ECLI:NL:RBROT:2022:3559
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen onbevoegdverklaring in bestuursrechtelijke procedure over preventieve last onder dwangsom
In deze zaak heeft opposante verzet aangetekend tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de rechtbank zich onbevoegd verklaarde om kennis te nemen van haar beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing door het waterschap Hollandse Delta. Opposante had op 3 september 2021 een verzoek ingediend om een preventieve last onder dwangsom op te leggen om overtredingen tijdens toekomstige viswedstrijden te voorkomen. De rechtbank had op 22 maart 2022 geoordeeld dat het verzoek van opposante niet kon worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), en verklaarde zich daarom onbevoegd.
In het verzet heeft opposante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat haar verzoek niet als aanvraag kan worden aangemerkt. Ze verwees naar eerdere uitspraken van andere rechtbanken die vergelijkbare verzoeken wel als aanvragen hebben gekwalificeerd. De verzetrechter heeft vervolgens beoordeeld of de eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam terecht was. Hij concludeerde dat het niet buiten redelijke twijfel is dat de rechtbank onbevoegd was, en dat de rechtbank daarom niet zonder zitting had mogen beslissen.
De verzetrechter verklaarde het verzet gegrond, wat betekent dat de eerdere uitspraak vervalt en de rechtbank het onderzoek zal hervatten in de stand waarin het zich bevond voordat de onbevoegdverklaring werd gedaan. De zaak zal nu alsnog op zitting worden behandeld. Er werd geen aanleiding gezien voor het terugstorten van het griffierecht, en er was geen proceskostenveroordeling nodig. De uitspraak werd gedaan door mr. P. Vrolijk, rechter, en is openbaar uitgesproken op 13 mei 2022.