ECLI:NL:RBMNE:2021:5523

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 oktober 2021
Publicatiedatum
12 november 2021
Zaaknummer
UTR 21/2556
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens niet volgelopen dwangsom

In deze zaak heeft eiser op 3 juni 2019 een verzoek ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht om handhavend op te treden tegen het vermeend illegaal openhakken van een keldergewelf. Het college heeft dit verzoek op 24 juli 2019 afgewezen, waarna eiser bezwaar heeft gemaakt. Door het uitblijven van een beslissing op het bezwaar heeft eiser het college in gebreke gesteld en beroep ingesteld. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken het college opgedragen om binnen bepaalde termijnen alsnog een beslissing te nemen, met dwangsommen als drukmiddel.

Echter, bij de behandeling van het beroep op 23 augustus 2021, heeft de rechtbank vastgesteld dat de beslistermijn van twee weken, zoals bepaald in een eerdere uitspraak, inmiddels was verstreken. Het college stelde dat het beroep prematuur was, omdat de dwangsom die voortvloeide uit de eerdere uitspraak nog niet volledig was volgelopen. Eiser was van mening dat een beroep ook kan worden ingesteld als de dwangsom nog niet volledig is volgelopen, om te voorkomen dat het college geen prikkel heeft om tijdig te beslissen.

De rechtbank oordeelde dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk was, omdat het was ingediend voordat de dwangsom uit de eerdere uitspraak volledig was volgelopen. De rechtbank volgde hierbij de beleidslijn van het Landelijk Overleg Vakinhoud Bestuursrecht, die rechtseenheid beoogt. De rechtbank concludeerde dat de beleidslijn ook van toepassing was op deze zaak, ondanks dat er een recente uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State was die een andere situatie betrof. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2556

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.M. Breukers),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: J. Hillenaar).

Inleiding

1.1
Eiser heeft op 3 juni 2019 bij verweerder (hierna: het college) een verzoek ingediend om handhavend op te treden tegen het vermeend illegaal openhakken van het keldergewelf in het pand aan de [adres] in [woonplaats] . Met het primaire besluit van 24 juli 2019 heeft het college het verzoek van eiser om handhavend op te treden, afgewezen. Eiser heeft tegen het besluit van 24 juli 2019 bezwaar gemaakt. Vanwege het uitblijven van een beslissing op bezwaar heeft eiser het college met de brief van 25 november 2019 in gebreke gesteld. Vervolgens heeft eiser bij deze rechtbank beroep ingesteld in verband met het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn bezwaar.
1.2
Met de uitspraak van 1 mei 2020 [1] heeft de rechtbank het beroep van eiser gegrond verklaard en het college opgedragen om binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak alsnog een beslissing op bezwaar te nemen op last van een dwangsom van € 100,- per dag waarmee deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Ten aanzien van de door eiser ingediende ingebrekestelling heeft de rechtbank de hoogte van de verbeurde dwangsom vastgesteld op € 1.442,-.
1.3
Omdat het college binnen de gestelde termijn geen beslissing op bezwaar heeft genomen, heeft eiser opnieuw beroep ingesteld bij de rechtbank. Met de uitspraak van 18 maart 2021 [2] heeft de rechtbank het beroep van eiser gegrond verklaard en het college opgedragen om binnen twee weken na de dag van verzending van de uitspraak alsnog een beslissing op bezwaar te nemen op last van een dwangsom van € 200,- met een maximum van € 15.000,-.
1.4
Omdat het college ook binnen deze termijn geen beslissing op bezwaar heeft genomen heeft eiser opnieuw beroep ingesteld bij de rechtbank. Het beroep van eiser is behandeld op de zitting van 23 augustus 2021. Dit beroep van eiser is op de zitting gelijktijdig behandeld met de beroepen van eiser in de zaaknummers UTR 21/2753, UTR 21/2754, UTR 21/2066, UTR 21/2558, UTR 21/2611 en UTR 21/2008. Eiser is bij de behandeling van deze beroepen verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De gemachtigde van het college is niet verschenen.

Het geschil

2. Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijn van twee weken zoals bepaald bij de uitspraak van deze rechtbank van 18 maart 2021 inmiddels is verstreken. Het college meent echter dat het beroep van eiser, dat is ingediend ruimschoots voordat de dwangsom die volgt uit de uitspraak van 21 april 2021 volledig is volgelopen, prematuur is en daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Eiser denkt daar anders over. Volgens eiser kan ook een ontvankelijk beroep worden ingesteld in verband met het niet tijdig nemen van een besluit indien de dwangsom ten tijde van het instellen van het beroep nog niet volledig is volgelopen. Zonder die mogelijkheid ontstaat er onmiskenbaar een periode waarin er voor het college geen (financiële) prikkel is om een besluit te nemen. Dat is volgens eiser niet de bedoeling van de wetgever. Ter onderbouwing heeft eiser nog gewezen op een uitspraak van de rechtbank Den Haag [3] waaruit volgens eiser volgt dat er aanleiding is om dwangsommen toe te kennen terwijl de vorige dwangsom nog niet volledig is volgelopen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank stelt met partijen vast dat de dwangsom die is opgelegd met de uitspraak van 18 maart 2021 nog niet volledig was volgelopen op het moment van het indienen van het beroepschrift door eiser. Uit de uitspraak van 18 maart 2021 volgt dat het college de volledige dwangsom heeft verbeurd indien hij na 75 dagen na de door de rechtbank gestelde termijn van twee weken na verzending van de uitspraak nog geen beslissing op het bezwaar heeft genomen. Gelet op de verzenddatum van de uitspraak van 18 maart 2021 verbeurde het college dwangsommen in de periode van 6 april 2021 tot en met 19 juni 2021. Het beroepschrift van eiser is door de rechtbank ontvangen op 9 juni 2021.
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is, omdat het is ingediend voordat de bij de vorige uitspraak bepaalde dwangsom was volgelopen.
De rechtbank volgt bij haar oordeel de (interne) beleidslijn van 25 maart 2020 van het Landelijk Overleg Vakinhoud Bestuursrecht (LOVB). De rechtbank ziet geen reden om daarvan af te wijken. Daarbij is van belang dat deze beleidslijn is vastgesteld met het oog op de rechtseenheid. Voorheen oordeelden de rechtbanken in het land daar namelijk verschillend over, hetgeen onwenselijk werd geacht.
5. Ook de recente uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [4] , die de rechtbank op de zitting met eiser heeft besproken, maakt dit oordeel niet anders. In die uitspraak heeft de Afdeling overwogen dat de rechtbank bij haar beoordeling of de dwangsom was volgelopen en het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit ontvankelijk was, had moeten betrekken dat de in de eerdere uitspraak bepaalde dwangsom wel was volgelopen op het moment dat het beroep op zitting werd behandeld en het onderzoek werd gesloten. De rechtbank heeft op de zitting hieraan de voorlopige conclusie verbonden dat het beroep ontvankelijk is, wanneer de dwangsom is volgelopen ten tijde van de zitting. Uit die uitspraak van de Afdeling blijkt echter ook, dat de rechtbank zich had gebaseerd op de (interne) beleidslijn van 25 maart 2020 van het Landelijk Overleg Vakinhoud Bestuursrecht, maar dat in dat specifieke geval sprake was van een overgangssituatie. De Afdeling overwoog dat zij gelet daarop alleen ingaat op de feiten in deze zaak en niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de beleidslijn. Uit de uitspraak volgt dus niet dat de beleidslijn niet kan worden gevolgd voor beroepen die na vaststelling van die beleidslijn zijn ingediend.
6. Het beroep is niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Verweij, griffier. De beslissing is uitgesproken op 27 oktober 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtpraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

4.Uitspraak van de ABRvS van 29 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:190.