ECLI:NL:RBMNE:2023:7489

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 december 2023
Publicatiedatum
9 februari 2024
Zaaknummer
21/4719
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om preventieve last onder dwangsom door waterschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Gezond Water en het Waterschap Zuiderzeeland. Eiseres, Stichting Gezond Water, had op 4 september 2021 een verzoek ingediend bij het waterschap om een preventieve last onder dwangsom op te leggen om overtredingen tijdens toekomstige viswedstrijden te voorkomen. Het waterschap heeft dit verzoek niet als een aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) beschouwd, omdat het verzoek niet voldoende concreet was. Eiseres heeft het waterschap in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op het verzoek, maar de rechtbank verklaarde het beroep wegens het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk. De rechtbank oordeelde dat het waterschap niet verplicht was om op het verzoek te beslissen, omdat er geen sprake was van een aanvraag. Eiseres heeft tegen de beslissing op bezwaar van 28 februari 2023 beroep ingesteld, maar ook dit beroep werd ongegrond verklaard. De rechtbank concludeerde dat het verzoek van eiseres niet voldeed aan de eisen van artikel 1:3 van de Awb, omdat het niet specifiek genoeg was en niet duidelijk maakte wie, waar en wanneer de viswedstrijden zouden plaatsvinden. Eiseres kreeg geen gelijk en de rechtbank wees op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4719
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 december 2023 in de zaak tussen

Stichting Gezond Water, uit Hansweert, eiseres

(gemachtigde: mr. B.G.J. Lobée),
en
Het college van dijkgraaf en Heemraden van Waterschap Zuiderzeeland (het waterschap), verweerder
(gemachtigde: J.M. Dorgelo en E.T. Vugts).

Inleiding en procesverloop

1. Eiseres heeft op 4 september 2021 bij het waterschap per e-mail een verzoek ingediend om een preventieve last onder dwangsom op te leggen om overtredingen tijdens toekomstige viswedstrijden te voorkomen. Eiseres heeft het waterschap bij e-mail van 3 november 2021 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op dit verzoek.
2. Op 25 november 2021 heeft eiseres beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen. De rechtbank heeft dat beroep in de uitspraak van 12 januari 2022 [1] buiten zitting niet-ontvankelijk verklaard omdat de ontvangst van de e-mail van 4 september 2021 door het waterschap redelijkerwijs kon worden betwijfeld.
3. Op 17 januari 2022 heeft het waterschap een brief aan eiseres gestuurd waarin staat dat het verzoek om preventieve handhaving geen aanvraag is als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Met het besluit van 18 maart 2022 is het waterschap hiervan teruggekomen. Volgens het waterschap is er wel sprake van een aanvraag, maar het preventieve verzoek om handhaving wordt afgewezen omdat geen sprake is van een dreigende overtreding.
4. Eiseres heeft tegen de uitspraak van de rechtbank van 12 januari 2022 verzet ingesteld. De rechtbank heeft het verzet in de mondelinge uitspraak van 7 oktober 2022 [2] gegrond verklaard omdat de rechtbank het door het waterschap overgelegde log onvoldoende overtuigend was om de ontvangst van de e-mail van 4 september 2021 in twijfel te trekken. De uitspraak van 12 januari 2022 is daardoor komen te vervallen.
5. In het verzetschrift heeft eiseres ook inhoudelijke gronden aangevoerd tegen de afwijzing van het verzoek om preventieve handhaving. De afwijzing van het verzoek is een primair besluit en ligt van rechtswege voor aan de rechtbank. Omdat het voor de hand ligt dat het waterschap daar eerst in bezwaar een beslissing over neemt, heeft de rechtbank het verzetschrift naar het waterschap gestuurd, zodat hij het als bezwaarschrift in behandeling kan nemen.
6. Met de beslissing op bezwaar van 28 februari 2023 heeft het waterschap het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard en het besluit van 18 maart 2022 herroepen. Volgens het waterschap is geen sprake is van een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid van de Awb.
7. Eiseres heeft op 11 april 2023 beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 28 februari 2023. Het waterschap heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiseres heeft op 1 december 2023 een aanvullend stuk ingediend met een afschrift van een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 4 juli 2023. [3]
8. De rechtbank heeft het beroep van eiseres op de zitting van 15 december 2023 behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigden van verweerder.
Na afloop van zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart
-het beroep wegens het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk;
-het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 28 februari 2023 ongegrond.

Beoordeling door de rechtbank

9. Eiseres krijgt geen gelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
10. Deze zaak is begonnen met het verzoek van 4 september 2021, waarin de stichting het waterschap vraagt om een preventieve last onder dwangsom op te leggen om overtreding tijdens toekomstige viswedstrijden te voorkomen.
11. Deze beroepsprocedure gaat om twee beroepszaken: een beroep tegen het niet tijdig beslissen en een beroep tegen het besluit op bezwaar van 28 februari 2023, waarin het bezwaar van eiseres tegen de afwijzing van het verzoek van 4 september 2021 niet-ontvankelijk is verklaard omdat verweerder vindt dat het verzoek niet concreet genoeg is en daarom geen aanvraag in de zin van de Awb.
12. Zoals op de zitting besproken gaat het in deze procedure om de vraag of het verzoek van 4 september 2021 om een preventieve last onder dwangsom op te leggen een aanvraag is als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb.
12. Naar het oordeel van de rechtbank is het verzoek van 4 september 2021 geen aanvraag in de zin van de Awb. Niet ieder verzoek aan een bestuursorgaan om op te treden of maatregelen te treffen, is een aanvraag om een handhavingsbesluit. Daarvoor is nodig dat een concrete activiteit van een (rechts)persoon in verband kan worden gebracht met een overtreding van een wettelijk voorschrift. Alleen als een overtreding of een dreigende overtreding kan worden vastgesteld en bekend is wie overtreder is, kan een bestuursorgaan namelijk een besluit nemen om te handhaven.
14. In lijn met de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [4] (hierna: ABRvS) moet het verzoek van eiseres van 4 september 2021 aan het dagelijks bestuur daarom voldoende concreet zijn en de activiteit beschrijven waarvan handhaving wordt verzocht en vermelden wie, waar en wanneer deze activiteit concreet uitvoert of gaat uitvoeren om het verzoek als aanvraag te kunnen aanmerken.
15. Het verzoek van eiseres voldoet niet aan deze eisen en is dus geen aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Weliswaar noemt eiseres in haar verzoek een aantal visverenigingen die wedstrijden organiseren in het beheergebied van het waterschap, maar in het verzoek is niet gespecificeerd waar en wanneer de viswedstrijden worden georganiseerd en door wie. Zij vermeldt daarbij ook dat op de websites van de verenigingen van de federaties overzichten staan van te organiseren wedstrijden. Maar de rechtbank vindt dat van het dagelijks bestuur redelijkerwijs niet kan worden gevergd dat het dan in plaats van eiseres op zoek gaat naar de organisator en data van viswedstrijden.
16. De rechtbank wijst daarbij op uitspraken van andere rechtbanken die op gelijke wijze hebben geoordeeld: de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 maart 2023 [5] , de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 10 februari 2022 [6] , de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 7 april 2022 [7] en de uitspraken van de rechtbank Oost-Brabant van 15 december 2022 [8] .
17. Op de zitting heeft eiseres een aantal uitspraken genoemd waarin het volgens haar om vergelijkbare verzoeken gaat van eiseres, en waarin de bestuursrechter heeft geoordeeld dat wel sprake is van een aanvraag. Deze uitspraken overtuigen de rechtbank echter niet. De rechtbank legt dit hierna per uitspraak uit.
18. De uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 13 mei 2022 [9] is een uitspraak op verzet van eiseres. De bestuursrechter heeft in die zaak geoordeeld dat, gelet op de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 10 januari 2022, het niet buiten redelijke twijfel stond dat het verzoek geen aanvraag was. De verzetsrechter geeft dus geen inhoudelijk oordeel over het verzoek, of dit wel of geen aanvraag is. Daar komt bij dat de rechtbank Oost-Brabant inmiddels een andere lijn heeft dan in de uitspraak van 10 januari 2022, zie de uitspraken van 15 december 2022.
19. In de zaak waarin de rechtbank Gelderland op 14 maart 2022 [10] uitspraak heeft gedaan heeft eiseres verzocht de Waterwet te handhaven. Eiseres heeft aldus verzocht om een bestuursrechtelijke norm te handhaven en daarmee om een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb te nemen. De rechtbank past hier niet, althans niet kenbaar de rechtspraak van de ABRvS toe dat een handhavingsverzoek voldoende concreet moet zijn, en daarom brengt deze uitspraak de rechtbank niet tot een ander oordeel.
20. Ook de uitspraak op verzet van de rechtbank Den Haag van 17 oktober 2022 [11] brengt de rechtbank niet op andere gedachten. In de buiten zitting zaak ging het namelijk om de vraag of de reactie van het bestuursorgaan op het verzoek van eiseres om een preventieve last onder dwangsom op te leggen een besluit is in de zin van de Awb. De rechtbank vond dat dat wel zo is, omdat het bestuursorgaan zich in die reactie op het standpunt stelt dat hij niet bevoegd is om handhavend op te treden. In die zaak speelde dus niet de rechtsvraag of het verzoek om preventieve handhaving een aanvraag is als bedoeld in de Awb. Uit de uitspraak op verzet kan dus niet de conclusie worden getrokken dat de bestuursrechter het verzoek een aanvraag vond.
21. In de uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (Haarlem) van 2 mei 2022 [12] oordeelt de rechtbank dat de reactie van het bestuursorgaan op het verzoek van de stichting om preventieve handhaving een besluit is, omdat dit een inhoudelijke reactie is op het verzoek van eiseres. De rechtbank ziet niet terugkomen dat in deze zaak de rechtsvraag aan de orde is gekomen of het verzoek een aanvraag is in de zin van de Awb.
22. In de zaak waarin de rechtbank Noord-Nederland (Leeuwarden) op 28 oktober 2022 [13] uitspraak heeft gedaan ging het niet om een vergelijkbaar verzoek van eiseres, want in dat verzoek heeft eiseres juist wel een concrete viswedstrijd genoemd. Dat is dus anders dan in deze zaken die aan de rechtbank voorliggen.
23. Naar het oordeel van de rechtbank is het verzoek van 4 september 2021 geen aanvraag als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. Het waterschap heeft het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep tegen het besluit op bezwaar van 28 februari 2023 is ongegrond.
24. Omdat het verzoek geen aanvraag is hoefde het waterschap niet te beslissen op dit verzoek, omdat geen beslistermijn is gaan lopen en omdat het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk is.

Conclusie en gevolgen

25. Het beroep wegens het niet tijdig nemen van een besluit is niet-ontvankelijk. Het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 28 februari 2023 is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
26. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 december 2023 door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van mr. G.M.C.P. Maarhuis, griffier.
De rechter is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.