ECLI:NL:RBMNE:2021:5525

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 oktober 2021
Publicatiedatum
12 november 2021
Zaaknummer
UTR 21/2008
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank bij verzoek om omgevingsvergunning zonder belanghebbendheid

In deze zaak heeft eiser op 13 mei 2020 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het gedeeltelijk vernieuwen van de achterkant van een pand. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht heeft op 17 september 2020 vastgesteld dat eiser geen belanghebbende is, omdat hij niet beschikt over toestemming van de eigenaar van het pand. Hierdoor heeft het college de aanvraag buiten behandeling gesteld. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt en het college in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een beslissing. Vervolgens heeft hij beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft het beroep van eiser behandeld op 23 augustus 2021, maar de gemachtigde van het college was niet aanwezig. Het geschil draaide om de vraag of het college verplicht was om binnen de wettelijke termijnen te beslissen op het bezwaar van eiser. Eiser stelde dat dit wel het geval was, terwijl het college betoogde dat de brief van 17 september 2020 geen besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waardoor er geen rechtsplicht bestond om tijdig te beslissen.

De rechtbank oordeelde dat, volgens vaste rechtspraak, een aanvrager van een vergunning wordt verondersteld belanghebbende te zijn. Echter, als aannemelijk is dat een bouwplan niet kan worden verwezenlijkt, is de aanvrager geen belanghebbende en is zijn verzoek geen aanvraag. De rechtbank concludeerde dat het verzoek van eiser om een omgevingsvergunning niet kon worden aangemerkt als een verzoek van een belanghebbende, en dat de brief van het college geen besluit was. Daarom verklaarde de rechtbank zich onbevoegd om kennis te nemen van het beroep van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2008

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.M. Breukers),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: J. Hillenaar).

Inleiding

1.1
Eiser heeft op 13 mei 2020 verweerder (hierna: het college) een omgevingsvergunning te verlenen voor het gedeeltelijk vernieuwen van de achterkant van het pand aan de [adres] in [woonplaats] aangevraagd. Met de brief van 17 september 2020 heeft het college vastgesteld dat de bouwplannen ook gedeeltelijk zien op het pand aan de [adres] in [woonplaats] . Omdat eiser niet beschikt over toestemming van de eigenaar van het pand aan de [adres] heeft het college vastgesteld dat eiser geen belanghebbende is bij de aanvraag. Het college heeft daarom met de brief van 17 september 2020 aan eiser meegedeeld de aanvraag buiten behandeling te stellen.
1.2
Eiser heeft tegen de brief van 17 september 2020 bezwaar gemaakt. Op 8 april 2021 heeft eiser het college in gebreke gesteld in verband met het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn bezwaar. Vervolgens heeft eiser bij de rechtbank beroep ingesteld vanwege het niet tijdig beslissen op zijn bezwaarschrift.
1.3
Het beroep van eiser is behandeld op de zitting van 23 augustus 2021. Dit beroep van eiser is op zitting gelijktijdig behandeld met de beroepen van eiser in de zaaknummers UTR 21/2753, UTR 21/2754, UTR 21/2556, UTR 21/2558, UTR 21/2611 en UTR 21/2066. Eiser is bij de behandeling van deze beroepen verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De gemachtigde van het college is niet verschenen.

Het geschil

2. Tussen partijen is in geschil of het college gehouden was om binnen de wettelijke termijnen te beslissen op het bezwaar van eiser. Eiser vindt van wel. Omdat het college dat niet heeft gedaan verzoekt eiser de rechtbank om een door het college te verbeurde dwangsom vast te stellen en een termijn vast te stellen waarbinnen het college alsnog op het bezwaarschrift van eiser moet beslissen. Het college vindt van niet. Omdat de brief van 17 september 2020 geen besluit is in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kon eiser hiertegen ook geen bezwaar maken. Er is voor het college dan ook geen rechtsplicht ontstaan om (tijdig) te beslissen op het bezwaar van eiser. Zonder termijnoverschrijding is er volgens het college ook geen dwangsom verbeurd.

Beoordeling door de rechtbank

3. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) geldt als hoofdregel dat een aanvrager om een vergunning wordt verondersteld belanghebbende te zijn bij een beslissing op zijn verzoek. Indien aannemelijk is dat een bouwplan niet kan worden verwezenlijkt, is degene die verzoekt om een omgevingsvergunning voor het bouwwerk echter geen belanghebbende en is zijn verzoek geen aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb. [1]
4. Verweerder heeft vastgesteld dat het bouwplan met zich brengt dat werkzaamheden moeten worden verricht op het perceel [adres] . De eigenaar van dat perceel wil geen toestemming geven voor de uitvoering van die werkzaamheden. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat eisers bouwplan niet kan worden gerealiseerd.
5. Het voorgaande betekent dat het verzoek van eiser om een omgevingsvergunning niet kan worden aangemerkt als een verzoek van een daarbij belanghebbende, en dus niet als een aanvraag om een besluit te nemen in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb. De brief van 17 september 2020 waarin het college het verzoek van eiser buiten behandeling heeft gesteld, is dan ook geen besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
6. Op grond van artikel 6:2 van de Awb, staat beroep open bij de rechtbank tegen het met een besluit gelijk te stellen niet (tijdig) nemen van een besluit. Aangezien het verzoek van eiser om een omgevingsvergunning niet kan leiden tot een besluit in de zin van de Awb, kan artikel 6:2 van de Awb er ook niet toe leiden dat het niet tijdig beslissen op dat verzoek gelijk gesteld wordt met zo’n besluit. De rechtbank verklaart zich daarom onbevoegd kennis te nemen van eisers beroep gericht tegen het niet (tijdig) nemen van een besluit. [2]

Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Verweij, griffier. De beslissing is uitgesproken op 27 oktober 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 31 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:663
2.Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 10 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:245