa geziene zakelijke samenwerkingsverband met [D] kan niet leiden tot een andere conclusie. Zelfs als de rechtbank naar aanleiding daarvan tot de conclusie zou komen dat de vergunning niet op die grondslag uit de Wet bibob had kunnen worden geweigerd, zou de weigering op grond van de vermogensverschaffing door [A] immers blijven staan.
Conclusie en gevolgen
Er is een motiveringsgebrek in het bestreden besluit. De rechtbank passeert dit gebrek met artikel 6:22 van de Awb, omdat aannemelijk is dat [eiseres] hierdoor niet is benadeeld. Het beroep van [eiseres] is ongegrond. Dat betekent dat de Ksa de vergunningaanvraag van [eiseres] terecht heeft afgewezen en [eiseres] dus geen speelautomaten mag exploiteren.
Gelet op het geconstateerde gebrek moet de Ksa het griffierecht aan [eiseres] vergoeden en krijgt zij ook een vergoeding van haar proceskosten. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van [eiseres] een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt de Ksa op het betaalde griffierecht van € 365,- aan [eiseres] te vergoeden;
- veroordeelt de Ksa in de proceskosten van [eiseres] tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, voorzitter, en mr. K. de Meulder en mr. M.L. van Emmerik, leden, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 september 2024.
De griffier is verhinderd deze uitspraak
te ondertekenen.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Nr. 2019/Bibob-1910014.