ECLI:NL:RBZWB:2022:691

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 februari 2022
Publicatiedatum
11 februari 2022
Zaaknummer
AWB- 21_4229
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in handhavingsverzoek inzake visserij met lood

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 10 februari 2022, wordt het beroep van eiseres behandeld, die stelt dat de gedeputeerde staten van de provincie Zeeland niet tijdig hebben beslist op haar verzoek tot handhaving van 10 juni 2021. Eiseres verzoekt om handhaving van een verbod op het gebruik van lood door sportvissers in de [plaatsnaam 2]. De rechtbank overweegt dat er geen aanleiding is voor een zitting, omdat het verzoek niet voldoet aan de vereisten van een handhavingsverzoek zoals bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank stelt vast dat eiseres een verzoek heeft ingediend, maar dat dit verzoek niet kan worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Verweerder heeft het verzoek afgewezen op basis van de stelling dat er geen overtredingen van bestaande wettelijke regels zijn. De rechtbank concludeert dat het verzoek onvoldoende concreet is en dat er geen wettelijke termijnen zijn gaan lopen. Hierdoor is er geen sprake van een met een besluit gelijk te stellen niet tijdig beslissen, waartegen beroep kan worden ingesteld.

De rechtbank verklaart zich daarom onbevoegd om van het beroep kennis te nemen. Eiseres krijgt haar griffierecht teruggestort en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens zijn met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/4229

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 februari 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam 1] , eiseres

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ),
en

de gedeputeerde staten van de provincie Zeeland, verweerder.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar verzoek tot handhaving van 10 juni 2021.

Overwegingen

Eiseres heeft verzocht om op een zitting te worden gehoord. De rechtbank heeft daarvoor geen aanleiding gezien, zodat een zitting op grond van artikel 8:54 in samenhang met artikel 8:55b, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) achterwege is gebleven.
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
Voordat de rechtbank toekomt aan de vraag of verweerder in gebreke is om tijdig een besluit te nemen op de aanvraag, dient de rechtbank eerst antwoord te geven op de vraag of er sprake is van een aanvraag. Eiseres stelt dat het verzoek van 10 juni 2021 een verzoek tot handhaving is en dat er reeds daarom sprake is van een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Verweerder is van mening dat het verzoek niet aangemerkt kan worden als een verzoek tot handhaving en dus geen aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb is.
In haar brief van 10 juni 2021 verzoekt eiseres verweerder het onnodige gebruik en verlies van de zeer zorgwekkende stof lood door de sportvisserij in de [plaatsnaam 2] te doen stoppen. Eiseres heeft dit verzoek onderbouwd met informatie over de gevaren van lood. In haar aanvullend beroepschrift voert eiseres aan dat het vissen met lood schade toebrengt aan de natuur en dat dit op grond van artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming verboden is.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het verzoek niet kan worden aangemerkt als een handhavingsverzoek, omdat er wordt verzocht een verbod om te vissen met lood op te leggen. Er wordt niet verzocht om handhaving van een overtreding van bestaande wettelijke regels. Nu er geen wettelijke regels worden overtreden, is er naar het oordeel van verweerder geen sprake van een handhavingsverzoek.
De rechtbank is van oordeel dat het handhavingsverzoek van eiseres ertoe strekt dat verweerder bij en op de [plaatsnaam 2] moet controleren of er met lood wordt gevist en zo ja, dat te doen stoppen. Nog daargelaten welke regelgeving zou zijn overtreden, is er niet gespecificeerd op welke plaatsen, op welke tijden en door wie er met lood wordt gevist. Het verzoek is daarom onvoldoende concreet om als handhavingsverzoek te kunnen kwalificeren. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van 4 maart 2020 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State met nummer ECLI:NL:RVS:2020:671. Het handhavingsverzoek is om die reden geen aanvraag zoals bedoeld in artikel 1:3, derde lid van de Awb.
Gelet op het hetgeen hiervoor is overwogen is er geen sprake van een verzoek tot handhaving en is ook niet gebleken dat het verzoek van 10 juni 2021 anderszins is aan te merken als een aanvraag in de zin van artikel 1:3 van de Awb, zodat er geen wettelijke termijnen zijn gaan lopen. Er is dan ook geen sprake van een met een besluit gelijk te stellen niet tijdig beslissen op een verzoek als bedoeld in artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb, waartegen beroep kan worden ingesteld.
De rechtbank zal zich daarom kennelijk onbevoegd verklaren om van het beroep kennis te nemen.
Omdat de rechtbank onbevoegd is om kennis te nemen van het ingestelde beroep, zal het door eiseres betaalde griffierecht worden teruggestort. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 10 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.