3.1.Eiseres heeft in beroep - samengevat – het volgende aangevoerd:
(I) Het gebruiken van vislood staat gelijk aan het lozen van vislood en is dus een lozing in de zin van artikel 6.1 van de Waterwet en daarom is voor het gebruiken van vislood een vergunning op grond van artikel 6.2 van de Waterwet vereist. In de kamerbrief van 18 november 2016 geeft de minister aan dat het gebruik van vislood vergunningplichtig is op grond van de Waterwet. (Vis)lood is een zeer zorgwekkende stof (ZZS) waarvoor vanaf 1 januari 2016 een minimalisatieplicht geldt.
(II) Op grond van artikel 6.8 van de Waterwet moeten niet alleen individuele vissers, maar ook wedstrijdorganisaties en de minister als bevoegd gezag handelen om waterverontreiniging te voorkomen doordat er vislood in het water komt. De minister is verantwoordelijk voor de naleving van de Waterwet, waaronder artikel 6.9 van die wet.
(III) Volgens de evaluatie van de Green Deal Sportvisserij Loodvrij heeft slechts 17% van de sportvissers wel eens een loodalternatief gebruikt. Dat betekent dat 83% van de sportvissers altijd en alleen met lood vissen. Ook de ervaring bij eiseres leert dat bijna alle sportvissers bij wedstrijden met lood vissen.
(IV) Volgens eiseres stelt de minister ten onrechte dat, zo er al een visloodje wordt achtergelaten, dit slechts een minieme fractie is van het totale loodverlies en dat dit geen noemenswaardige invloed heeft op de waterkwaliteit. Handhaving zou daarom onevenredig ingrijpen in de maatschappij. Eiseres vindt dit een bedenkelijk standpunt voor een waterkwaliteitsbeheerder.
(V) De minister stelt ten onrechte dat de bevoegdheid om een besluit te nemen ontbreekt. Het is niet dat het de minister aan bevoegdheden ontbreekt, het is dat hij weigert om iets aan het vislood te willen doen.
(VI) Bij brief van 12 mei 2023 heeft eiseres samengevat weergegeven dat haar beroep zich richt tegen het bestreden besluit, voor zover de minister bij het bestreden besluit heeft geoordeeld dat geen aanleiding bestond om preventief handhavend op te treden tegen de hengelsportvereniging ‘ [naam hengelsportvereniging] ’ in [plaatsnaam 2] (HSV) en tegen de sportvissers die deelnamen aan de sportviswedstrijd, georganiseerd op 20 oktober 2019, door deze hengelsportvereniging. Volgens eiseres hebben deze partijen de minimalisatieplicht voor ZZS en de artikelen 6.2, 6.8 en 6.9 van de Waterwet, en de voorzorgbepalingen uit Wm, Wnb, Wbb, APV en PMO overtreden. Desgevraagd heeft eiseres ter zitting verduidelijkt dat de omvang van het beroep is beperkt tot het bij het bestreden besluit weigeren preventief handhavend op te treden door de minister tegen overtreding van de minimalisatieplicht voor ZZS en van de artikelen 6.2, 6.8 en 6.9 van de Waterwet door HSV en de deelnemers aan voornoemde sportviswedstrijd.
Eiseres verzoekt de rechtbank bij dezelfde brief van 12 mei 2023 – samengevat weergegeven – om in haar uitspraak op te nemen dat de minister uitvoering moet geven aan de minimalisatieplicht voor ZZS door het verlies van lood tijdens viswedstrijden te handhaven wegens overtreding van voornoemde wetsartikelen door HSV en de deelnemers aan de door HSV georganiseerde sportwedstrijd.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Is de minister bevoegd om een preventieve last onder dwangsom op te leggen?
6. Een herstelsanctie kan worden opgelegd zodra het gevaar voor de overtreding klaarblijkelijk dreigt.
Minimalisatieverplichting ZZS
7. Ter zitting heeft eiseres desgevraagd bevestigd dat eiseres met verwijzing naar de ‘minimalisatieplicht voor ZZS’ doelt op artikel 2.4, tweede lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer (Abm) en dat de HSV moet worden aangemerkt als drijver van een inrichting als bedoeld in artikel 1.1, vierde lid, Wet milieubeheer. Eiseres heeft geen verdere omstandigheden aangevoerd om te staven of HSV destijds een inrichting dreef. Als dat al het geval zou zijn, dan geldt dat artikel 2.4, tweede lid, van het Abm (
de minimalisatieverplichting) zich enkel richt tot degene die een zogeheten inrichting type C drijft. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat daarvan sprake is (geweest) en eiseres heeft daarvoor ook geen onderbouwing aangeleverd. Derhalve bestond er geen aanleiding voor de minister om handhavend op te treden jegens HSV op grond van artikel 2.4, tweede lid, van het Abm.
Lozing zonder vergunning: artikel 6.2 van de Waterwet
8. Volgens eiseres is het gebruik van vislood gelijk aan een lozing in de zin van artikel 6.1 van de Waterwet en daarom is voor het gebruiken van vislood een vergunning op grond van artikel 6.2 van de Waterwet vereist. Doordat geen vergunning voor de viswedstrijd is aangevraagd en verleend, is volgens eiseres artikel 6.2 van de Waterwet overtreden.