ECLI:NL:RBMNE:2022:4126

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 oktober 2022
Publicatiedatum
12 oktober 2022
Zaaknummer
UTR 21/4719
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling van een beroep wegens niet tijdig beslissen door het Waterschap Zuiderzeeland

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 7 oktober 2022 uitspraak gedaan in een verzetprocedure van Stichting Gezond Water tegen een eerdere uitspraak van 12 januari 2022. De opposante had in 2021 een verzoek ingediend bij het Waterschap Zuiderzeeland om een preventieve last onder dwangsom op te leggen. Na het indienen van een beroep wegens niet tijdig beslissen, verklaarde de rechtbank het beroep in januari 2022 niet-ontvankelijk zonder zitting. Opposante heeft hiertegen verzet aangetekend, waarbij zij ook inhoudelijke gronden aanvoerde tegen de afwijzing van haar verzoek om handhaving.

De rechtbank heeft in de verzetprocedure vastgesteld dat de ontvangst van de e-mail van opposante op 4 september 2021 door het waterschap niet met voldoende bewijs was ontzenuwd. De rechtbank oordeelde dat het waterschap niet voldoende had aangetoond dat de e-mail niet was ontvangen, en dat het beroep van opposante dus niet zonder meer niet-ontvankelijk verklaard had mogen worden. De rechtbank verklaarde het verzet gegrond en besloot dat de eerdere uitspraak van 12 januari 2022 vervalt. De procedure wordt hervat in de stand waarin deze zich bevond voordat de eerdere uitspraak werd gedaan, en de rechtbank zal opnieuw beslissen op het beroep van opposante.

De rechtbank heeft ook aangegeven dat het waterschap de inhoudelijke gronden van opposante tegen de afwijzing van het verzoek om handhaving in behandeling moet nemen, en dat de rechtbank in de nieuwe uitspraak ook een oordeel zal geven over de proceskosten en griffierecht. De uitspraak is openbaar gedaan en er is geen mogelijkheid tot hoger beroep tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4719

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het verzet van

Stichting Gezond Water, te Hansweert, opposante

(gemachtigde: mr. B.G.J. Lobée),
Het college van dijkgraaf en heemraden van het Waterschap Zuiderzeeland heeft deelgenomen aan deze procedure.

Procesverloop

Opposante stelt dat zij op 4 september 2021 bij het college van dijkgraaf en heemraden van het Waterschap Zuiderzeeland (hierna: het waterschap) per e-mail een verzoek heeft ingediend om een preventieve last onder dwangsom op te leggen om overtredingen tijdens toekomstige viswedstrijden te voorkomen.
Opposante heeft het waterschap per e-mail van 3 november 2021 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op dit verzoek.
Op 25 november 2021 heeft opposante beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen.
De rechtbank heeft dat beroep in de uitspraak van 12 januari 2022 [1] buiten zitting niet-ontvankelijk verklaard.
Op 17 januari 2022 heeft het waterschap een brief aan opposante gestuurd waarin staat dat het verzoek om preventieve handhaving geen aanvraag is als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Met het besluit van 18 maart 2022 is het waterschap hiervan teruggekomen. Volgens het waterschap is er wel sprake van een aanvraag, maar het preventieve verzoek om handhaving wordt afgewezen omdat geen sprake is van een dreigende overtreding.
Opposante heeft tegen de uitspraak van de rechtbank van 12 januari 2022 verzet ingesteld. In het verzetschrift heeft opposante ook inhoudelijke gronden aangevoerd tegen de afwijzing van het verzoek om preventieve handhaving.
De rechtbank heeft het verzet op 7 oktober 2022 op zitting behandeld. Namens opposante was haar gemachtigde aanwezig. Namens het waterschap is zonder bericht van verhindering niemand verschenen.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank – na een korte schorsing – uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet gegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Awb biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht omdat de ontvangst van de e-mail van 4 september 2021 door het waterschap redelijkerwijs kan worden betwijfeld gelet op de uitdraai van de log die het waterschap heeft overgelegd. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of zij in de uitspraak op het beroep terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Daarvoor moet zij beoordelen of buiten redelijke twijfel staat dat de e-mail van 4 september 2021 met het verzoek om preventieve handhaving het waterschap heeft bereikt. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
3. Het staat vast dat opposante de verzending van de e-mail van 4 september 2021 aannemelijk heeft gemaakt. Dat heeft de rechtbank ook vastgesteld in de uitspraak van 12 januari 2022. Dat betekent dat moet worden vermoed dat de e-mail van 4 september 2021 het waterschap ook heeft bereikt. De volgende stap in de beoordeling is dat het waterschap dit vermoeden moet ontzenuwen, gelet op de ontkenning van de ontvangst van de e-mail door het waterschap. De rechtbank heeft in de uitspraak van 12 januari 2022 geoordeeld dat het waterschap dit heeft gedaan met de uitdraai van de log waarmee alle binnengekomen e-mails achterhaald kunnen worden.
4. De rechtbank oordeelt daar in deze verzetsprocedure anders over. In de log staat dat deze voor 99,07% compleet is. De rechtbank trekt daaruit de conclusie dat iets minder dan 1% van de berichten niet is doorzocht. Het is onduidelijk wat dit betekent voor het aantal berichten dat niet is doorzocht, omdat niet bekend is hoeveel berichten het waterschap in de periode die is doorzocht in totaal heeft ontvangen. Het waterschap was ondanks een uitnodiging daartoe, niet op de zitting aanwezig en heeft hierop dus geen toelichting kunnen geven.
5. Bij deze stand van zaken vindt de rechtbank de door het waterschap overgelegde log onvoldoende overtuigend om de ontvangst van de e-mail van 4 september 2021 in twijfel te trekken. De rechtbank mocht er in de uitspraak van 12 januari 2022 dus niet zonder meer van uit gaan dat de e-mail het waterschap niet heeft bereikt. Het stond dus ook niet buiten redelijke twijfel dat het beroep van opposante vanwege niet tijdig beslissen op het verzoek om deze reden niet-ontvankelijk is.
6. Het verzet is daarom gegrond en de uitspraak van 12 januari 2022 komt te vervallen.
Wat betekent dit voor de verdere afhandeling van deze zaak?
7. Het onderzoek wordt hervat in de stand waarin het zich bevond voordat de rechtbank de uitspraak van 12 januari 2022 deed. Dit betekent dat een nieuwe beslissing moet worden genomen op het beroep van opposante vanwege niet tijdig beslissen op de aanvraag van 4 september 2021. De rechtbank doet dat niet in deze procedure. De rechtbank moet in dat kader eerst ambtshalve beoordelen of het verzoek tot handhaving van opposante van 4 september 2021 een aanvraag [2] is. Daar is verdeeldheid over onder rechtbanken. Sommige rechtbanken vinden zo’n verzoek van opposante wel een aanvraag [3] en anderen niet. [4] Er bestaat dus onvoldoende duidelijkheid op dit punt. De rechtbank zal partijen informeren over hoe het verder gaat in de beroepsprocedure over het niet tijdig nemen van een besluit
8. Opposante heeft in het verzetschrift ook inhoudelijke gronden aangevoerd tegen de redenen die het waterschap heeft gegeven om het verzoek om preventieve handhaving af te wijzen. De afwijzing van het verzoek is een primair besluit en ligt van rechtswege voor aan de rechtbank. [5] Maar het ligt voor de hand dat het waterschap daar eerst in bezwaar een beslissing over neemt. De rechtbank stuurt het verzetschrift daarom door naar het waterschap, zodat hij het als bezwaarschrift in behandeling kan nemen. [6]
9. De rechtbank zal in de uitspraak op het beroep van opposante een oordeel geven over de vergoeding van proceskosten en griffierecht.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Verweij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunt u niet in hoger beroep.

Voetnoten

2.Zoals bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 13 mei 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:3559.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 10 februari 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:691.
5.Artikel 6:20, derde lid, van de Awb.
6.Met toepassing van artikel 6:20, vierde lid, van de Awb.