ECLI:NL:RBMNE:2021:5524

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 oktober 2021
Publicatiedatum
12 november 2021
Zaaknummer
UTR 21/2066
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens niet volgelopen dwangsom

In deze zaak heeft eiser op 30 mei 2017 een verzoek ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht om handhavend op te treden tegen de sloop van een dwarsmuur en steunpilaar in een pand. Het college heeft dit verzoek op 24 juli 2017 afgewezen. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar het college heeft niet tijdig een beslissing genomen. Eiser heeft daarop de rechtbank ingeschakeld, die in eerdere uitspraken het college heeft opgedragen om binnen bepaalde termijnen alsnog een beslissing te nemen, met dwangsommen als drukmiddel.

Eiser heeft opnieuw beroep ingesteld omdat het college wederom niet tijdig heeft beslist. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 23 augustus 2021, maar oordeelt dat het beroep niet-ontvankelijk is. Dit is omdat het beroep is ingediend voordat de eerder opgelegde dwangsom volledig was volgelopen. De rechtbank volgt hierbij de beleidslijn van het Landelijk Overleg Vakinhoud Bestuursrecht, die stelt dat een beroep pas ontvankelijk is als de dwangsom volledig is verbeurd.

De rechtbank benadrukt dat deze beleidslijn is vastgesteld om rechtseenheid te waarborgen, aangezien er eerder verschillende oordelen waren over dit onderwerp. De rechtbank concludeert dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter R.C. Stijnen en zal openbaar worden gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2066

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.M. Breukers),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder

(gemachtigde: J. Hillenaar).

Inleiding

1.1
Eiser heeft op 30 mei 2017 bij verweerder (hierna: het college) een verzoek ingediend om handhavend op te treden tegen het slopen van een dwarsmuur en een steunpilaar in het pand aan de [adres] in [woonplaats] . Met het primaire besluit van 24 juli 2017 heeft het college het verzoek van eiser om handhavend op te treden, afgewezen. Eiser heeft tegen het besluit van 24 juli 2017 bezwaar gemaakt. Vanwege het uitblijven van een beslissing op bezwaar heeft eiser het college met de brief van 25 november 2019 in gebreke gesteld. Vervolgens heeft eiser bij deze rechtbank beroep ingesteld in verband met het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn bezwaar.
1.2
Met de uitspraak van 1 mei 2020 [1] heeft de rechtbank het beroep van eiser gegrond verklaard en het college opgedragen om binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak alsnog een beslissing op bezwaar te nemen op last van een dwangsom van € 100,- per dag waarmee deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Ten aanzien van de door eiser ingediende ingebrekestelling heeft de rechtbank de hoogte van de verbeurde dwangsom vastgesteld op € 1.442,-.
1.3
Omdat het college binnen de gestelde termijn geen beslissing op bezwaar heeft genomen, heeft eiser opnieuw beroep ingesteld bij de rechtbank. Met de uitspraak van 18 maart 2021 [2] heeft de rechtbank het beroep van eiser gegrond verklaard en het college opgedragen om binnen twee weken na de dag van verzending van de uitspraak alsnog een beslissing op bezwaar te nemen op last van een dwangsom van € 200,- met een maximum van € 15.000,-.
1.4
Omdat het college ook binnen deze termijn geen beslissing op bezwaar heeft genomen heeft eiser opnieuw beroep ingesteld bij de rechtbank. Het beroep van eiser is behandeld op de zitting van 23 augustus 2021. Dit beroep van eiser is op de zitting gelijktijdig behandeld met de beroepen van eiser in de zaaknummers UTR 21/2753, UTR 21/2754, UTR 21/2556, UTR 21/2558, UTR 21/2611 en UTR 21/2008. Eiser is bij de behandeling van deze beroepen verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De gemachtigde van het college is niet verschenen.

Het geschil

2. Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijn van twee weken zoals bepaald bij de uitspraak van deze rechtbank van 18 maart 2021 inmiddels is verstreken. Het college meent echter dat het beroep van eiser, dat is ingediend ruimschoots voordat de dwangsom die volgt uit de uitspraak van 21 april 2021 volledig is volgelopen, prematuur is en daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Eiser denkt daar anders over. Volgens eiser kan ook een ontvankelijk beroep worden ingesteld in verband met het niet tijdig nemen van een besluit indien de dwangsom ten tijde van het instellen van het beroep nog niet volledig is volgelopen. Zonder die mogelijkheid ontstaat er onmiskenbaar een periode waarin er voor het college geen (financiële) prikkel is om een besluit te nemen. Dat is volgens eiser niet de bedoeling van de wetgever. Ter onderbouwing heeft eiser nog gewezen op een uitspraak van de rechtbank Den Haag [3] waaruit volgens eiser volgt dat er aanleiding is om dwangsommen toe te kennen terwijl de vorige dwangsom nog niet volledig is volgelopen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank stelt met partijen vast dat de dwangsommen die zijn opgelegd met de uitspraak van 18 maart 2021 nog niet volledig waren volgelopen op het moment van het indienen van het beroepschrift door eiser. Uit de uitspraak van 18 maart 2021 volgt dat het college de volledige dwangsom heeft verbeurd indien hij na 75 dagen na de door de rechtbank gestelde termijn van twee weken na verzending van de uitspraak nog geen beslissing op het bezwaar heeft genomen. Gelet op de verzenddatum van de uitspraak van 18 maart 2021 verbeurde het college dwangsommen in de periode van 6 april 2021 tot en met 19 juni 2021. Het beroepschrift van eiser is door de rechtbank ontvangen op 3 mei 2021.
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is, omdat het is ingediend voordat de bij de vorige uitspraak bepaalde dwangsom was volgelopen.
De rechtbank volgt bij haar oordeel de (interne) beleidslijn van 25 maart 2020 van het Landelijk Overleg Vakinhoud Bestuursrecht (LOVB). De rechtbank ziet geen reden om daarvan af te wijken. Daarbij is van belang dat deze beleidslijn is vastgesteld met het oog op de rechtseenheid. Voorheen oordeelden de rechtbanken in het land daar namelijk verschillend over, hetgeen onwenselijk werd geacht.
5. Ook de recente uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [4] , die de rechtbank op de zitting met eiser heeft besproken, maakt dit oordeel niet anders. In die uitspraak heeft de Afdeling overwogen dat de rechtbank bij haar beoordeling of de dwangsom was volgelopen en het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit ontvankelijk was, had moeten betrekken dat de in de eerdere uitspraak bepaalde dwangsom wel was volgelopen op het moment dat het beroep op zitting werd behandeld en het onderzoek werd gesloten. De rechtbank heeft op de zitting hieraan de voorlopige conclusie verbonden dat het beroep ontvankelijk is, wanneer de dwangsom is volgelopen ten tijde van de zitting. Uit die uitspraak van de Afdeling blijkt echter ook, dat de rechtbank zich had gebaseerd op de (interne) beleidslijn van 25 maart 2020 van het Landelijk Overleg Vakinhoud Bestuursrecht, maar dat in dat specifieke geval sprake was van een overgangssituatie. De Afdeling overwoog dat zij gelet daarop alleen ingaat op de feiten in deze zaak en niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de beleidslijn. Uit de uitspraak volgt dus niet dat de beleidslijn niet kan worden gevolgd voor beroepen die na vaststelling van die beleidslijn zijn ingediend.
6. Het beroep is niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Verweij, griffier. De beslissing is uitgesproken op 27 oktober 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

4.Uitspraak van de ABRvS van 29 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:190.