ECLI:NL:RBMNE:2021:3595

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 juli 2021
Publicatiedatum
30 juli 2021
Zaaknummer
UTR 21/433 en UTR 21/434
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenplicht en duurzaam gescheiden leven

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, een echtpaar dat in Marokko is getrouwd, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum. De rechtbank behandelde twee zaken, UTR 21/433 en UTR 21/434, waarin eisers bezwaar maakten tegen besluiten van de gemeente die hun recht op bijstand introkken en hen hoofdelijk aansprakelijk stelden voor de terugvordering van bijstandsuitkeringen. De gemeente had vastgesteld dat eiseres haar inlichtingenplicht had geschonden door geen melding te maken van haar huwelijk met eiser, en dat er geen sprake was van duurzaam gescheiden leven, wat gevolgen had voor haar recht op bijstand.

De rechtbank oordeelde dat het huwelijk van eisers rechtsgeldig was, maar dat eiseres had moeten begrijpen dat dit huwelijk invloed had op haar recht op bijstand. De rechtbank concludeerde dat eisers vanaf 1 juli 2019 samenwoonden, en dat de periode van 9 september 2014 tot 1 juli 2019 in geschil was. De rechtbank stelde vast dat eiseres de inlichtingenplicht had geschonden door het huwelijk niet te melden, en dat er geen sprake was van duurzaam gescheiden leven. De rechtbank verwierp de argumenten van eisers dat zij niet als gehuwd moesten worden aangemerkt en dat de gemeente onzorgvuldig had gehandeld. De beroepen van eisers werden ongegrond verklaard, en de rechtbank bevestigde de intrekking van de bijstand en de terugvordering van de kosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 21/433 en UTR 21/434

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juli 2021 in de zaak tussen

[eiseres 1] (eiseres) en [eiser] (eiser), te [woonplaats 1] , eisers

(gemachtigde: mr. O. Smits),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum, verweerder
(gemachtigde: S. van Marion).

Procesverloop

Zaaknummer UTR 21/433
Bij besluit van 28 januari 2020 heeft verweerder het recht op bijstand van eiseres ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand in de periode van 9 september 2014 tot en met 15 oktober 2019 ter hoogte van € 83.116,93 (bruto) van eiseres teruggevorderd.
Zaaknummer UTR 21/434
Bij afzonderlijk besluit van 28 januari 2020 heeft verweerder eiser hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de terugvordering van € 83.116,96 (bruto).
In beide zaken
Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 28 januari 2020.
Op 24 juni 2020 heeft verweerder de besluiten van 28 januari 2020 ingetrokken en vervangende besluiten (primaire besluiten) genomen, waarbij uitsluitend de grondslag/motivering voor het intrekken van het recht op bijstand, het terugvorderen en mede terugvorderen van de gemaakte kosten van bijstand is gewijzigd.
Bij besluit van 15 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eisers tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift/pleitnotitie ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via Skypeverbinding plaatsgevonden op 1 juni 2021. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten
1. Eisers zijn op [huwelijksdatum] 2013 in Marokko in het huwelijk getreden. Uit de relatie tussen eisers zijn vier kinderen geboren.
1.1
Eiseres staat sinds 12 april 2007 ingeschreven op het adres [adres 1] te [woonplaats 1] . Zij ontvangt sinds 1 februari 2011 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande ouder met een gemeentelijke toeslag van 20%.
1.2
Eiser staat sinds 18 oktober 2005 ingeschreven op het adres [adres 2] te [woonplaats 2] .
Hij heeft in de periode van 29 mei 2012 tot 7 januari 2019 van de gemeente Utrecht een bijstandsuitkering ontvangen naar de alleenstaande norm.
1.3
Ter zitting is komen vast te staan dat eisers zijn verhuisd en dat zij vanaf 1 juli 2019 samenwonen op één adres ( [straatnaam] ).
2. Naar aanleiding van een anonieme melding op 24 januari 2018 heeft verweerder onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid van de aan eiseres verleende bijstand. Daarbij heeft verweerder onder andere buurtbewoners van de [adres 3] en [nummer] te [woonplaats 1] [1] en aan de [adres 4] te [woonplaats 2] gehoord. Op 16 oktober 2019 heeft een doorzoeking in de woning van eiseres plaatsgevonden [2] en zijn eisers gehoord. [3] De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van de Sociale Recherche van [huwelijksdatum] 2019 (rapport uitkeringsfraude).
Beoordelingsperiode
3. Nu vaststaat dat eisers per 1 juli 2019 samenwonen, is alleen nog de periode van
9 september 2014 tot 1 juli 2019 in geschil.
Standpunt verweerder
4. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden door geen melding te maken van het huwelijk met eiser. Verder heeft verweerder zich – onder verwijzing naar de onderzoeksbevindingen van de Sociale Recherche – gemotiveerd op het standpunt gesteld dat in de situatie van eisers geen sprake is van duurzaam gescheiden leven.
Standpunt eisers
5. Eiseres voert primair aan dat ze de inlichtingenplicht niet heeft geschonden, omdat haar huwelijk met eiseres niet was gesloten met het oog op een echtelijke samenleving. Hierdoor is zij feitelijk als ongehuwd aan te merken en had ze ook geen melding van het huwelijk hoeven doen.
Over de (mede)terugvordering, voert eiseres aan dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld, omdat het onderzoek twee jaar heeft geduurd, waardoor het terugvorderingsbedrag onnodig hoog is opgelopen. Ook heeft verweerder onzorgvuldig gehandeld, omdat pas tijdens de hoorzitting van 4 juni 2020 is meegedeeld dat de grondslag voor het intrekken van het recht op bijstand en de (mede) terugvordering zou worden gewijzigd. Verder hebben eisers subsidiair en meer subsidiair aangevoerd dat verweerder de bijstand uitsluitend over de periode van 1 juli 2019 tot en met 15 oktober 2019 dan wel van 16 maart 2017 tot en met 15 oktober 2019 had mogen intrekken.
Heeft eiseres de inlichtingenplicht geschonden? Ja.
6. Artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet (Pw) bepaalt dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
7. De rechtbank overweegt als volgt. Niet in geschil is dat het in Marokko gesloten huwelijk een rechtsgeldig huwelijk is en dat eisers dit niet in de Basisregistratie persoonsgegevens hebben ingeschreven en ook niet bij verweerder hebben gemeld. De rechtbank is van oordeel dat het eiseres redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat haar huwelijk met eiser van invloed kon zijn op haar recht op bijstand en dat zij daarvan dus melding had moeten doen. Dit omdat de Pw gevolgen verbindt aan het sluiten van een huwelijk in verband met het verlenen van gezinsbijstand. [4] Door geen melding van het huwelijk te doen heeft eiseres de inlichtingenplicht in artikel 17, eerste lid, van de Pw geschonden. De enkele stelling van eiseres dat zij andere bedoelingen/intenties had met de feitelijke invulling van het huwelijk, ontslaat haar niet van de verplichting om het huwelijk bij verweerder te melden. Daarbij wijst de rechtbank erop dat de inlichtingenplicht een objectief geformuleerde verplichting is, waarbij verwijtbaarheid (persoonlijke intentie) geen rol speelt. Bovendien heeft eiseres de door haar gestelde intentie ook niet onderbouwd. Voor zover er bij eiseres onduidelijkheid bestond of zij van het huwelijk melding had moeten doen, had het op haar weg gelegen hierover nadere informatie bij verweerder in te winnen. [5] De beroepsgrond slaagt niet.
Is het criterium ‘duurzaam gescheiden leven’ van toepassing? Ja.
8. Ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat verweerder ten onrechte aan het criterium ‘duurzaam gescheiden leven’ heeft getoetst. Volgens eiseres is dat criterium alleen van toepassing als sprake is van een gewilde verbreking van de echtelijke samenleving. In haar geval geldt dat er geen (intentie tot) echtelijke samenleving is geweest en dus ook geen sprake van een verbreking daarvan. Gelet daarop kan van duurzaam gescheiden leven ook geen sprake zijn. Verder heeft eiseres ter zitting verwezen naar de pagina’s 5 tot en met 8 van het rapport van de Sociale Recherche en gesteld dat zij vanaf het moment dat zij een bijstandsuitkering ontvangt (2011) tot aan het einde van het onderzoek openheid van zaken heeft gegeven over haar relatie met eiser en dat daaruit blijkt dat zij al vanaf de huwelijksdatum ( [huwelijksdatum] 2013) geen intentie had om met eiser een echtelijke samenleving aan te gaan.
9. De rechtbank overweegt als volgt.
10. Artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de Pw bepaalt dat degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is, wordt aangemerkt als ongehuwd.
11. Volgens vaste rechtspraak is sprake van duurzaam gescheiden leven indien de toestand is ontstaan dat, na de door beiden of één van hen gewilde verbreking van de echtelijke samenleving, ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt alsof hij niet met de ander gehuwd was en deze toestand door beiden of één van hen als bestendig is bedoeld. [6] Verder is in de rechtspraak tot uitdrukking gebracht dat in het algemeen kan worden aangenomen dat na het sluiten van een huwelijk betrokkenen de intentie hebben om een vorm van echtelijke samenleving aan te gaan. Evenwel is niet uit te sluiten dat onder omstandigheden vanaf de huwelijksdatum van duurzaam gescheiden leven kan worden gesproken, mits dat ondubbelzinnig uit de feiten en omstandigheden blijkt. [7]
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft getoetst of in het geval van eiseres sprake is van duurzaam gescheiden leven. Uit de laatst genoemde uitspraak van de CRvB (zie noot 7) volgt dat het sluiten van een huwelijk – in het algemeen – impliceert dat betrokkenen de intentie hebben om een echtelijke samenleving aan te gaan. Dit betekent dat in het geval van eiseres ook mag worden aangenomen dat zij vanaf [huwelijksdatum] 2013 de intentie had om met eiser een echtelijke samenleving aan te gaan. Indien dit niet zo is geweest, zoals eiseres stelt, dan moet dit ondubbelzinnig uit de feiten en omstandigheden blijken.
12. De vervolgvraag is dus of eiseres in de beoordelingsperiode duurzaam gescheiden leefde van eiser, waardoor zij – ondanks dat zij met eiser is gehuwd – toch als ongehuwde moet worden aangemerkt.
Leefde eiseres duurzaam gescheiden van eiser? Nee
14. De rechtbank is van oordeel dat verweerder uit de onderzoeksbevindingen terecht heeft geconcludeerd dat eisers in de beoordelingsperiode niet duurzaam gescheiden van elkaar leefden. Zo heeft eiser op 16 oktober 2019 [8] verklaard dat hij sinds augustus 2014 veel in [woonplaats 1] sport en dat hij vanaf september 2014 alle kleding meenam naar eiseres, de kleding door haar werd gewassen en daar ook bleef liggen. Ook heeft eiser verklaard dat hij vanaf de geboorte van zijn oudste zoon [A] in [geboortemaand] 2014 het merendeel bij eiseres is om haar overdag te helpen en te ondersteunen bij de opvoeding van de kinderen. Hij brengt de kinderen naar school en naar voetbaltraining. Verder heeft eiser verklaard dat hij eiseres financieel steunt en dat hij elke nacht bij eiseres verblijft. Alleen bij ruzies ging hij naar [woonplaats 2] en dan nam hij zijn persoonlijke spullen mee. Verder heeft eiser verklaard dat hij in de jaren 2015 tot en met 2018 met eiseres en de kinderen in Marokko op vakantie is geweest, wat ook uit de paspoorten [9] blijkt die bij het huisbezoek zijn aangetroffen. Tot slot heeft eiser verklaard dat eiseres over het algemeen kookt en het huishouden doet, dat hij gaat werken nadat hij de kinderen van school heeft gehaald en dat hij en eiseres sinds de geboorte van [A] samen op bezoek gaan bij familie. Tot slot heeft eiser verklaard dat de verklaringen van de buurtbewoners, inhoudende dat hij al jaren op het adres van eiseres woont en dat zij als gezin leven, kloppen. De rechtbank is van oordeel dat wat eiser heeft verklaard in ieder geval steun vindt in de verklaringen van de getuigen [B] , [C] en [D] . [10] Getuigen [B] en [C] , bewoners aan de [adres 3] en [nummer] , hebben verklaard dat zij er al 10 jaar respectievelijk 33 jaar wonen, dat eiser ongeveer tien jaar geleden op het uitkeringsadres is komen wonen, dat ze eiser dagelijks/regelmatig zien en dat ze zien dat eiser de kinderen naar school brengt en de boodschappen doet. Getuige [D] , die van 2008 tot medio 2018 gewoond heeft op het adres [adres 4] te [woonplaats 2] , heeft verklaard dat zij eiser bijna nooit zag en dat zij eiser in al die jaren maar twee of drie keer heeft gezien. De rechtbank stelt vast dat eisers de besproken bevindingen, maar ook de overige bevindingen uit het rapport uitkeringsfraude niet hebben bestreden of weerlegd. De stelling van eiseres dat uit de pagina’s 5 tot en met 8 van dit rapport zou blijken dat er geen intentie was om met eiser een echtelijke samenleving aan te gaan, kan de rechtbank – alleen al op grond van de onweersproken verklaring van eiser van 16 december 2019 en de ondersteunende getuigenverklaringen – niet volgen. Uit deze verklaringen blijkt naar het oordeel van de rechtbank duidelijk dat eisers niet duurzaam gescheiden van elkaar leefden. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de CRvB van 29 oktober 2019, van 9 augustus 2018 en van 14 maart 2017. [11] De beroepsgrond dat eiseres als ongehuwd moet worden aangemerkt, omdat zij duurzaam gescheiden van eiser leefde, slaagt niet.
Over de (mede)terugvordering
15. De rechtbank kan eisers niet volgen in de stelling dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door de besluiten van 28 januari 2020 in te trekken en de grondslag voor intrekking, terugvordering en medevordering te wijzigen. Op grond van artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht is verweerder – in het kader van de volledige heroverweging – bevoegd om in de bezwaarfase de grondslag van het besluit te wijzigen. Tegen die achtergrond, ziet de rechtbank niet in dat verweerder in dit geval onzorgvuldig heeft gehandeld door nieuwe primaire besluiten te nemen. Bovendien zijn eisers in de gelegenheid gesteld om zich tegen de gewijzigde grondslag te verweren, zodat zij ook niet in hun belangen zijn geschaad. De beroepsgrond slaagt niet.
16. De stelling van eisers dat verweerder geheel of gedeeltelijk van terugvordering had moeten afzien, omdat het onderzoek te lang heeft geduurd waardoor het terugvorderingsbedrag onnodig hoog is opgelopen, kan de rechtbank ook niet volgen. Voor zover eisers hiermee hebben bedoeld een beroep te doen op de zesmaandenjurisprudentie, is de rechtbank van oordeel dat dat beroep niet slaagt, omdat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden. In dat geval gaat de zesmaandenjurisprudentie niet op. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de CRvB van 25 november 2014 en 10 maart 2020. [12]
17. Verder is niet gebleken van dringende redenen op grond waarvan verweerder in dit geval had moeten afzien van terugvordering van de bijstand.
Conclusie
18. De rechtbank komt tot de slotsom dat eisers in de te beoordelen periode niet duurzaam gescheiden van elkaar leefden. Eiseres was dus geen zelfstandig subject van bijstand en had daarom geen recht op bijstand naar de norm voor een alleenstaande. Door van het huwelijk geen melding te maken, heeft eiseres de inlichtingenverplichting geschonden. Verweerder heeft de bijstand van eiseres dan ook terecht ingetrokken en eiser voor de terugvordering hoofdelijk aansprakelijk kunnen stellen.
19. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.Y. Wong, griffier. De beslissing is uitgesproken op 20 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt via publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter en de griffier zijn verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Bijlage 10 bij het rapport van de Sociale Recherche. Getuige [B] ( [adres 3] , op 25 april 2019), getuige [C] ( [adres 5] , op 20 juni 2019) en getuige [D] ( [adres 4] , op 19 november 2019.
2.Pagina 39 rapport S.R. (Bijlage 11 en bijlage 13 voor de paspoorten die tijdens de doorzoeking zijn aangetroffen).
3.Pagina 45 rapport S.R. (Bijlage 16).
4.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 21 november 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:4029).
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 28 juli 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:1661).
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 25 mei 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BW7183).
7.Zie de uitspraak van de CRvB van 17 februari 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:568).
8.Zie pagina 50 van het rapport uitkeringsfraude onder 21.2.
9.Zie pagina 42 van het rapport uitkeringsfraude.
10.Zie pagina’s 35, 36 en 37 van het rapport uitkeringsfraude.