ECLI:NL:RBMNE:2021:5518

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 oktober 2021
Publicatiedatum
12 november 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2754
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake ingebrekestelling door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht

In deze zaak heeft eiser op 1 oktober 2020 een verzoek ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht om handhavend op te treden vanwege een constructief onveilige fundering onder de keldermuur van zijn pand. Het college heeft dit verzoek op 10 februari 2021 afgewezen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar omdat het college niet tijdig op het bezwaar heeft beslist, heeft eiser het college op 8 juni 2021 in gebreke gesteld en vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft het beroep van eiser behandeld op 23 augustus 2021, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college was niet vertegenwoordigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college de ingebrekestelling niet heeft ontvangen, maar gaat er vanuit dat deze wel degelijk is verstuurd. De rechtbank heeft vervolgens de vraag beoordeeld of de beslistermijn door het college correct is verlengd. Het college stelde dat de ingebrekestelling prematuur was, omdat de beslistermijn op 17 juni 2021 was verstreken.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het college de beslistermijn niet succesvol heeft verlengd, omdat de e-mail waarin de verlenging werd aangekondigd niet gedateerd was. Hierdoor is de rechtbank van mening dat de ingebrekestelling van eiser prematuur was. Het beroep van eiser is daarom niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter R.C. Stijnen en is openbaar gemaakt op 27 oktober 2021.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2754

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.M. Breukers),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: J. Hillenaar).

Inleiding

1.1
Eiser heeft op 1 oktober 2020 bij verweerder (hierna: het college) een verzoek ingediend om handhavend op te treden in verband met het ontbreken van een constructief veilige fundering onder de keldermuur van het pand aan de [adres] aan de zijde van [adres] in [woonplaats] . Met het besluit van 10 februari 2021 (het primaire besluit) heeft het college dit verzoek om handhaving afgewezen. Eiser heeft tegen het besluit van 10 februari 2021 bezwaar gemaakt. Vanwege het uitblijven van een beslissing op bezwaar heeft eiser het college met de brief van 8 juni 2021 in gebreke gesteld. Vervolgens heeft eiser bij deze rechtbank beroep ingesteld in verband met het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn bezwaar.
1.2
Het beroep van eiser is behandeld op de zitting van 23 augustus 2021. Dit beroep van eiser is op de zitting behandeld gelijktijdig behandeld met de beroepen van eiser in de zaaknummers UTR 21/2556, UTR 21/2753, UTR 21/2066, UTR 21/2558, UTR 21/2611 en UTR 21/2008. Eiser is bij de behandeling van deze beroepen verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De gemachtigde van het college is niet verschenen.

Het geschil

2. Het college stelt zich primair op het standpunt dat hij de ingebrekestelling van 8 juni 2021 niet heeft ontvangen. Subsidiair stelt het college zich op het standpunt dat de ingebrekestelling prematuur is ingediend. Het primaire besluit is op 10 februari 2021 verzonden, zodat de bezwaartermijn van zes weken is geëindigd op 25 maart 2021. Het college heeft de wettelijke beslistermijn met zes weken verdaagd op grond van artikel 7:10, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zodat het college een beslissing op bezwaar moest nemen binnen 12 weken vanaf 25 maart 2021. De beslistermijn eindigde daarmee op 17 juni 2021. De ingebrekestelling van 8 juni 2021 is daarmee volgens het college prematuur.
3. Eiser voert aan dat de ingebrekestelling niet prematuur is ingediend omdat het college de beslistermijn niet succesvol heeft verlengd. Eiser heeft op de zitting toegelicht dat hij van het college een briefje heeft ontvangen met een verdaging van de termijn, maar dat daaruit niet blijkt op welke zaak deze verdaging betrekking heeft. Ook omdat eiser bij het college meerdere zaken aanhangig heeft gemaakt vindt eiser dat slechts van een succesvolle verdaging van de termijn sprake kan zijn indien duidelijk is op welke procedure de verdaging van de termijn betrekking heeft.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank stelt voorop dat zij verweerders stelling dat hij de ingebrekestelling niet heeft ontvangen, niet aannemelijk gemaakt acht. De rechtbank gaat er daarom van uit dat eiser verweerder op 8 juni 2021 in gebreke heeft gesteld.
5. Ten aanzien van de vraag wanneer de beslistermijn is geëindigd, overweegt de rechtbank het volgende. Verweerder heeft eiser per e-mail op de hoogte heeft gesteld van de verdaging van de termijn in verband met achterstanden die zijn ontstaan in verband met het coronavirus. De door verweerder overgelegde kopie van de e-mail bevat geen datering (mogelijk doordat de kop niet is gekopieerd). De rechtbank kan dus niet vaststellen wanneer verweerder de beslistermijn heeft verdaagd. Gelet hierop gaat de rechtbank ervan uit dat verweerder de beslistermijn niet heeft verdaagd.
6. Dit betekent dat het college op grond van artikel 7:10, eerste lid, van de Awb, een beslistermijn had van zes weken vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is verstreken. Dit betekent dat de beslistermijn van het college verliep op 17 juni 2021. De ingebrekestelling van eiser van 8 juni 2021 was daarom dus inderdaad prematuur.
7. Het beroep van eiseres is gelet op het voorgaande niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Verweij, griffier. De beslissing is uitgesproken op 27 oktober 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.