ECLI:NL:RBROT:2022:3559

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 mei 2022
Publicatiedatum
11 mei 2022
Zaaknummer
ROT 21/6249
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen onbevoegdverklaring in bestuursrechtelijke procedure over preventieve last onder dwangsom

In deze zaak heeft opposante verzet aangetekend tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de rechtbank zich onbevoegd verklaarde om kennis te nemen van haar beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing door het waterschap Hollandse Delta. Opposante had op 3 september 2021 een verzoek ingediend om een preventieve last onder dwangsom op te leggen om overtredingen tijdens toekomstige viswedstrijden te voorkomen. De rechtbank had op 22 maart 2022 geoordeeld dat het verzoek van opposante niet kon worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), en verklaarde zich daarom onbevoegd.

In het verzet heeft opposante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat haar verzoek niet als aanvraag kan worden aangemerkt. Ze verwees naar eerdere uitspraken van andere rechtbanken die vergelijkbare verzoeken wel als aanvragen hebben gekwalificeerd. De verzetrechter heeft vervolgens beoordeeld of de eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam terecht was. Hij concludeerde dat het niet buiten redelijke twijfel is dat de rechtbank onbevoegd was, en dat de rechtbank daarom niet zonder zitting had mogen beslissen.

De verzetrechter verklaarde het verzet gegrond, wat betekent dat de eerdere uitspraak vervalt en de rechtbank het onderzoek zal hervatten in de stand waarin het zich bevond voordat de onbevoegdverklaring werd gedaan. De zaak zal nu alsnog op zitting worden behandeld. Er werd geen aanleiding gezien voor het terugstorten van het griffierecht, en er was geen proceskostenveroordeling nodig. De uitspraak werd gedaan door mr. P. Vrolijk, rechter, en is openbaar uitgesproken op 13 mei 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/6249 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 mei 2022 op het verzet van

[naam opposante], te [vestigingsplaats], opposante

(gemachtigde: ir. B.G.J. Lobée).

Procesverloop

Opposante heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing door de dijkgraaf en heemraden van het waterschap Hollandse Delta (verweerder) op zijn verzoek van 3 september 2021 om een preventieve last onder dwangsom op te leggen om overtredingen tijdens toekomstige viswedstrijden te voorkomen.
Bij uitspraak van 22 maart 2022 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard van dat beroep kennis te nemen.
Opposante heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld en heeft niet verzocht om op een zitting te worden gehoord.
Verweerder heeft op 29 april 2022 gereageerd op het verzetschrift.

Overwegingen

De uitspraak van de rechtbank van 22 maart 2022
1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft zich kennelijk onbevoegd geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat het verzoek van opposante niet kan worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb en dat daarmee geen sprake is van het uitblijven van het (tijdig) nemen van een besluit.
Het verzetschrift
2. Opposante voert tegen de uitspraak van de rechtbank het volgende aan. Volgens opposante heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat haar verzoek om het opleggen van een preventieve last onder dwangsom niet wordt aangemerkt als aanvraag in de zin van de Awb. Er is een verzoek om handhaving ingediend en daarop dient verweerder een besluit te nemen. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst opposante naar een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 10 januari 2022, zaaknummer SHE 21/2477, die ziet op een vergelijkbaar verzoek van opposante. Opposante voert verder aan dat ten onrechte het griffierecht niet is teruggestort en verwijst hierbij naar een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 10 februari 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:691 waarin het griffierecht aan opposante is teruggestort na een onbevoegdverklaring door de rechtbank.
De verzetprocedure
3. In deze verzetzaak beoordeelt de verzetrechter uitsluitend of in de buiten-zittinguitspraak terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat de rechtbank onbevoegd is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
Beoordeling door de verzetrechter
4. De verzetrechter overweegt het volgende. In de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 10 januari 2022 is geoordeeld over een vergelijkbaar verzoek van opposante, namelijk het verzoek om preventief handhavend op te treden om viswedstrijden met het gebruik van vislood te voorkomen. De rechtbank Oost-Brabant heeft geoordeeld dat dit verzoek kan worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Mede gelet op deze uitspraak kan niet op voorhand worden gezegd dat het verzoek van opposante van 3 september 2021 geen aanvraag is. Verder is onduidelijk hoe de brief van verweerder van 7 december 2021 gekwalificeerd moet worden. Het is niet buiten redelijke twijfel dat de rechtbank onbevoegd is, zodat de rechtbank bij de uitspraak van 22 maart 2022 niet zonder zitting (met toepassing van artikel 8:54 van de Awb) op het beroep kon beslissen.
Conclusie
5. Het verzet is gegrond. Dit betekent dat de buiten-zittinguitspraak vervalt en de rechtbank het onderzoek zal hervatten in de stand waarin dat zich bevond voordat die buiten-zittinguitspraak werd gedaan. Nu de zaak alsnog op zitting zal worden behandeld bestaat er geen aanleiding voor het terugstorten van het griffierecht.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet gegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Vrolijk, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2022.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.