In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en het dagelijks bestuur van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht. [Eiseres] had op 30 augustus 2021 een verzoek ingediend om een preventieve last onder dwangsom op te leggen aan hengelsportverenigingen in het beheergebied van het waterschap, met als doel te voorkomen dat er met lood wordt gevist tijdens viswedstrijden. Het waterschap heeft dit verzoek op 17 januari 2022 afgewezen, waarna [eiseres] bezwaar heeft gemaakt. Dit bezwaar werd op 23 mei 2022 niet-ontvankelijk verklaard, wat leidde tot het beroep bij de rechtbank.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het verzoek van [eiseres] onvoldoende concreet was om als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te kwalificeren. De rechtbank oordeelde dat een verzoek om handhaving voldoende specifiek moet zijn, met duidelijke informatie over de vermeende overtredingen, zoals locatie, tijd en betrokkenen. In dit geval ontbrak deze specificiteit, waardoor het verzoek niet kon leiden tot een verplichting voor het waterschap om handhavend op te treden.
De rechtbank concludeerde dat de reactie van het waterschap op het verzoek geen besluit was in de zin van de Awb en dat het bezwaar van [eiseres] terecht niet-ontvankelijk was verklaard. Het beroep van [eiseres] werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of reiskosten van de gemachtigde van [eiseres].